4. Biggles legt een paar bezoeken af
Biggles en de commodore stopten bij het eerste het beste geschikte restaurant en gingen daar naar binnen om te lunchen. Biggles voerde eerst een telefoongesprek met het bureau om een reserveauto te laten brengen.
‘Wat heb je precies gedaan in het postkantoor in Ferndale?’ vroeg de commodore toen zij aan tafel zaten. ‘Dat kun je me beter vertellen, om me op de hoogte te houden.’
‘Mijn voornaamste reden om naar binnen te gaan was om te vragen of men bij het sorteren van de post voor het bezorgen, brieven met buitenlandse postzegels had opgemerkt. Het is maar een klein postkantoortje, onder leiding van een vrouw. Zij behandelt de hele post. Ik heb het natuurlijk niet gehad over lady Caroline of iemand in het landhuis, maar naar mijn mening zullen, als de lord gelijk heeft ten aanzien van de verhouding tussen zijn dochter en Browning, die twee met elkaar in contact trachten te blijven; en de enige manier om dat te doen is de post.
Browning zal het heus niet wagen hier te komen of op te bellen, omdat hij niet weet wie de telefoon aanneemt. Op de een of andere manier zullen zij zich met elkaar in verbinding stellen, Ik kan me niet voorstellen dat Caroline en hij voor altijd en eeuwig afscheid van elkaar hebben genomen.’
‘Waarom niet?’
‘Dan zou zij zich anders gedragen. Zij zou overstuur zijn.
Nu schijnt zij tevreden te zijn met de huidige toestand.’
‘Had de chef van het kantoortje buitenlandse postzegels opgemerkt? Je neemt aan dat Browning naar het buitenland is gegaan.’
‘Dat lijkt meer dan waarschijnlijk, hoewel we daar geen bewijs voor hebben. Een brief voor Caroline met een buitenlandse postzegel erop zou een aanwijzing betekenen.
De vrouw van het postkantoor kon zich van de afgelopen weken maar één buitenlandse postzegel herinneren en die was bestemd voor iemand in het dorp die Smith heet.
Ze heeft de postzegel niet goed bekeken, zij had daar geen reden voor. Zij heeft er dus geen idee van waar hij vandaan kwam.’
‘Heb je met haar afgesproken dat zij een oogje in het zeil zal houden?’
‘Nee. Ik heb alleen maar gezegd, dat ik nog eens langs zou komen.’
‘Wilde ze niet weten wat het doel van je vragen was?’
‘Natuurlijk. Ik moest haar wel vertellen dat ik politieman was, maar ik kon niet zeggen waarom ik inlichtingen vroeg zonder lord Langdon erbij te betrekken, en dat zou hij niet zo erg gewaardeerd hebben als hij dat gehoord zou hebben.
Hoe dan ook, de chef van het kantoor heeft niet het recht met de post te knoeien, dus dat wilde ik haar ook niet vragen.’
‘Je gaat uit van de veronderstelling dat vroeg of laat Caroline en Browning via de post met elkaar in verbinding zullen treden?’
‘Hoe moeten we er anders achter komen waar hij is heen gegaan? Het is mogelijk dat ze op dit moment niet met elkaar corresponderen, maar Caroline zal er wel naar verlangen Browning te vertellen wat hier gebeurt. Om dat te doen moet zij zijn adres weten. Zij staat aan zijn kant, daar is geen twijfel aan, want anders zou zij wel praten in plaats van te zwijgen als het graf.’
Later, terwijl zij nog bezig waren over de zaak te praten, kwam Bertie aan met de reservewagen. Nadat de commodore de rekening had betaald, nam hij de wagen over en vertrok; de eerste wagen bleef ter beschikking van Biggles.
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Bertie toen zij instapten.
‘Het vliegveld Mealing. Dat is niet ver.’
‘Waar is al die drukte eigenlijk voor nodig?’
Onderweg naar het vliegveld vertelde Biggles Bertie in grote lijnen wat hem buiten de stad had gevoerd.
‘Het lijkt allemaal duidelijk en helder,’ merkte Bertie op, toen hij klaar was. ‘Deze verstandige jongen, Browning, vond het niet leuk op z’n kop te krijgen van die oude heer en dus maakte hij benen en nam een paar sieraden mee om z’n gram te halen. Als we thuiskomen, behoeven we alleen maar alle juwelendieven in het archief na te lopen.’
‘Het lijkt een beetje al te duidelijk,’ antwoordde Biggles.
