12. Een onverwacht gevaar
Door gebruik te maken van handgebaren loodste Bertie de Merlin door de poort naar het open terrein en nadat hij Biggles geholpen had het toestel in de juiste richting te brengen voor het opstijgen, zodat zij hetzelfde spoor konden gebruiken als waarover zij waren geland, klom hij in zijn zitplaats.
‘Wat ga je nu doen?’ vroeg hij bezorgd.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Biggles langzaam. ‘Daar moet ik over nadenken.’
‘Connor houdt daar vast iemand gevangen.’
‘Dat hoeft niet, maar het is wel mogelijk.’
‘Als het wel zo is, kan dat alleen maar Browning zijn.’
‘Het kan zijn dat Browning gewond is bij het ongeluk en dat Connor hem verzorgt.’
Bertie keek bedenkelijk. ‘Dat geloof je toch niet echt, hè?’
‘Eerlijk gezegd, nee. Als het allemaal zo eenvoudig lag, had Connor niet behoeven te liegen – tenzij hij natuurlijk zelf een of ander smerig spelletje speelt.’
‘Waarom praten we dat nu niet uit met Connor?’
‘En een vechtpartij beginnen? Dat lijkt me niet zo erg verstandig. Ik ken mijn beperkingen wanneer het op een vechtpartij aankomt. Als die grote woesteling het met ons aan de stok zou krijgen, zouden ze ons in het ziekenhuis moeten behandelen. Hij behoeft alleen maar een gaatje te slaan in ons toestel om ons hier te houden. O nee. Op dat gebied neem ik geen risico.’
‘We komen de waarheid nooit te weten als we die man in het fort niet kunnen spreken.’
‘Dat besef ik. Maar we maken de minste kans succes te hebben als we daar weer naar binnen zouden gaan en met Connor ruzie zouden krijgen. Ik zeg niet dat hij een boef is.
Misschien is hij dat wel, misschien ook niet. We weten het niet, hoewel we uit wat we gehoord hebben kunnen afleiden dat zijn reputatie in Windhoek niet al te best is.
Naar wat ikzelf gezien heb, is hij niet het soort man dat ik graag boos zou maken, vooral niet als hij een paar borrels op heeft. Met die grote knuisten van hem zou hij in een gevecht gehakt van ons maken. Heb jij soms zin om het tegen hem op te nemen?’
‘Nee, dank je feestelijk,’zei Bertie met nadruk. ‘Wat doen we dan?’
‘Wanneer je ergens niet helemaal zeker van bent, handel dan nooit overhaast. Ik geloof dat we het beste een mooi, rustig plaatsje kunnen opzoeken om na te denken. Zo mogelijk moeten we een plaats zien te vinden waar we het fort in de gaten kunnen houden zonder zelf gezien te worden, en dan wachten totdat Connor met z’n jeep weggaat.
Als hij weggaat, kunnen wij naar binnen gaan. Allereerst moeten we hem doen geloven dat we zijn teruggegaan naar Windhoek. Dat moet hem ervan overtuigen, dat hij geen reden heeft om bang te zijn dat de politie iets ontdekt dat hij liever niet bekend zou zien. Ongetwijfeld houdt hij ons nog steeds in de gaten en vraagt zich waarschijnlijk af waarom we hier zitten te kletsen.’
‘Okee, ouwe jongen, laten we dat doen,’ stemde Bertie in.
‘Wat zou je ervan zeggen als we een poosje aan de andere kant van dat grote stuk struiken en zo gaan zitten? Het is niet te dichtbij en niet te veraf.’
‘Daar dacht ik ook aan.’ Biggles zweeg even. ‘Er is nog iets aan deze hele zaak dat me dwars zit. Dat zijn die verdraaide robijnen, die écht de kern van de zaak zijn. Waar zijn ze? Heeft Browning ze nog altijd? Heeft Connor ze, of probeert hij ze te pakken te krijgen? Zonder die dingen kunnen we Browning en Connor niets maken, dus als we al teveel zouden uithalen, zouden we zelf moeilijk komen te zitten. Je weet net zo goed als ik dat in gevallen waar iemand ten onrechte wordt gearresteerd, men altijd partij kiest tegen de politie. Maar laten we eerst hier vandaan zien te komen.’ Biggles bracht zijn hand naar de starter.
