3
Dokter Den Koninghe, de oude, kleine en altijd
wat excentrieke gemeentelijke lijkschouwer, stapte met korte
driftige pasjes de kamer binnen. Achter hem torenden twee broeders
van de Geneeskundige Dienst. Een brancard tussen hen in.
De Cock liep de lijkschouwer tegemoet. Vriendelijk glimlachend stak
hij hem een hand toe. ‘Het spijt me dat ik u moest lastig vallen,’
sprak hij verontschuldigend, ‘maar ik heb er weer een.’
‘Wat?’
De Cock spreidde zijn handen iets uiteen.
‘Een dood lijk.’
Dokter Den Koninghe keek hem over zijn halve brilletje bestraffend
aan.
‘Waarde vriend,’ sprak hij geaffecteerd, ‘lijken zijn altijd dood.
Als ge het nog niet wist, mijn waarde, dat is nu eenmaal de
essentie van een lijk.’
De Cock lachte hardop, maar besefte tegelijk dat zijn opgewektheid
bij de leden van de spiritistische kring een vreemde indruk moest
wekken. Hij trok zijn gezicht snel weer in een ernstige plooi en
geleidde de oude dokter naar de vrouw op het tapijt. Dokter Den
Koninghe nam zijn grijze garibaldi af en knielde bij haar neer. Hij
trok de kin van de vrouw iets omhoog en bekeek langdurig de hals.
Zijn vingertoppen gleden over het achterhoofd. Daarna nam hij een
kleine zaklantaarn uit zijn jaszak en bescheen de ogen. Pas na
enige tijd kwam hij uit zijn gebukte houding omhoog. Op zijn
gezicht lag een zorgelijke trek. ‘De vrouw is dood,’ sprak hij
zacht.
Het klonk laconiek.
De Cock trok een grimas.
‘Dat had ik al begrepen,’ mompelde hij. ‘Ik vind het alleen vreemd
dat ze er nog zo eh... zo gezond uitziet.’
Dokter Den Koninghe knikte.
‘Je bedoelt de kleur van het gelaat?’
‘Inderdaad.’
Dokter Den Koninghe boog zich nog eens naar voren. ‘Hoogrood. Het
duidt op een inwendige verstikking. Het bloed behoudt dan zijn
helrode kleur.’ Hij blikte om zich heen. ‘Wat is dit? Een
samenkomst?’
De Cock knikte.
‘Dit zijn leden van een spiritistische kring. Er was hier een
seance gaande. Men neemt hier algemeen aan, dat de vrouw door een
kwade geest werd gedood.’
Dokter Den Koninghe keek naar hem op.
‘En dat gelooft u?’
De Cock glimlachte.
‘Niet direct,’ zei hij ontwijkend. ‘Ik zoek bij mijzelf nog naar
een kwalificatie voor het begrip kwade
geest. Maar voorlopig interesseert mij meer hoe deze vrouw
de dood vond.’ De lijkschouwer zette zijn hoed weer op. Daarna nam
hij zijn metalen brilletje af, trok een witzijden pochette uit het
borstzakje van zijn diepzwart colbert en veegde zorgvuldig de
glazen schoon.
‘Ik ben er vrijwel van overtuigd,’ sprak hij, ‘dat de
ademhalingsfermenten die de zuurstof in het bloed opnemen en verder
leiden in het weefsel, werden verlamd.’
‘En dat duidt op...?’
‘Een gas... een vergif.’
‘Welk?’
Dokter Den Koninghe schudde traag het hoofd.
‘Dat kan ik niet zeggen,’ reageerde hij wat wrevelig. ‘Het is bij
een oppervlakkige schouw moeilijk te beoordelen welke stof
verantwoordelijk is. Dat zal na een gerechtelijke sectie een
toxicologisch onderzoek in een laboratorium moeten
uitmaken.’
De Cock wreef over zijn kin. ‘Het moet snel zijn gebeurd.’ ‘Hoe
snel?’
De Cock gebaarde vaag.
‘De vrouw zat hier met de anderen om de tafel. Als ik het goed heb
begrepen... monter en wel. Er was althans niets wat erop wees dat
zij iets mankeerde. Volgens de verklaringen greep ze plotseling
naar haar hals, kreunde, viel van haar stoel en een korte tijd
later was ze dood.’
Dokter Den Koninghe staarde nadenkend voor zich uit. ‘Dat is
inderdaad snel.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Cyaankali?’
De lijkschouwer schudde zijn hoofd.
‘In sommige detectiveromans wordt wel gesuggereerd dat cyaankali
snel werkt,’ zei hij peinzend. ‘En dat doet het ook wel. Maar niet
zo snel dat iemand direct dood neervalt. Tussen het innemen van het
gif en het intreden van de dood liggen bij cyaankali gewoonlijk
toch ongeveer dertig minuten.’
