3. Lady Caroline
Buiten, in de gang, bleef lord Langdon bij een zijdeur staan en klopte daar zachtjes op. Hij opende die deur en ging naar binnen. ‘Ah, Caroline, je bent hier,’ zei hij. ‘Ik dacht wel dat ik je hier zou aantreffen. Mag ik je voorstellen aan inspecteur Bigglesworth van Scotland Yard.
Hij zou je graag even spreken.’ Nadat hij dit gezegd had bracht hij Biggles binnen en trok zich terug; de deur sloot hij achter zich.
Biggles kwam langzaam naar voren en nam lady Caroline Langdon goed op. Zij lag op een sofa met een tijdschrift in de handen. Zij had niets dat bijzonder opviel. Zij was tenger, wat van haar leeftijd verwacht mocht worden, met het donkere haar en de ogen van haar vader. Men kon haar eerder aantrekkelijk noemen dan knap. Zij was eenvoudig gekleed, in een tweed rok en een pullover. Zij kwam niet overeind, maar bekeek haar bezoeker met onverholen afkeuring en keek hem recht in de ogen.
Zonder te wachten tot Biggles begon te spreken, zei zij: ‘Ik wil niet onhoffelijk lijken, inspecteur, maar als u hier naartoe bent gekomen om vragen te stellen, verspilt u uw tijd. Ik heb niets te zeggen.’
‘Betekent dat, dat u niets weet of dat u niets wil zeggen?’
‘Dat kunt u opvatten zoals u zelf wilt.’
‘Kom, kom lady Caroline, bent u niet erg hard voor uw vader?’
‘Niet harder dan hij voor mij is.’
‘Wat wil dat zeggen?’
‘Wij sympathiseren niet met elkaar.’
‘U bent het over bepaalde zaken oneens, hè?’
‘Zo zou u het kunnen zeggen. U mag gaan zitten, maar ik hoop dat u niet te lang blijft.’
‘Dank u. U weet waarom ik hier ben?’
‘Dat kan ik me wel voorstellen.’
‘Na alles wat er gebeurd is kunt u nauwelijks verwachten dat uw vader geen stappen zou ondernemen.’
‘Het kan me niet schelen wat hij doet. Dat moet hij helemaal zelf weten. Mij interesseert het niet.’
‘Zelfs niet als de vermiste voorwerpen eens uw eigendom zullen worden?’
‘Ik wil de juwelen niet hebben, als u dat bedoelt.’
‘Dan moet u wel een heel bijzondere jonge vrouw zijn.’
‘Dat ben ik misschien ook wel. Is dat alles?’
‘Nog niet helemaal. U weet natuurlijk dat de vroegere lakei van uw vader Richard Browning, ervan verdacht wordt de juwelen te hebben gestolen.’
‘Hij heeft ze niet gestolen.’
‘Ik hoopte dat u mij zou willen helpen dat te bewijzen; anders blijft hij zijn hele leven onder verdenking, of in ieder geval totdat hij wordt gearresteerd. Ik ben niet hier om hem schuldig te verklaren, maar om te proberen de waarheid te vinden. Als u mij zou willen helpen, kan hem dat heel best van nut zijn.’
‘Er zijn feiten in deze zaak, inspecteur, die u nooit kunt raden.’
‘Zoals bijvoorbeeld?’
‘Dat is aan u om daar achter te komen.’
‘Door achter te houden wat u weet, bewijst u noch uw vader, noch Browning een dienst. Het is overduidelijk dat u Browning beschermt. Waarom?’
Geen antwoord.
‘Zeg me dan tenminste dit,’ ging Biggles verder. ‘Dat zou uw houding kunnen verklaren. Hoever ging uw vriendschap met Browning?’
‘Heel ver.’
‘Laat ik het ronduit vragen. Was u of bent u verliefd op hem?’
Een zwakke glimlach verzachtte Carolines gezicht. ‘Nee.
Er zou nooit sprake kunnen zijn van een huwelijk, als u dat bedoelt. Was dat wel mogelijk geweest, dan was het zeer onwaarschijnlijk geweest dat ik hier zou zijn. Ik zou er met hem vandoor zijn gegaan. Bent u daardoor geschokt?’