Het vliegtuig kwam in beweging, eerst langzaam en toen sneller. De staart kwam van de grond en in een oogwenk stampte de Merlin door de droge atmosfeer in een gestage klim.
‘Connor staat nog steeds op de binnenplaats. Hij kijkt ons na,’ merkte Bertie op, die naar achter en naar beneden keek.
‘Prachtig. Ik hoop dat hij tevreden is. Ik geloof dat hij meer kracht heeft dan hersens, want anders zou hij niet zo naïef zijn te veronderstellen, dat wij z’n verhaal zouden slikken dat een vliegtuig op z’n drempel zou kunnen neerstorten, zonder dat hij er iets van wist. Het moet dagen lang gerookt hebben en we weten dat hij daar geweest moet zijn, anders zou het water voor de luipaard verdampt zijn geweest.’
Biggles hield het vliegtuig in zijn koers en bleef langzaam stijgen, totdat hij een eindje voorbij het struikgewas er zeker van was dat hij niet meer te zien was vanuit het fort.
Toen maakte hij een flauwe bocht, zette de motor af en maakte vervolgens een glijvlucht, terug in de richting van het grote terrein met struikgewas en kleine boompjes.
‘Vertel het me als je iets ziet dat ons mogelijk in de weg zou kunnen staan,’ zei hij terwijl hij de grond voor en achter zich bekeek.
‘Volgens mij is alles in orde,’ meldde Bertie.
‘Volgens mij ook. Laten we het maar proberen.’
Weldra raakten de wielen de grond. Het toestel deed er in de ijle lucht vrij lang over om tot stilstand te komen maar eindelijk stond het dan toch stil, niet ver van de rand van het struikgewas. Biggles reed het toestel nog een eindje verder en zette toen de motor af. ‘Dit moet voldoende zijn,’ zei hij. ‘Ik hoop dat de kist geen schade ondervindt van het in de zon staan.’ Er was praktisch geen schaduw. Hij stond op om te kijken of er onder de boompjes ruimte genoeg was om de machine neer te zetten. Die was er niet. ‘Van de andere kant kunnen we het fort goed in de gaten houden,’ ging hij verder. ‘We moeten er naartoe lopen. Ik durf de kist niet verder in de richting van het fort te brengen; zelfs hier lopen we al het risico dat Connor deze kant uitkomt.
Als hij dat doet, zullen we net moeten doen alsof we een noodlanding hebben moeten maken.’
‘Het ziet er niet naar uit dat hier veel wild zit waarvoor hij hier naartoe zou kunnen komen.’
‘Misschien niet, maar kennelijk komt Connor toch wel eens deze kant uit. Ik ben nog niet vergeten dat hij – ik kan me tenminste niet voorstellen wie het anders geweest zou moeten zijn – ergens hier vandaan op ons heeft geschoten. Vanmorgen heeft hij een hert meegebracht, dus voorlopig heeft hij wel wat vlees.’
Biggles stapte uit en stampte op de grond. Nadat hij er zich van had overtuigd dat de bovengrond dezelfde was als in de buurt van het fort – hard aangestampt grint -, stak hij een sigaret op en liep naar de dichtstbijzijnde boom, een mimosa met een afgeplatte top, om te profiteren van het kleine beetje schaduw dat deze bood. Bertie voegde zich bij hem.
‘We hebben niet al teveel haast,’ zei Biggles. ‘Het kan best zijn, dat we een poosje moeten wachten tot Connor weggaat om te gaan jagen of dat te gaan doen waar hij zich verder nog mee bezig houdt. Straks gaan we een beetje dichter naar het fort toe om te kijken of de jeep weggaat. Ik veronderstel dat Connor niet veel loopt.’ Hij ging tegen de boom aanzitten.
Hij bleef niet lang zitten. Een plotseling, heftig gekraak in het dichte struikgewas achter hem deed hem opspringen. ‘Wat was dat in ’s hemelsnaam?’ riep hij uit.
‘Naar mijn mening klonk het alsof er een olifant rondsjouwde,’ zei Bertie. ‘Zijn er hier olifanten?’
