7. De Kalahari
Het kostte Biggles en Bertie niet veel tijd het soort hotel te vinden waar zij naar zochten; en nadat zij zich hadden geïnstalleerd, besloten zij er een rustig dagje van te maken, terwijl de Merlin een eerste klas onderhoudsbeurt kreeg.
De volgende morgen waren zij in de lucht, met als enig direct doel een voorlopige verkenning uit te voeren om het gebied te bekijken en nuttige terreinkenmerken te vinden.
Er was nog één ding gebeurd. Toen zij op het punt stonden het hotel te verlaten om naar het vliegveld te gaan, kregen zij bezoek van een bruingebrande jonge man, gekleed in het donkerblauwe jasje en de lichtblauwe broek van de Zuid-Afrikaanse politie. Nadat hij Biggles bij diens naam had aangesproken zei hij: ‘Ik zou u graag even spreken, als u dat niet erg vindt.’
‘Ga uw gang,’ zei Biggles bereidwillig.
‘We hebben gehoord dat u aangekomen was en het duurde niet lang of we wisten waar u was. Zoals de zaken er nu voor staan, willen we graag weten wat vreemdelingen hier doen,’ legde de politieman uit. ‘Men geeft alle mogelijke soorten redenen op om naar dit deel van de wereld te komen en die men opgeeft zijn niet altijd de ware redenen.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Biggles. ‘Hoe wist u dat wij in Windhoek waren aangekomen?’
‘Van mr. Grey.’
‘Wie is dat?’
‘De directeur van het vliegveld. Hij verstrekt ons lijsten van alle pas aangekomenen. Is het juist dat u van de Londense politie bent en belangstelling hebt voor Mike Connor?’
Biggles en Bertie toonden hun politiepapieren. ‘Ik heb alleen belangstelling voor Connor, omdat men mij verteld heeft dat hij een vriend is van een man die Richard Browning heet. Hij is in feite de man die ik wil spreken.’
‘Mag ik u vragen waarom u hem zoekt? ‘Wij geloven dat hij betrokken kan zijn bij iets dat onlangs in Engeland is gebeurd. Hebt u belangstelling voor hem?’
‘Helemaal niet. Maar we hebben officieus gehoord dat men hem over de Kalahari heeft zien vliegen met het toestel dat hij heeft meegebracht. We zouden natuurlijk wel graag willen weten wat hij uitvoert.’
‘Waarom vraagt u het hem niet?’
‘Dat zouden we wel willen, als we maar wisten waar we hem konden vinden. Sinds hij hier is weggegaan is hij niet meer teruggeweest.’
‘Hebt u redenen om aan te nemen dat hij iets onwettigs doet?’
‘Als hij samen is met Connor zou dat best eens kunnen.
Men heeft allang gefluisterd dat Connor wild heeft geschoten aan de rand van het natuurreservaat of misschien wel erin. We weten dat hij beroepsjager is. Dat is in orde, maar we vinden het idee van het jagen op wild vanuit een vliegtuig niet zo leuk, als ze dat tenminste doen. Zelfs niet op struisvogels.’
Biggles keek verbaasd. ‘Waarom zou hij op struisvogels jagen?’
‘Voor diamanten.’
‘Diamanten! Dat begrijp ik niet.’
‘Een paar jaar geleden heeft een jager in de Kalahari een struisvogel geschoten. Omdat hij gehoord had dat struisvogels kiezelsteentjes inslikken om hun voedsel te verteren, onderzocht hij de krop van het dier uit nieuwsgierigheid. Wat hij daar onder andere vond, was een diamant; meer dan een zelfs. Dat was pech voor de struisvogels.
Het veroorzaakte een nieuwe diamantzoekerij door struisvogels te doden. Tegen de tijd dat men besefte dat maar een paar vogels diamanten bij zich hadden, en wel die dieren die kennelijk in de Kalahari waren terechtgekomen in gebieden waar diamanten tussen het grind lagen, waren ze bijna uitgeroeid. Er zijn er echter wel een paar overgebleven en nu nemen ze weer toe. Misschien zou het makkelijk zijn ze vanuit een vliegtuig neer te schieten, als dat tenminste hun plan is.’
‘Ik begrijp wat u bedoelt,’ zei Biggles bedachtzaam.