‘Dertig minuten?’
‘Inderdaad. Ik denk eerder aan een ander cyanide, die blauwzuurgas
vormt.’
De Cock slikte.
‘Pruisisch zuur.’
‘Ja... cyaanwaterstofzuur.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Ik heb niets geroken.’
‘Je bedoelt de geur van bittere amandelen?’
‘Ja... dat bedoel ik.’
Dokter Den Koninghe knikte bedachtzaam.
‘De cyaanhoudende poeders die tegenwoordig in de handel zijn,’
sprak hij bijna afwezig, ‘zijn uiterst fijnkorrelig. Ze vormen na
bevochtiging vrijwel direct het beruchte blauwzuurgas of Pruisisch
zuur. Het is ook zeer vluchtig en heeft inderdaad de geur van
bittere amandelen.’ Hij wees naar de dode vrouw op de vloer. ‘Ze
gebruikte een nogal zwaar parfum. Dan neem je andere geuren niet zo
gemakkelijk meer waar. Ze worden overheerst.’ De Cock keek hem
schuins aan.
‘U bedoelt,’ aarzelde hij, ‘dat die geur van bittere amandelen er
best kan zijn geweest?’
‘Beslist.’
De blinde vrouw op de stoel naast hen bewoog onrustig. ‘Die geur
was er,’ sprak zij gespannen, gehaast. ‘Bittere amandelen. Ik weet
het zeker. Ik rook het... ondanks haar parfum.’ De beide mannen
draaiden zich verwonderd naar het medium in haar zwarte toga. ‘U
rook het?’ reageerden ze vrijwel gelijktijdig.
Jennifer Jordan knikte heftig.
‘Ik rook het,’ herhaalde ze. ‘Sinds ik het licht uit mijn ogen
verloor, zijn mijn andere zintuigen merkbaar scherper geworden. Ik
mag mij nu verheugen in een prima gehoor en een uitstekende
reuk.’
De Cock boog zich naar haar toe.
‘Wanneer rook u die bittere amandelen?’
Het medium stak haar rechterhand uit haar toga.
‘Kort voordat Zwarte Sophie van haar stoel viel.’ Ze weifelde even
en draaide haar hoofd met de blinde ogen naar hem toe.
‘Misschien... misschien was die geur er zelfs al eerder.’ ‘Hoeveel
eerder?’
‘Dat eh... dat weet ik niet. Wanneer u niet over die amandelgeur
was begonnen, was ik er vermoedelijk aan voorbijgegaan. Het leek
mij niet belangrijk. Het gebeurt wel meer dat er plotseling geuren
op mij afkomen.’
De Cock hield zijn mond vlak bij haar oor.
‘Hebt u die geur in huis wel meer waargenomen?’
Jennifer Jordan reageerde verschrikt.
‘Nee, nee. Zeker niet.’
Dokter Den Koninghe beende plotseling weg. Bij de deur bleef hij
staan en draaide zich om. Zwierig, met een lichte buiging, nam hij
zijn hoed af en zwaaide. ‘Au revoir, bon
ami,’ riep hij bijna jolig. ‘En mijn complimenten aan dokter
Rusteloos.’ De Cock zwaaide terug, een grijns op zijn gezicht. Hij
hield van die man.
Toen de lijkschouwer was verdwenen, wenkte hij de broeders van de
Geneeskundige Dienst naderbij. Ze legden de brancard naast de vrouw
op het berbertapijt en schoven haar op het canvas. De oudste
broeder keek op. ‘Waar moet ze heen? Naar het
sectielokaal?’
‘Dat is goed.’
Ze tilden de brancard op en gingen de kamer uit. De Cock keek ze
na. Hoeveel slachtoffers had hij hen zo, de brancard wiegend in hun
handen, zien wegdragen? Honderden? Of waren het er meer? Het werd
tijd dat hij het eens bijhield.
Vledder kwam naast hem staan.
‘Zal ik meegaan naar de Overtoom?’
De Cock knikte instemmend.
‘Laat haar uitkleden. Tot op de huid. Kijk voor alle zekerheid het
hele lichaam nog eens na op verwondingen. En wees voorzichtig met
haar mooie paarse blouse. Er zit op de borst links in de volant een
vlekje. Ik denk van koffie. Het zal wel te...’ Ineens stokte hij.
Verbijsterd blikte hij naar zijn collega op. Zijn gegroefd gezicht
zag bleek. ‘Koffie.’ Hij slikte. ‘Verdomme... koffie... ze kreeg
koffie.’ Hij draaide zich bruusk naar Christine van der Waal. ‘Waar
zijn de kopjes?’