‘Ik veronderstel van wel, maar alleen als er hier in deze woestenij ergens een poel is. Dit ziet er niet uit als olifantengebied. Trouwens, meestal zwerven die in kudden rond, hoewel een oud exemplaar wel eens op z’n eentje kan rondspoken. Met zijn omvang moet hij achttien uur per dag eten om in leven te blijven.’
‘Wat het ook is, ik kan het nog altijd horen,’ zei Bertie en probeerde in het struikgewas te kijken. Het lijkt wel of het nog deze kant opkomt ook,’ besloot hij bezorgd.
‘Maak je geen zorgen,’ antwoordde Biggles terloops. ’Als het toevallig toch een olifant is, is het niet waarschijnlijk dat hij zich met ons zal bemoeien. Waarschijnlijker is het, dat hij op een afstand blijft, vooral als Connor de gewoonte heeft in deze buurt te komen schieten.’
Hij wilde net weer gaan zitten, toen een gekraak van takken op niet al te grote afstand hem van mening deed veranderen.
‘O néé!’ riep Bertie die langs de kant van het struikgewas keek. ‘Kijk eens wat daar staat!’
Biggles draaide het hoofd om om te kijken. Op ongeveer vijftig meter afstand stond aan de rand van het struikgewas een neushoorn – naar de omvang van zijn hoorn te oordelen een oude stier -, die in een agressieve houding over het open terrein uitstaarde. Drie vogeltjes zaten op zijn rug te pikken.
Bertie deed een stap achteruit in de richting van de enige aanwezige dekking.
‘Hou je rustig, ezel,’ siste Biggles. ‘Wat denk je met dat ding te bereiken?’, ging hij op scherpe toon verder, toen Bertie zijn pistool trok. ‘Stop dat ding weg.’
Waarschijnlijk hadden de vogeltjes dit gehoord. Het kan ook zijn dat zij de twee mannen gezien hadden. Hoe het ook zij, zij vlogen op en stootten hun waarschuwingskreten uit. De boodschap drong tot de neushoorn door. Hij snoof. Hij deed een stap naar voren, stak de kop op en staarde de woestijn in. Hij keek naar links. Hij keek naar rechts. Hij sloeg met zijn staartje. Zijn hele houding wees op moeilijkheden, als hij die tenminste kon vinden.
‘Niet bewegen,’ fluisterde Bertie. ‘Misschien ziet hij ons niet. Neushoorns zijn slecht van gezicht. Als hij ons niet ruikt gaat hij misschien wel weg.’
‘Als hij ’t in z’n kop haalt het vliegtuig aan te vallen zijn we erbij.’
‘Stil.’
De neushoorn wandelde al schuimbekkend een paar meter de open ruimte in. Hij knipperde met de ogen, zoals een bijziende man die probeert te zien waar hij is. Hij snoof diep, omdat hij meer vertrouwen had in zijn reukvermogen.
Biggles en Bertie waren net standbeelden.
Een ogenblik leek het alsof alles goed zou gaan. De vogeltjes kwamen terug naar de rug van hun gastheer en begonnen weer naar voedsel te zoeken. Toen greep het noodlot in.
Bertie nieste. Hij probeerde het in te houden, maar dat alles leverde een gedempte ontploffing op. Dat was voldoende.
De vogels vlogen op. De neushoorn maakte een sprong alsof hij gestoken was.
‘Hij komt er aan,’ hijgde Bertie.
‘Klim in een boom.’
De neushoorn liep eerst in kringen rond en viel toen aan in een zodanige lijn dat het er naar uitzag, dat hij in botsing zou komen met het vliegtuig, of hij dat nu gezien had of niet. Op dat moment klom Bertie in de boom met een snelheid die hij niet voor mogelijk had gehouden. Toen hij één been over de eerste tak had geslagen en zich redelijk veilig voelde, keek hij om om te zien wat er gebeurde.
Bij het schouwspel dat hij zag viel hij bijna. De neushoorn rende op het vliegtuig af, en Biggles rende er achteraan.
Met ogen als schoteltjes bleef hij deze ongelofelijke vertoning gadeslaan.
De neushoorn, die kennelijk niet precies wist wat hij deed, miste de staart van het vliegtuig op een meter en rende nog een eindje door voor hij bleef staan; hij stampte met de poten en dreef van het speeksel; hij keek rond naar wat hij in zijn blinde woede had hopen te vinden en verwoesten.