‘Niet bijzonder.’
‘Wij waren alleen maar goede vrienden.’
‘Was hij misschien al getrouwd?’
‘Nee.’
‘Bent u daar heel zeker van?’
‘Heel zeker.’
‘U doet heel mysterieus.’
‘Het leven is vol mysteries.’
‘U bent vrij jong om dat al ontdekt te hebben.’ Biggles glimlachte.
‘Ik ben nog bezig dat te ontdekken.’
‘Weet u waar Browning op dit moment is?’
‘Nee.’
‘Och kom, lady Caroline. Wees eens openhartig tegen mij.
Het zou iedereen een heleboel moeite besparen. Wilt u dat ik geloof dat hij helemaal uit uw leven verdwenen is?’
‘Ik wil helemaal niet dat u iets gelooft.’
‘In de gesprekken die u met hem gevoerd hebt. heeft hij u ongetwijfeld iets over zijn vroegere leven verteld.’
‘Een heleboel.’
‘Bijvoorbeeld over de tijd die hij in Afrika heeft doorgebracht?’
Zij zette grote ogen op toen zij dat hoorde, hetgeen Biggles duidelijk maakte dat hij in de roos had getroffen. ‘Ik heb het niet over Afrika gehad,’ zei zij scherp.
‘Nee, maar ik wel.’
‘Waarom Afrika?’
‘Hij moest toch ergens wonen het was niet noodzakelijk dat dat Engeland was. U weet dat de getuigschriften die hij overgelegd heeft, vervalsingen waren?’
‘Dat weet ik nu.’
‘Dat doet veronderstellen, dat hij een bijzondere reden had om hier naartoe te willen komen.’
‘Ik veronderstel dat dat mogelijk is.’
‘Was het omdat hij wist wat er in de safe in de bibliotheek lag?’
‘Och kom, inspecteur! Ik kan geen gedachten lezen. Hoe zou ik kunnen weten wat hij dacht? Als u probeert mij in de val te laten lopen, moet ik u verzoeken weg te gaan.’
‘Het spijt mij, lady Caroline, maar probeer alstublieft te beseffen dat ik alleen maar m’n werk doe. U hebt mij duidelijk gemaakt dat u mij niet wilt helpen, dus laten we daar maar niets meer over zeggen. Maar vroeger of later, met of zonder uw hulp, kom ik toch achter de waarheid in deze zaak. De wet heeft én lange armen én een bijzonder goed geheugen. Ik vind dat ik u moet wijzen op de mogelijke gevolgen van medeplichtigheid aan een misdrijf.’
‘Ik aanvaard dat risico.’
‘Hebt u de juwelen zelf uit de safe gehaald?’
‘Nee.’
Biggles stond op. ‘Heel goed. Ik zal u nu alleen laten. Ik dank u voor het feit dat u mij heeft ontvangen, zelfs al hebt u dan niet wat je noemt medewerking verleend.’ Hij aarzelde. ‘Uw beslissing in deze zaak is definitief?’ vroeg hij.
‘Welke beslissing?’
‘Browning te beschermen.’
‘Zou u een vriend verraden, inspecteur?’ pareerde zij.
‘Dat hangt ervan af wat men onder verraden verstaat. Ik zou het doen als ik ervan overtuigd was dat het voor zijn eigen bestwil was.’ Biggles wandelde langzaam in de richting van de deur.
‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg zij.
Biggles draaide zich om. ‘Ik ga Browning zoeken natuurlijk.’
‘Ik geef u niet veel kans, inspecteur.’
‘Daar kon u zich wel eens in vergissen,’ zei Biggles tegen haar en na de kamer verlaten te hebben ging hij terug naar de bibliotheek.
‘En, hebt u succes gehad?’ informeerde lord Langdon met iets scherps in zijn stem.
‘In negatieve zin wel, sir.’
‘Wat heeft zij u verteld?’
‘Ik vond het meest leerzaam wat zij weigerde mij te vertellen.’
‘Wat zei zij over Browning?’