De vrouw reageerde verwonderd. Onzeker.
‘Wat eh... wat voor kopjes?’
De Cock snoof. Zijn neusvleugels trilden.
‘Van de koffie... ze kreeg toch koffie?’
Christine van der Waal gebaarde wat vaag naar het eind van de
kamer. Haar hand trilde als een espenblad.
‘In eh... in de keuken.’
De Cock sprintte de kamer uit naar de lange gang. Vledder en de
vrouwen van de kring keken hem na. Verbaasd. Geamuseerd. De Cock in
draf was een koddig gezicht.
Hijgend bereikte hij de keuken. Verslagen bleef hij halverwege
staan en kneep zijn ogen even toe. In de granieten gootsteen, in
een gele plastic afwasbak, in ruim, nog schuimend sop, lagen tien
porseleinen koffiekopjes.
De Cock beende door de grote recherchekamer van
het bureau Warmoesstraat heen en weer. Dreunend. De anders zo
dartele lijnen in zijn vriendelijk gezicht stonden strak. Hij
klemde zijn lippen op elkaar en sloeg met zijn vlakke hand tegen
zijn voorhoofd. ‘Stom,’ brulde hij. ‘Gewoon hartstikke stom. Ik
vergeef het mezelf nooit. Ik heb me door dat gewauwel van die
wijven over kwade geesten laten afleiden. Ik had veel eerder aan
die verdomde koffiekopjes moeten denken.’ Hij sloeg zich opnieuw
voor het hoofd.
‘Toen ik dat bruine vlekje op haar blouse ontdekte, had ik meteen
moeten reageren.’
Vledder kwam vanachter zijn bureau vandaan.
‘Had je ze niet uit het sop kunnen halen?’
De Cock bleef bij hem staan en schudde zijn hoofd. ‘Het had weinig
zin meer. Volgens Harry Donkervliet had hij de koffiekopjes eerst
onder de kraan afgespoeld en toen in het sop gezet. De kans dat
daarna nog sporen van vergif gevonden kunnen worden, lijkt mij te
verwaarlozen. Ik durfde ons gerechtelijk laboratorium er niet mee
te belasten. Ik was ook bang dat die sterk geconcentreerde
afwasmiddelen van tegenwoordig een resultaatvervalsende invloed
zouden hebben op de uitslag.’ Vledder knikte.
‘Ik begrijp het. Je wilt later de advocaat niet de kans geven er
zijn voordeel mee te doen.’
De Cock knikte traag.
‘Ik wacht na de gerechtelijke sectie liever het toxicologisch
onderzoek af van urine en maaginhoud.’ Hij zuchtte. ‘Het is jammer.
Ik had anders juridisch gezien wat steviger in mijn schoenen
gestaan.’
Vledder keek naar hem op.
‘Vind je het niet vreemd dat Harry Donkervliet de kopjes zo snel
afruimde en afwaste?’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
‘Ik mag het gerust vreemd vinden, maar wat bewijs ik ermee? Harry
Donkervliet is nu eenmaal een nette jongen die niet graag de vuile
boel laat staan.’ Hij schudde triest zijn hoofd. ‘Je kunt het hém
moeilijk kwalijk nemen, dat hij niet direct het verband zag tussen
de koffie en de snelle dood van Zwarte Sophie.’ Vledder leunde
tegen zijn bureau.
‘Je bent ervan overtuigd dat het vergif inderdaad door de koffie
werd gemengd?’
De Cock knikte. ‘Aangenomen, dat Zwarte Sophie inderdaad door
vergif stierf. En daar heeft het alle schijn van. Dan moet het door
middel van de koffie zijn toegediend. Er is vrijwel geen andere
mogelijkheid. En dat dan tijdens de tweede maal.’ Vledder fronste
zijn wenkbrauwen.
‘Tweede maal?’
De Cock stak twee vingers van zijn rechterhand omhoog. ‘Er werd
tweemaal koffie geserveerd. De eerste keer voordat de seance begon
en de tweede maal na het kruis- en bordspel met de onzalige
mededeling dat Sjaan zou sterven. Zwarte Sophie kwam tot ongenoegen
van Christine van der Waal en Jennifer Jordan te laat binnen. De
kopjes van de koffie vóór de seance waren toen al
opgeruimd.’
