2
De al wat gammele politie-Volkswagen werd
geparkeerd aan de wallenkant tussen de bomen. Rechercheur De Cock
van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat
stapte uit. Hij keek omhoog langs een fraaie Oud-Hollandse
grachtengevel. Vledder sloot de wagen af en kwam naast hem staan.
‘Is het hier?’ vroeg De Cock.
Vledder tastte in het borstzakje van zijn colbert en plukte er een
notitie uit.
‘Exact, nummer dertien.’
Ze staken de rijbaan over en bestegen de blauwstenen stoep. De
zware buitendeur stond op een kier. Ze duwden haar verder open. Via
een ruime, met marmer beklede hal bereikten ze een hardhouten trap.
De Cock hees zijn negentig kilo moeizaam omhoog. Vledder volgde met
lichte tred.
Op het portaal, boven aan de trap, stond Harry Donkervliet. ‘U bent
van de recherche?’
De grijze speurder schonk hem zijn beminnelijkste glimlach. ‘De
Cock,’ sprak hij plechtig, ‘om u te dienen.’ Hij wees achter zich.
‘En dat is Vledder, mijn onvolprezen hulp.’
Harry Donkervliet gebaarde wat zenuwachtig voor zich uit. ‘Ze ligt
in de voorkamer,’ zei hij en hij slikte. ‘Op het tapijt. Op uw
verzoek hebben wij aan de situatie niets veranderd. Ze ligt er nog
net zo. Dood. Vermoord, denken wij, door een geest.’ De Cock keek
verrast naar hem op.
‘Door een geest?’ vroeg hij ongelovig.
‘Ja.’
‘Wat voor een geest?’
Harry Donkervliet reageerde wat weifelend. ‘De geest van een
gestorvene. Ze manifesteerde zich tijdens de seance.’ De Cock snoof
hoorbaar. ‘Gestorvenen zijn in de hemel of in de hel,’ sprak hij
kriegel. ‘En uit beide windstreken heb ik nog nooit een moordenaar
zien komen.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Ik heb je dat meer horen zeggen.’
‘Dat kan best. Maar ik neem er geen woord van terug.’ Harry
Donkervliet liep voor de rechercheurs uit. Aan het einde van de
gang opende hij de deur naar een laag, intiem vertrek, gesteund
door zware balken aan de zoldering.
Aan het einde van het vertrek, bij drie smalle ramen, stonden
vrouwen, nerveus, angstig, in groepjes bijeen. Hun
fluistergesprekken verstomden toen de rechercheurs binnenkwamen. De
Cock liet zijn blikken door het vertrek dwalen. De kamer was, naar
zijn gevoel, smaakvol gemeubileerd. Aan de wanden, links en rechts,
ontdekte hij schilderijen van de Franse impressionisten Renoir,
Monet, Toulouse-Lautrec, schilders voor wie hij al jaren een diepe
bewondering koesterde.
In het midden van het vertrek nam een grote ronde eiken tafel,
omringd door stoelen met hoge rugleuningen, een centrale plaats in.
Hij telde er negen. Slechts een van de hoge stoelen was bezet.
Stil, met haar handen voor zich op tafel, zat een blonde rijzige
vrouw, gehuld in een glimmend zwarte toga. Links van haar stond een
stoel wat schuin. Naast die stoel, op het berbertapijt, lag het
lichaam van een vrouw, op haar rug, de benen iets gespreid, het
gezicht verstard, de grijsgroene ogen wijd opengesperd. De Cock nam
alles nauwkeurig in zich op. Geen detail, hoe gering ook, ontging
hem. Hij had voor dergelijke situaties een bijna fotografisch
geheugen. Jaren later kon hij zich zo’n beeld nog exact herinneren,
gefixeerd in zijn geheugen.
Hij liep naar de vrouw toe en knielde bij haar neer. Ze was dood.
Zonder twijfel. De zware make-up op haar gezicht kon de grauwe
sluier niet verbergen. Hij bekeek de ogen. Ze waren groot, bol, en
de pupillen waren duidelijk verwijd. Hij liet zijn blik nog eens
over de gelaatstrekken glijden. Ze was niet zo jong meer. Hij
schatte haar op midden in de veertig. Misschien nog wel ouder. Het
haar, vermoedelijk reeds grijs, was diepzwart geverfd. Het stak fel
af tegen het wit van het berbertapijt. Haar kleding droeg geen
sporen van een worsteling. Het donkerblauwe mantelpakje was van
tweed, waaronder een paars-roze blouse met sierlijke volanten. Het
zag er gedegen uit. Alleen de blouse was iets te frivool. Hij bezag
haar hals. Er waren geen uiterlijke tekenen van geweld. Hij wilde
zich juist oprichten, toen hij in het paars-roze van een van de
volanten op de borst een klein vlekje ontdekte. Het was bruin en
had een onregelmatige vorm, alsof bij het drinken was gemorst.