‘Praktisch niets. Zij weigert zich uit de tent te laten lokken.’
‘Gelooft u dat zij verliefd is op die boef?’
‘Naar mijn oordeel niet.’
‘Waarom weigert zij dan over hem te praten?’
‘Dat weet ik niet. Er moet een reden voor zijn. Ik heb de indruk dat er een verstandhouding tussen hen was of is, een soort verbintenis of band als u wilt, die haar verhindert iets te zeggen dat in zijn nadeel zou zijn. Ik ben ervan overtuigd dat zij meer weet dan zij wil toegeven.’
‘Gelooft u dat er een kans bestaat, dat zij van huis wegloopt om met hem te trouwen?’
‘Ik weet natuurlijk niet wat zij van plan is, maar zij heeft mij verzekerd dat dat niet haar bedoeling is. Zij was heel openhartig en beslist op dat punt. Zij heeft me zelfs verzekerd dat zij niet met hem kon trouwen.’
‘Wat denkt u dat dat betekent?’
‘Ik weet het niet. Ik dacht dat het misschien was omdat Browning al getrouwd was, maar zij zei dat zij er heel zeker van was dat dat niet het geval was.’
‘Gelooft u dat zij weet waar hij naartoe is gegaan?’
‘Dat is moeilijk te zeggen, maar ik denk zo dat zij er wel een idee van heeft.’
‘Hebt u het nog over de foto gehad die ik gevonden heb?’
‘Nee.’
Lord Langdon ijsbeerde door de kamer. ‘Ik vraag me af, of het niet beter zou zijn de hele zaak te laten rusten,’ mompelde hij geïrriteerd.
‘En Browning laten te lopen?’
‘Ja.’
De commodore kwam tussen beiden. ‘Ik ben bang dat u dat niet kunt doen.’
‘Waarom niet?’
‘Deze zaak berust niet langer alleen bij u, mylord. Er is een misdrijf gepleegd en de politie moet handelend optreden.’
‘Ook als ik geen aanklacht indien?’
‘Dat maakt geen verschil.’
‘Welke stappen wilt u ondernemen?’
‘Wij zullen doorgaan op onze eigen manier informaties in te winnen en wij zullen ons verlaten op uw medewerking.
Het eerste wat we moeten vaststellen is of nog meer van uw juwelen verkocht zijn. U hebt mij een lijst gegeven van de vermiste voorwerpen, dus dat moet niet al te moeilijk zijn. Natuurlijk kan het moeilijk zijn om Browning naar Engeland terug te brengen als hij naar het buitenland is gegaan, zélfs als we ontdekken waar hij zich bevindt. Uitlevering is nu eenmaal een lang en ingewikkeld proces.
Maar als Browning, de juwelen nog in zijn bezit heeft, is het misschien wel mogelijk die terug te krijgen. Dat is wat u wérkelijk wilt, is het niet?’
‘Ja. Het kan me niet schelen wat er met Browning gebeurt.’
‘Dit betekent dat u aanneemt dat hij de dief is,’ bracht Biggles te berde. ‘Wij weten dat niet zeker, dus laten we hem niet voorbarig veroordelen. Of hij nu schuldig is of niet, ik geloof dat het gezien hun omgang hier, meer dan waarschijnlijk is dat lady Caroline en Browning vroeg of laat een manier zullen vinden om met elkaar in contact te komen. Hoe krijgt u uw post hier? ‘Die wordt bezorgd door de plaatselijke postbode.’
‘Wie is de eerste die de post te zien krijgt?’
‘Degene die toevallig opendoet, misschien een van de dienstmeisjes of mogelijk mijn butler.’
‘En lady Caroline?’
‘Het is onwaarschijnlijk dat zij al beneden is als de post komt.’
‘Bent u om die tijd al op?’
‘Ja. Maar ik doe niet open.’
‘Het zou misschien wel goed zijn als u dat een poosje wél deed.’
‘Gelooft u dat Browning zou kunnen proberen met Caroline te corresponderen?’
‘Het is een mogelijkheid.’