‘Over schieten gesproken,’ ging de politieman verder. ‘Hebt u wapens bij u?’
‘Alleen maar kleine automatische pistolen voor geval van nood. We verwachten niet dat we ze nodig zullen hebben.’
‘Hebt u een vergunning?’
‘Ja. Die is verstrekt door uw ambassade in Londen. We hebben ze aangegeven op het vliegveld. En dan nog wat: die Bosjesmannen. Ik heb begrepen dat we daar niets van te vrezen hebben.’
‘O, nee. Die zijn tegenwoordig zo tam als wat. Ze hebben geleerd dat de blanken gewoonlijk voedsel hebben. Geef ze wat te eten, en ze houden niet eerder op voordat alles op is. Er is voor hen slechts een veilige plaats om het op te bergen – in hun buik.’
De politieman aarzelde. ‘U kunt toch maar beter voorzichtig zijn.’
‘Waarom?’
‘We hebben bij geruchte gehoord dat Connor een paar inheemsen wat hard heeft aangepakt en dat zij in een haatdragende stemming zijn. Als dat waar is, moet hij gek geworden zijn, en kan hij er nog wel eens spijt van krijgen.
Op een goeie dag kan een van die vergiftigde pijlen wel eens zijn kant opkomen. Het gif mag dan langzaam werken en er een paar dagen voor nodig hebben om hem te doden, maar de afloop is zeker. Het spul doodt alles, van een leeuw tot een buffel en er bestaat geen tegengif voor.
Zelfs de inheemsen hebben er geen. Dus als Connor daar het een en ander heeft uitgehaald kan hij maar beter voorzichtig zijn; en u ook wat dat betreft als u in contact komt met een stam die haat koestert tegen Connor.’
‘Dank u,’ zei Biggles erkentelijk. ‘Ik begrijp wat u bedoelt.
Hoe komt u aan deze inlichtingen?’
‘We horen wel eens wat. We hebben vrienden onder de Bosjesmannen.’
‘Wel, ik wil niet beweren dat ik belangstelling heb voor het gedrag van Connor,’ zei Biggles openhartig. ‘Dat is uw zaak; ik wil Browning spreken.’
‘Waarom blijft u niet hier wachten? Connor heeft een jeep en van tijd tot tijd moet hij naar de stad komen om z’n voorraden aan te vullen. Eén ding is zeker: hij – en dat geldt ook voor Browning – kan niet leven van wat hij in de Kalahari vindt. Alleen een Bosjesman kan dat en die heeft er dan nog al z’n tijd voor nodig.’
‘Het kan best zijn dat hij hier een hele tijd niet op komt dagen en zoveel tijd hebben we nu ook weer met. Vanuit de lucht moeten de jeep en het vliegtuig van Browning makkelijk te zien zijn.’
‘Als u zijn vliegtuig op de grond ziet, wat doet u dan? Landen?’
‘Waarschijnlijk wel, als het terrein geschikt is. En dat meet wel, want als piloot zou Browning niet zo dwaas zijn te landen op een plaats waar zijn landingsgestel gevaar zou lopen en hij daardoor misschien niet meer zou kunnen opstijgen.’
De politieman knikte. ‘Dat is waar. Wat bent u precies van plan met Browning te gaan doen als u hem vindt?’
‘Voorlopig, zoals ik al gezegd heb, hem alleen maar een paar vragen stellen. Hij kan ons misschien vertellen wat we weten willen.’
‘Als hij weer bij Connor is, wat waarschijnlijk is, zouden ook wij graag willen weten wat ze van plan zijn. De voorschriften betreffende kopen en verkopen van diamanten zijn streng. Als u iets verdachts ziet, wilt u ons dan inlichten? Aan de andere kant, als wij u op de een of andere manier kunnen helpen, zegt u het maar.’
‘Dat zal ik zeker doen,’ stemde Biggles in. ‘Ik mag aannemen dat u geen vliegtuig voor eigen gebruik hebt?’
‘Normaal gesproken hebben we door de weg-, spoor-, en luchtverbindingen met de voornaamste plaatsen geen eigen vliegtuig nodig.’
‘Tussen haakjes, wat is uw naam, voor het geval ik met u in contact wil komen?’