Vledder kwam achter hem staan.
‘Is ze vermoord?’
De Cock legde een hand steunend op de eiken tafel en drukte zich
omhoog. ‘De stand van de pupillen wijkt af,’ wees hij. ‘Sterk
verwijd. Ik denk aan psychoanaleptica stimulantia.’ ‘Aan
wat?’
De Cock onderdrukte een lach.
‘Een stimulerend middel, bijvoorbeeld pervitine, scopolamine of
cocaïne.’
‘Dat is toch niet dodelijk?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Niet direct. Ik denk dat het is
gebruikt in combinatie met iets anders.’
‘Een zwaar vergif?’
De Cock knikte traag.
‘Mogelijk. Sommige combinaties doen het vergif sneller werken. We
moeten het maar eens aan doctorandus Eskes* vragen. Misschien kent hij voorbeelden uit de
praktijk.’
‘U vergist u.’
Het klonk scherp, bestraffend. ‘De geesten hebben geen vergif nodig
wanneer zij in hun toorn een aards wezen hebben verdoemd.’ De Cock
keek in de blinde ogen van de vrouw in toga. ‘Was zij verdoemd?’
vroeg hij verwonderd.
Ze knikte heftig.
‘Het was haar eigen schuld. Zwarte Sophie kwam steeds te laat op de
seances. Het was de geesten niet welgevallig. Dat is nu wel
duidelijk.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘U bedoelt...?’
Uit een groepje bij de ramen snelde een vrouw toe.
‘Dit is Jennifer Jordan,’ sprak ze gehaast. ‘Ons medium. Ze is
blind.’
* Befaamd politiedeskundige
De vrouw in toga trok haar mond
strak.
‘Dat ziet de man ook wel, Christine,’ sprak ze berispend. ‘Daar
behoef je waarachtig geen rechercheur voor te zijn. Bovendien zit
ik hier niet als ooggetuige.’
De Cock kon een glimlach niet onderdrukken. ‘U bent Christine?’
vroeg hij vriendelijk.
De vrouw maakte een lichte buiging.
‘Christine van der Waal. Ik ben vriendin, en in sommige gevallen
ook de verzorgster van Jennifer. We wonen samen in dit huis.’ ‘En
de jongeman die ons binnenliet?’
Ze glimlachte.
‘Dat is onze Harry... Harry Donkervliet. Een neef van Jennifer. De
enige zoon van haar gestorven zuster. Hij woont hier ook. Soms.
Wanneer amoureuze aangelegenheden hem niet elders
opeisen.’
Jennifer Jordan reageerde scherp.
‘Zijn privéleven gaat jou niets aan.’
Christine van der Waal wierp haar hoofd in de nek. ‘Sprak ik een
onwaarheid?’
De Cock beluisterde de toon. Er was iets wat hem niet beviel. Hij
hield zijn hoofd iets schuin en bekeek de vrouw voor hem
aandachtig. Bijna onbeschaamd. Hij schatte haar op achter in de
veertig. Het zwarte, reeds grijzende haar was strak naar achteren
gekamd en eindigde in een wrong. Het ovale, niet onknappe gezicht,
straalde van een vriendelijke welwillendheid. Warm, meelevend.
Alleen haar ogen, haar kleine helgroene ogen, deden niet mee. Die
waren koud, kil, als van een slang. ‘U kunt ons vertellen wat hier
vanmorgen gebeurde?’ Ze knikte traag.
‘We hielden een seance,’ begon ze. ‘Dat doen we elke week. Op
donderdag. Onze Jennifer Jordan is een voortreffelijk medium. Ze
onderhoudt goede contacten met het schimmenrijk. Hoewel er
spiritistische groeperingen zijn, die onze geestelijke instelling
en benadering veroordelen, boeken wij vaak opmerkelijke resultaten.
Op onze vorige seance hebben wij zelfs een astrale verschijning
waargenomen. Onze verwachtingen voor vanmorgen waren dan ook
hooggespannen.’