‘Ik begrijp wat u bedoelt,’ zei lord Langdon langzaam.
‘Een aan haar gerichte brief met een vreemde postzegel op de enveloppe …’
‘Precies. Aan de andere kant kan Caroline als zij weet waar de man zit, aan hem schrijven om hem op de hoogte te houden van wat er hier gebeurt. Zij zou hem bijvoorbeeld kunnen waarschuwen dat u de politie er bij hebt gehaald. Maar ook dit gaat er weer vanuit, dat Caroline betrokken is of was bij de diefstal.’
‘De hele zaak is mij een raadsel,’ verklaarde lord Langdon op vermoeide toon. ‘Waarom zou Caroline in ’s hemelsnaam een dief helpen haar eigen vader te beroven, en op de lange duur zichzelf, omdat de juwelen op een dag haar eigendom zouden zijn geworden? Heel goed, ik zal doen wat u voorstelt, en een oogje houden op de post.’
‘Het zou veelbetekenend zijn als u plotseling merkte dat Caroline hetzelfde deed; het zou erop wijzen dat zij een brief verwachtte die zij liever niet in andere handen zag.
Hoe dan ook, ik kan moeilijk aannemen dat een meisje dat duidelijk zeer verstandig is, zo onvoorzichtig zou zijn dat zij Browning haar op dit adres zou laten schrijven. Maar ja, meer kunnen we op dit ogenblik niet doen.’
‘U hebt mij dus geen vragen meer te stellen?’
‘Er is één detail dat ik graag wat nader toegelicht zag. Op de dag dat u naar Londen bent gegaan en de ring waarvan u dacht dat hij van u was in een etalage hebt gezien, bent u toen direct bij uw thuiskomst naar de safe gegaan?’
‘Dat is juist.’
‘En was de sleutel op zijn normale plaats, in het doosje?’.
‘Ja. Anders had ik de safe niet kunnen openen.’
‘En u had geen reden om te veronderstellen dat men eraan was geweest?’
‘Geen enkele.’
‘Juist sir. Dat is dat.’
Biggles wendde zich tot de commodore. ‘Dat is alles, sir, voor wat mij betreft.’
De commodore stond op. ‘Ik heb verder niets meer te zeggen, lord Langdon, dus als u het goed vindt stappen wij eens op. Als er zich een nieuwe ontwikkeling voordoet in deze onplezierige zaak, laat u mij dat ongetwijfeld onmiddellijk weten.’
‘Natuurlijk. Als ik u nog ergens mee kan helpen, wilt u mij dat wel berichten. Maar denk eraan, ik wil niet dat hierover iets in de krant komt.’
‘Dat begrijp ik.’
Lord Langdon bracht zijn bezoekers naar de deur en binnen enkele minuten reed de politieauto weer de oprijlaan af naar de hoofdweg. In het park waren een paar mannen bezig een eik om te hakken. Biggles vestigde daar de aandacht op.
‘Wat zou dat?’ zei de commodore.
‘Niet veel, hoewel je er wel uit zou kunnen afleiden dat lord Langdon minder geld heeft dan je zou denken. Een man in zijn positie gaat geen hout verkopen voordat hij dat moet.’
‘Hmm. Dat is waar,’ stemde de commodore in. ‘Wat vind je van de hele zaak?’
‘Niet al te veel, behalve dan dat ik het gevoel heb dat iemand niet de waarheid vertelt, althans niet de volle waarheid en niets dan de waarheid.’
De commodore keek verbaasd. ‘Waarom denk je dat? Ik kan me begrijpen dat het meisje moeilijk doet als zij verliefd is op die Browning, maar er kan toch zeker geen reden zijn waarom haar vader ter zake dienende feiten zou achterhouden. Hij wil zijn juwelen terug.’
‘Natuurlijk wil hij dat; maar er schijnt hem ontzettend veel aan gelegen te zijn de zaak geheim te houden. Waarom?’
‘Zeg jij het maar.’
‘Het is maar een gissing, maar ik zou zeggen dat er iets is dat hij ons niet verteld heeft, iets waarvan hij niet wil dat het bekend wordt, wanneer de zaak in het openbaar uit de doeken wordt gedaan.’