‘Carter. Bill Carter. U kunt me bereiken op het hoofdbureau van politie.’
‘Okee.’
De politieman vertrok.
Terwijl Biggles en Bertie naar het vliegveld liepen, zei Bertie: ‘Dat is een aardige jongen. Hij wilde niet al te veel zeggen, maar het is duidelijk dat die Connor een rauwe klant is.’
‘Daar gaat het wel naar uitzien. Ik denk dat hij hier niet de enige is. Dat is ongetwijfeld de reden waarom de politie gewapend is.’
Een half uur later was de Merlin in de lucht en klom terwijl hij in oostelijke richting vloog over land dat eerst in cultuur was gebracht, maar verderop al gauw opener en droger werd. Wegen, karresporen en een enkele nederzetting kwamen steeds verder uit elkaar te liggen en verdwenen tenslotte geheel, zodat alleen een schier eindeloze vlakte van onvruchtbare aarde met af en toe wat struikgewas, dat men een halfwoestijn zou kunnen noemen, overbleef.
‘Dus dit is nu de Kalahari, althans de rand ervan,’ merkte Biggles op. ‘Het soort land waar ik het minst graag overheen vlieg. Ik krijg het al op m’n zenuwen als ik denk te horen dat een van de motoren niet goed loopt.’
‘Ik ook, ouwe jongen,’ antwoordde Bertie vol sympathie.
‘Nou ja, we wisten in ieder geval hoe het hier was, voordat we hier naartoe kwamen,’ zei Biggles wijsgerig.
‘Blijf naar beneden kijken, om te zien of er een spoor te vinden is van waar wij naar zoeken. Ik houd de lucht wel in de gaten, voor het geval Browning een beetje aan het vliegen is. Zeg me ook als je groot wild ziet. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn, als Browning en Connor zich tenminste nog steeds ernstig bezig houden met de huiden van dode dieren, waar dames zich in hullen zoals men dat ook al duizenden jaren geleden deed toen men nog geen andere bescherming had tegen de kou.’
Biggles liet de Merlin op een hoogte van driehonderd meter kruisen, hoog genoeg om een wijds uitzicht te hebben en toch laag genoeg om, wanneer het zicht goed was, voorwerpen op de grond te kunnen zien en herkennen.
Omdat hij geen speciaal doel had, vloog hij op kompas om zijn positie te kunnen blijven bepalen. Er waren eigenlijk geen vaste terreinkenmerken; de beste kaart die hij voor hij wegging in Engeland had kunnen kopen, vertoonde alleen maar een wit vlak, waarin slechts hier en daar de gebruikelijke tekentjes stonden.
Een hele tijd lang was er geen levend wezen te zien. Helemaal niets. Nergens enige beweging om de eentonigheid van het landschap te breken. Zelfs geen rookwolkje dat op de aanwezigheid van menselijke wezens zou kunnen wijzen, zoals bijvoorbeeld een groepje Bosjesmannen. Zoals Bertie opmerkte, het hele land zag er uitgestorven uit en was zo plat als een pannekoek.
Het bleek echter dat hij te vroeg had gesproken, want al spoedig was een uitwaaierende groep struisvogels te zien.
Zij trokken zich niets aan van het vliegtuig. Daarna was er ander wild te zien, vooral in een gebied waar zo af en toe wat uitgedroogd struikgewas groeide, maar de aantallen waren zeer gering vergeleken bij die in de vruchtbaardere delen van dit continent. Zebra’s, en wildebeesten waren de meest voorkomende dieren, hoewel zelfs deze dieren niet in grote kudden te zien waren. Eénmaal staarde een kudde herten of antilopen, Biggles dacht gemsbokken, naar het vliegtuig. Als er al grote katten waren, waren ze in ieder geval niet te zien. Bertie wees op iets waarvan hij dacht dat het een leeuw was, maar toen zij hem van wat dichterbij bekeken, bleek het een hyena te zijn. Eén enkele jakhals sloop rond in de buurt van een stapel door de zon uitgebleekte beenderen. Gezien het grote gebied dat het vliegtuig had bestreken, vonden zij het maar een heel geringe bevolkingsdichtheid.