De Cock gebaarde naar de hoge stoelen om de tafel. ‘Wordt de kring
altijd door dezelfde lieden gevormd?’ Christine van der Waal
draaide zich half om en wees naar de groepjes vrouwen bij de
ramen.
‘We komen al jaren bijeen. Er zijn weinig mutaties, veranderingen.
Velen van ons deden al mee, toen Jennifer nog kon zien. Nietwaar,
Jennifer?’
De vrouw in toga knikte. Haar gezicht stond ernstig. ‘Martha van
Keulen is ons van de week ontvallen. Vrij plotseling, moet ik
zeggen. Ze was nog spiritueel. Actief. Ik had het echt niet
verwacht. Zo gauw. Vorige week was ze nog in ons midden. Haar
zuster Agatha wilde dat wij vanavond de geest van Martha zouden
oproepen. Ik was er tegen, maar Agatha en Zwarte Sophie drongen
sterk aan.’
De Cock krabde zich verlegen achter in de nek.
‘En,’ vroeg hij wat weifelend, ‘is de geest van Martha gekomen?’
Jennifer Jordan trok haar schouders hulpeloos op. ‘Ik heb haar niet
opgeroepen. Er was een verschil van mening. We hebben toen
afgesproken dat wij over dat onderwerp later zouden stemmen.
Tijdens of na de koffie.’ Ze zuchtte diep. ‘Zover zijn we niet
gekomen. Zij stond het niet toe. Nog voor het tot een stemming
kwam, had de kwade geest toegeslagen.’
De Cock slikte.
‘Was het Martha?’
Op het gezicht van Jennifer Jordan kwam een smartelijke trek. ‘Dat
weet ik niet.’
‘Een kwade geest?’
Ze knikte heftig.
‘Ik heb haar aanwezigheid duidelijk gevoeld. Direct al bij het
begin van de seance. Bij het kruis- en bordspel. Ze leek wel
gematerialiseerd. Zo duidelijk manifesteerde de geest zich. Bijna
tastbaar.’ Jennifer Jordan zuchtte opnieuw. Heel diep. Haar lange
lichaam schokte. ‘Ik heb het kruis onmiddellijk na de mededeling
laten vallen en de seance beëindigd. De druk op mij was te groot
geworden, te zwaar. Ik kon het niet meer dragen. Ik wist toen ook
dat het onheil onafwendbaar was.’
‘U kon het niet voorkomen?’
Jennifer Jordan spreidde haar handen in wanhoop. ‘Wie weerstaat de
wil van een kwade geest?’
De Cock kneep even de ogen stijf toe. Het gesprek met het medium
vermoeide hem bovenmatig.
‘Wat was het voor een mededeling?’
Jennifer Jordan strekte een bleke hand voor zich uit naar de ronde
eiken tafel.
‘De mededeling verscheen hier op het bord. Christine las hardop de
letters die het kruis op het alfabet aanwees. Ze vormden de woorden
Sjaan sterft.’
De Cock reageerde verwonderd. ‘Wie is Sjaan?’
Christine van der Waal haalde haar schouders op.
‘Dat heb ik ook onmiddellijk gevraagd, maar niemand in de kring
reageerde. Ik ken ook in ons midden geen Sjaan.’ De Cock beroerde
de zwarte toga.
‘Die mededeling kwam van de kwade geest?’
Jennifer Jordan knikte.
‘Beslist... geen twijfel mogelijk.’
‘En was bestemd voor een van de aanwezige leden van de
kring.’
Het medium weifelde zichtbaar.
‘Dat eh... dat is wel gebruikelijk,’ stamelde ze.
De Cock boog zich naar haar toe. Zijn gezicht stond strak. ‘Een
Sjaan kent niemand,’ sprak hij hard.
‘Maar Zwarte Sophie sterft.’
Er viel een stilte. Intens. Beklemmend.
De Cock richtte zich op en keek de kamer rond. Vanaf een der ramen
kwam een vrouw met statige tred naderbij. Voor hem bleef ze staan
en wreef het lange grijze haar uit haar gezicht. ‘Ik ben Annette,’
sprak ze plechtig. ‘Annette van Leeuwenhoek. Ik heb deze seance
bijgewoond en ik kan u naar waarheid zeggen dat aan de wil van de
geesten is voldaan... Sjaan stierf.’ Ze zweeg even, wees met een
dramatisch gebaar naar de dode vrouw op het tapijt. ‘Sjaan
Streuffels... eens de vrouw van mijn broer.’