Vledder knikte traag. ‘Je hebt gelijk.’ Hij zweeg even en keek zijn
leermeester nadenkend aan. ‘Ik geloof niet dat wij hoeven te
wanhopen. Volgens mij moeten wij ook deze zaak gemakkelijk kunnen
klaren. Het is duidelijk dat een van de leden van die
spiritistische kring het vergif heeft toegediend. Gezien de snelle
werking van het gif is er geen andere mogelijkheid. In dat huis aan
de gracht waren op het moment van de moord slechts negen vrouwen en
één man aanwezig. Ik heb dat voor alle zekerheid nog eens
gecontroleerd. Zwarte Sophie stierf. De groep van verdachten blijft
dus beperkt tot één man en acht vrouwen.’ Hij zweeg even en stak
zijn handen naar voren. ‘Waarom zouden we niet onmiddellijk
toeslaan en arresteren we die Harry Donkervliet? Van alle
aanwezigen in dat huis had hij de beste gelegenheid. Hij deed aan
de feitelijke seance niet mee. Er was dus niemand, die op hem
lette. De koffie van na het kruis- en bordspel heeft hij gezet en
opgediend. Hij is degene die het vergif ongezien door de koffie
heeft kunnen mengen. Het zou ook verklaren waarom Harry de kopjes
later zo snel afruimde en afwaste.’ De Cock keek hem bewonderend
aan.
‘Heel goed,’ sprak hij lovend. ‘Ik vind dit een duidelijk betoog.
Een haarscherpe analyse. Er valt weinig tegen in te brengen.’ Hij
schudde zijn hoofd. ‘Toch wil ik wachten. Ik acht het nog te vroeg
om nu al tot arrestatie over te gaan. Moord vraagt een motief. Welk
motief had onze Harry Donkervliet. Voor zover wij kunnen
nagaan...’
Er werd nadrukkelijk op de deur geklopt. Vledder weifelde even.
Toen riep hij: ‘Binnen.’
De deur werd ruw opengetrokken. Het ribbelglas in de sponningen
rinkelde. In de brede deuropening verscheen een kleine, al wat
oudere vrouw. Ze droeg een glimmend zwarte mantel van vele modes
terug. De revers en de mouwen waren bijna groen. Nonchalant, bijna
achter op haar hoofd, bungelde wat verfomfaaid een gele strooien
hoed met kleurrijke veldbloemen op de rand. De beide rechercheurs
herkenden haar direct. De Cock liep op haar toe en stak haar
beminnelijk een hand toe. ‘Agatha van Keulen,’ zei hij gedragen,
‘wat verschaft ons het genoegen van uw komst?’
Ze trok haar mond strak.
‘Het is geen genoegen,’ sprak ze bits. ‘Fratsen. Het is helemaal
geen genoegen. Ik heb een missie. Ik kom hier om een schande uit te
wissen.’
‘Welke schande?’
Ze stak haar spitse kin iets naar voren. Strijdlustig. Rond neus en
lippen verscheen een venijnige trek.
‘De schande van Sophies dood,’ riep ze fel. ‘Het is ronduit een
schande dat ze om zeep werd geholpen.’
De Cock leidde haar zachtjes naar de stoel naast zijn bureau. ‘Ik
ben het volkomen met u eens,’ sprak hij kalm, ernstig. ‘Dat is
inderdaad een schande. We dienen het leven van onze medemensen te
respecteren. Ik verzeker u dan ook dat wij onze uiterste best
zullen doen om de moordenaar te ontmaskeren.’ Ze schonk hem een
meelijwekkend lachje.
‘Ik ben bang dat dat niet genoeg is.’ Ze schudde verdrietig haar
hoofd. ‘Ik heb ook, eerlijk gezegd, niet zoveel vertrouwen in
jullie methoden. Er blijven mij te veel moorden onopgelost.’ De
Cock slikte.
‘Mijn collega Vledder en ik hebben een goede staat van dienst,’
sprak hij geduldig. ‘Wij kunnen beiden bogen op grote successen.’
Ze schudde opnieuw haar hoofd. Nadrukkelijk.
‘U zult haar niet ontmaskeren. Dat kunt u niet.’ In haar krakerige
stem klonk minachting. ‘Daarvoor is zij te arglistig, te sluw. Het
zal niet de eerste keer zijn, dat ze ongestraft een moord pleegt.’
De Cock kneep zijn ogen tot spleetjes.
‘Over wie hebt u het?’
Agatha van Keulen boog zich naar hem toe. Haar gerimpeld gelaat met
de kleine felle oogjes was dichtbij.
‘Over de moordenares... het serpent dat Zwarte Sophie wat vergif te
slikken gaf.’
De Cock likte aan zijn droge lippen.
‘U weet wie het gedaan heeft?’
Op haar gelaat verscheen een wrange grijns.
‘Of ik het weet.’ Ze sloeg met een vuist op haar magere borst.
‘Hier... hier in mijn hart is geen twijfel. Ze is een duivels
wijf... van de ratten besnuffeld.’
‘Wie?’
Ze wierp hem een verachtelijke blik toe. ‘Die Annette... die
Annette van Leeuwenhoek. En ze weet hoe je het moet doen.’