‘Ik kan alleen maar dit zeggen, ouwe jongen,’ verklaarde Bertie. ‘Als Connor en Browning hopen rijk te worden van luipaardhuiden, zullen ze heel wat overuren moeten maken. Wat ik niet begrijp, is dat Browning, als hij een zak vol robijnen bij zich heeft, terug gegaan is naar een woestenij als deze. Ik kan me wel gezondere plaatsen voorstellen.’
‘Op die gezondere plaatsen, zoals jij dat noemt, zal er waarschijnlijk ook wel meer politie zijn. Misschien is dit het antwoord: de Kalahari heeft dit ene voordeel dat het er tenminste veilig is voor een misdadiger die op de loop is. Ongetwijfeld zijn er stukken die er beter uitzien dan die welke wij gezien hebben; ik kan niet verwachten op één dag een gebied van veertigduizend vierkante kilometer te kunnen bestrijken. Dieren moeten in de buurt van water leven. Ze moeten weten waar ze iets te drinken kunnen vinden, anders sterven ze. Waar het meeste wild zit, kunnen we verwachten Bosjesmannen aan te treffen. Die moeten namelijk eten, en dat geldt ook voor Connor en voor Browning, als hij tenminste bij hem is. Ik geloof niet dat we het gebied kunnen beoordelen naar wat we er tot nogtoe van gezien hebben. Voor dit ogenblik ben ik ermee tevreden er een stukje van gezien te hebben. Later kunnen we wat verder gaan, verder van de rand van de beschaving vandaan. Ik zou niet verwachten Connor of iemand anders die bij z’n volle verstand is in dit deel van de woestijn aan te treffen. Maar tenslotte móeten we hem vinden. Ik blijf volhouden dat iemand wel heel knap moet zijn om in dit soort terrein een vliegtuig of een jeep te verbergen Een jeep kan niet rijden zonder sporen achter te laten. Als die er geweest waren, hadden we ze moeten zien. In een open terrein als dit zouden die eruit zien als spoorlijnen – tenminste totdat er voldoende wind is om ze met stof te bedekken.’
Terwijl hij dit zei, begon Biggles een lange, langzame bocht te draaien in noordelijke richting, met de bedoeling om op de terugweg een ander gebied te bestrijken. ‘We hebben ongeveer driehonderd kilometer gevlogen,’ ging hij verder, met een blik op het instrumentenbord. ‘We moeten nog heel wat land bekijken, maar tegen de tijd dat we terug zijn, hebben wc voor vandaag wel genoeg gedaan.’
Het vliegtuig ronkte verder, onder een strakke, blauwe hemel en bonkte een beetje in de droge, oververhitte atmosfeer.
‘Krijgen ze hier nooit regen?’ vroeg Bertie, terwijl hij naar het vermoeide, uitgedroogde landschap keek.
‘Volgens het boekje kunnen ze hier in bepaalde tijden van het jaar heel zware onweersbuien krijgen,’ antwoordde Biggles. ‘Het is duidelijk dat ze wel eens regen moeten krijgen, anders zou het land helemaal afsterven.’
Als we de terugreis naar het vliegveld zouden moeten beschrijven, zouden we in herhaling vervallen. Het is voldoende om te zeggen dat zij helemaal niets zagen dat hun belangstelling of hun nieuwsgierigheid opwekte. Bertie bestudeerde de grond; Biggles keek naar boven en om zich heen: maar als de Martin van Browning in de lucht was dan was dat toch zeker niet in hun gedeelte van de lucht, want er was geen spoor van te bekennen.
Zij kwamen terug op het vliegveld, zonder dat er nog iets gebeurde, zonder moeilijkheden, een beetje vermoeid, maar niet teleurgesteld. Zoals Biggles opmerkte, was het nog te vroeg om de moed op te geven.
Eén stukje informatie lag op hen te wachten. Het kwam van Bill Carter, de politieman. Hij had contact gehad met alle vliegvelden binnen het bereik van Windhoek, namelijk Keetmanshoop en Uppington in het zuiden en zelfs met Mafeking, Malahapye en Johannesburg in het oosten, maar nergens waren aanwijzingen te vinden dat Browning op een van die vliegvelden was geland.
‘Tenzij hij ergens pech heeft gehad, gaat het er steeds meer naar uitzien dat hij ergens in de Kalahari aan de grond staat,’ was het commentaar van Biggles.