Op dat moment was Biggles bij het toestel aangekomen.
Hij sprong erin, en zonder de moeite te nemen de deur te sluiten, dook hij op zijn zitplaats. De starter zoemde. De motoren sloegen met een gebrul aan en uit de uitlaat kwam blauwe rook. Het vliegtuig reed vooruit. De neushoorn merkte deze beweging natuurlijk op. Meer had hij niet nodig. Hij viel, zonder zich te bedenken, aan.
Bertie hield de adem in, want het leek erop alsof het beest het voorwerp van zijn woede zou inhalen, omdat dat noodzakelijkerwijs in het begin slechts langzaam vooruit kon komen. Maar ieder ogenblik ging het sneller rijden en het dier, dat niet het verstand had rekening te houden met een bewegend doel, donderde de staart voorbij en miste zijn doel op slechts enkele meters. Bertie haalde weer adem.
Het vliegtuig reed nu met de staart van de grond. Het stopte niet. De neushoorn beschreef een cirkel en begreep kennelijk niets van de verdwijning van zijn doel. Hij kreeg de stank van de uitlaatgassen binnen en piepte. Dat was kennelijk teveel voor het toch al verbijsterde dier. Hij galoppeerde weg door de woestijn. Deze keer bleef hij niet staan, maar liep door totdat hij een verdwijnend stipje was in de verte.
Biggles, die niet was opgestegen, had het vertrek van de neushoorn kennelijk gezien, want hij maakte een wijde boog en taxiede langzaam terug naar de plaats waar hij vandaan was gekomen.
Bertie sprong uit de boom. ‘Gossie, ouwe jongen, ik ben buiten adem,’ verklaarde hij ernstig, ‘ik ben zelf ook mijn adem kwijt,’ gaf Biggles toe. ‘Ik ben dit soort grapjes niet meer gewend. Het wordt tijd dat we beseffen waar we zijn, in plaats van ons te gedragen alsof we op een vliegveld zijn.’
‘Een beetje ongebruikelijk is het wel, is het niet, dat een neushoorn zich zo gedraagt zonder dat hij wordt uitgedaagd.’
‘Misschien had hij er wel reden toe. Hij moet ergens door van streek zijn geraakt. De gedachte dat we de machine zouden verspelen heeft mij trouwens ook van streek gemaakt. Ik zag maar één mogelijkheid om haar te redden.’
‘Ik vraag me af, wat er nog meer in deze verdraaide wildernis zit.’
‘Ik ook. Waar is de neushoorn te voorschijn gekomen? Misschien is er wel een spoor te zien. Laten we eens gaan kijken.’
Biggles liep langs de rand van het struikgewas naar de plaats waar het dier te voorschijn was gekomen. Hij bleef staan en wees naar de grond. ‘Ha! Ik dacht al dat het dat zou kunnen zijn. Zie jij wat ik zie?’
Bertie keek naar de grond. ‘Bloed.’
‘Dat is de verklaring. Het hoeft ons niet te verbazen dat het beest kwaad was. Iemand moet hem hebben aangeschoten.’
‘Connor.’
‘Ik kan me niet voorstellen dat het iemand anders geweest kan zijn. Hij is beroepsjager. Zonder twijfel had hij het op de hoorn voorzien. De hoorn van een neushoorn is in China bijna z’n gewicht in goud waard als krachtig medicijn: daarom was de neushoorn bijna uitgeroeid, voor de stropers een halt werd toegeroepen. Natuurlijk gaat een en ander nog wel door in het geniep. Misschien is deze wel hier naartoe gekomen om een schuilplaats te zoeken.
Ik heb zo’n idee dat de neushoorn nu tot de beschermde dieren behoort. Als dat zo is, lijkt het erop alsof Connor naast z’n andere activiteiten er wat bijverdient met stropen. Laten we teruggaan naar het vliegtuig. Na dit alles moet ik nodig wat drinken.’ ‘En dan?’ vroeg Bertie en keek bezorgd naar het struikgewas terwijl ze terugliepen naar het vliegtuig.