‘Hij heeft ons de reden genoemd.’
‘Laten we zeggen één reden. Hij moest er wel een noemen.
Er kunnen best nog andere redenen zijn. Ik blijf daarover nadenken. Ik kreeg de indruk dat als Caroline iets probeert te verbergen, de lord dat ook probeert te doen.’
‘Vanzelfsprekend, hij wil geen schandaal omdat zijn dochter een clandestiene verhouding had met een van de mannelijke bedienden in het huis.’
‘Dat zou begrijpelijk zijn,’ gaf Biggles toe.
‘Wat ben je van plan het eerst te doen?’
‘Ergens te gaan lunchen, hoop ik. Van binnen zegt iets me, dat er sinds het ontbijt een hele tijd verlopen is. In Dorking zijn er een paar restaurants. Daarna, als u het tenminste goed vindt, ga ik naar het vliegveld waar Browning heeft gevlogen en daar een praatje maken met degene die daar de scepter zwaait. Vroeger was dat Bunny Hall. Ik heb hem in de oorlog ontmoet toen hij bij squadron-104 zat, maar het is mogelijk dat hij er niet meer is. U behoeft niet met me mee te gaan als u liever naar kantoor teruggaat. Tijdens de lunch zou ik Bertie op kunnen bellen en hem vragen een reserveauto mee te brengen, waarmee u terug kunt gaan naar de Yard.’
‘Ja. Dat doen we,’ besloot de commodore.
‘De volgende stap zal dan zijn dat ik naar die juwelier in Bond Street, Fornier, ga en hem vraag hoe hij die ring met de robijn in handen heeft gekregen. Dat kan ik later doen.’
‘We zullen ook moeten nagaan, of er nog meer van die juwelen zijn verkocht; maar daarvoor kunnen we gebruik maken van de gewone routinemethodes. Lord Langdon heeft mij de volledige lijst gegeven, terwijl jij met z’n dochter sprak. Wat vond je eigenlijk van haar?’
Biggles haalde een schouder op. ‘Een vrij aardig kind. Ik geloof dat zij ook onder normale omstandigheden niet al te best met haar vader overweg kan. Hij lijkt een harde, tirannieke man te zijn, en als zij op hem lijkt, zullen zij vaak met elkaar overhoop liggen. Ik zou niet graag voor hem werken. Je zou niet veel genade van hem mogen verwachten als er iets verkeerd ging. Door die aanleg, denk ik zo, heeft hij het grootste deel van zijn leven besteed aan het doden van dieren. Ik heb nooit de geestesgesteldheid van de man kunnen begrijpen, die er behagen in schept zijn huis te versieren met de koppen van dode dieren. Het is een soort ijdelheid, veronderstel ik. Je zegt er mee: ik ben een harde vent, kijk maar wat ik gedaan heb.’
‘Daar hebben wij niets mee te maken,’ zei de commodore.
‘Wij zullen moeten proberen de gestolen eigendommen terug te vinden.’
‘Dat zal niet zo gemakkelijk zijn. Allereerst moeten we Browning vinden, en hij kan overal zijn. Als hij naar het buitenland is gegaan, hoe moeten we hem dan hier krijgen?’
‘Daar zullen we het wel over hebben als je hem gevonden hebt. Wat ga je nu doen?’ vervolgde de commodore, die verbaasd keek toen Biggles de wagen tot stilstand bracht vóór de winkel-met-postagentschap in het dorp.
‘Ik ga een praatje maken met degene die hier het postagentschap beheert,’ antwoordde Biggles. ‘Ik zal u niet lang laten wachten.’ Hij stapte uit de auto en ging de winkel binnen. Hij was in vijf minuten terug, met een flauwe glimlach op zijn gezicht. ‘Als Caroline en Browning contact met elkaar onderhouden, moet dat via hier lopen,’ legde hij uit. ‘Ik heb even een dubbele controle georganiseerd, voor het geval de knappe Caroline haar vader te slim af is.
Nu gaan we vlug een kroeg opzoeken om weer op krachten te komen.’