‘We houden ons aan het oorspronkelijke plan en blijven een poosje hier. Waarom niet? Het enige is dat ik me meer op m’n gemak zou voelen als we een wapen bij ons hadden dat ietwat zwaarder is dan een automatisch pistool. Die ouwe neushoorn heeft me een ander denkbeeld gegeven over wat we in dit halfbakken bos kunnen tegenkomen. In een straal van vele kilometers is dit de enige dekking. Er kan bijna van alles in zitten: wat grootwild betreft hebben we bijna net zoveel aan een pistool als aan een katapult. We hadden een geweer moeten meenemen, maar aan iets dergelijks heb ik helemaal niet gedacht. Als alles normaal was, zou ik het niet zo erg vinden. Maar nu we te maken krijgen met gewonde dieren ligt de zaak heel anders.’
Zij kwamen bij het vliegtuig aan en verfristen zich met een koele dronk sprankelend sodawater, waarvan zij een paar flessen aan boord hadden, om het gevaar te vermijden dat zij een virusziekte zouden oplopen door het drinken van oppervlaktewater dat in een warm klimaat zo vaak besmet is.’
‘Ben je van plan hier de nacht door te brengen?’ vroeg Bertie.
‘Dat weet ik nog niet precies,’ antwoordde Biggles. ‘Er zijn argumenten voor en tegen. Maar nu we toch hier zijn, kunnen we net zo goed een poosje rondhangen om te zien wat er in het fort gebeurt.’
‘Ik dacht…’
‘Dacht wat?’
‘Als Connor Browning gevangen houdt kunnen we beter niet te lang wachten voor we er iets aan doen. Ik bedoel dat als Connor na wat vandaag gebeurd is, doorkrijgt dat we in de buurt zijn gebleven om naar Browning te zoeken... wel, dan zou hij …’
Biggles knikte. ‘Ik begrijp wat je bedoelt. Ik ben bang dat we dat risico moeten nemen. We kunnen er niet zeker van zijn dat de man die je gezien hebt inderdaad Browning was.
Zelfs als hij het was, betekent dat nog niet dat hij een gevangene was. Hij kan zich best verborgen houden; daar heeft hij een goede reden voor. Ik weet nog steeds niet wat die stapel stenen betekent. Ik zou gezworen hebben dat het een graf was, en ik was er volledig op voorbereid Browning daar aan te treffen. Ik kan ongelijk hebben. Het was jammer dat Connor net op tijd terugkwam om ons van een onderzoek af te houden. Ondertussen zou het, nu we weer wat op adem zijn gekomen, een goed moment zijn om even wat te eten. Daarna gaan we verder om een plaatsje te zoeken, waar we het fort in de gaten kunnen houden om te zien of Connor weggaat.’
‘Dat is geen slecht idee. Ik heb zo het gevoel dat m’n maag best wat eten kan gebruiken.’
Bertie deelde net een pak biscuitjes en een blikje sardientjes uit, toen op een afstand, uit de richting van het fort, het geluid van een geweerschot kwam. Hij keek Biggles met vragende ogen aan. ‘Dat was een schot.’
‘Dat heb ik gehoord. Mooi. Nu weten we dat Connor nog in het fort is.’
‘Ik ben er niet zo zeker van dat je gelijk hebt, als je zegt: mooi. Dat kan best Connor geweest zijn die zich van Browning heeft ontdaan door hem neer te schieten.’
‘Ik geloof dat het meer waarschijnlijk is dat hij besloten heeft geen tijd meer te verspillen aan het voederen van zijn luipaard en dat hij hem dus uit de weg heeft geruimd. Ik heb zo’n idee dat als we teruggaan, we z’n halsband leeg zullen aantreffen.’
‘Bedoel je dat hij het arme dier aan z’n ketting heeft neergeschoten?’
‘Wat kon hij anders doen?’
‘Het laten lopen.’
‘Dat zou jij misschien hebben gedaan, maar Connor niet. Ik wil wedden dat als je die huid terugziet, iemand anders hem draagt.’
‘Wat moét die kerel een schoft zijn,’ gromde Bertie.
‘Trek je daar nou maar niets van aan. Geef liever wat te eten aan,’ verzocht Biggles ongeduldig. ‘Je verspilt tijd.’