‘Dit soort schijnbaar eenvoudige zaken heeft de neiging uit elkaar te vallen. Ik zie nu al moeilijkheden. Als Browning die robijnen heeft weggenomen, moet hij geweten hebben dat de politie hem spoedig op de hielen zou zitten, en hem vroeg of laat te pakken zou krijgen. Waarom heeft hij het gedaan? Als hij verliefd was op Caroline, zou je juist verwachten dat hij in de buurt zou blijven. Aan de andere kant, waarom is Caroline niet met hem meegegaan? Er is iets raars met deze hele zaak. We zullen niets meer van Caroline of lord Langdon loskrijgen als, wat ik vermoed, zij iets achterhouden. Ik ben er vrijwel zeker van dat Caroline van alles op de hoogte is, maar zij is een slimme jonge dame en zij is van plan het hoofd koel te houden.’
‘Wat we dus moeten doen is Browning zoeken.’
‘Precies.’
‘Verwacht je hem in Mealing te zullen vinden?’
‘Nee. Maar we kunnen er misschien wel iets over hem te weten komen. Hij heeft er wat gevlogen; hij heeft er zelfs z’n brevet gehaald. Er bestaat dus een kans dat hij er in een vliegtuig vandoor is gegaan.’
‘Maar luister nu eens, ouwe jongen. Als er een vliegtuig was gejat, hadden wij dat toch gehoord.’
‘Dat zou ik ook denken. Ik kan natuurlijk helemaal op het verkeerde spoor zijn. Maar we zijn er. We zullen het spoedig weten.’
Biggles draaide een weggetje in dat weldra uitliep op een ruim, open stuk land, waarop een paar gebouwen stonden, waaronder twee hangars en een verenigingsgebouw. Twee mannen waren bezig met een Tiger Moth. Een van hen was een kleine, donkere jongeman met een buitenmodel snor.
Hij keek om en staarde toen Biggles hem aanriep met: ‘Hallo, Bunny. Nog altijd in het vak?’
De ex-officiervlieger Hale grijnsde breeduit. ‘Biggles, ouwe jongen. Lang niet gezien. Wat brengt je hier naartoe? Iets verloren?’
‘Nee. Jij?’
Biggles stapte uit de wagen.
‘Niet dat ik weet.’
‘Goed. Dat is eigenlijk alles wat ik weten wil. Maar nu we hier toch zijn kunnen we wel even praten. Tussen haakjes, dit is Bertie Lissie.’
‘Kom binnen en laten we wat drinken. Wat dacht je dat ik kwijt zou zijn?’
‘Een vliegtuig.’
‘Gelukkig niet. De tijd is moeilijk en we hebben er maar twee, dus als er één weg was, zou ik het wel gemist hebben.
Neem een stoel. Wat willen jullie drinken?’
‘Niets, dank je. We hebben net gegeten. Vertel me eens.
Eén van de leden van je club is een kerel die Browning heet.’
‘Zeg maar was. Hij is nu niet hier.’
‘Weetje waar hij wél is?’
‘Geen idee.’
‘Jij hebt hem, geloof ik, leren vliegen en gezorgd dat hij z’n brevet haalde.’
‘Dat klopt.’
‘Wat voor een piloot was hij?’
‘Heel goed. Uitstekend. Nooit een betere leerling gehad.
Aardige knul. Heel intelligent. Ik hoop dat het goed met hem gaat.’
‘Heb je reden aan te nemen dat dat niet zo zou zijn?’
‘Wel, je weet hoe het gaat. Hij is een lange afstandsvlucht gaan maken en sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord.’
Biggles trok de wenkbrauwen op. ‘Maar je zei dat je geen machine kwijt was.’
‘Dat zijn we ook niet.’
‘Wat voor machine heeft hij dan genomen?’
‘Die van hemzelf.’
Biggles fronste het voorhoofd. ‘Van hemzelf? Ik begrijp het niet. Bedoel je dat hij een eigen vliegtuig bezat?’
‘Zeker. Waarom niet? Wat is daar voor verkeerds aan?’
‘Uh – niets, denk ik.’ Biggles keek nog altijd geschokt.
‘Hoe kwam dat zo?’
‘Heel eenvoudig. Een poosje terug hebben we een splinternieuwe Martin gekocht, een tweemotorige kist; we hoopten het ding te kunnen verhuren. Browning heeft er heel wat mee gevlogen. Hij scheen die kist erg mooi te vinden. Tenslotte is hij er die lange afstandsvlucht mee gaan maken.’
‘Wat noem jij lange afstand?’
‘Zuid-Afrika. Hij zei dat hij zin had om het record voor lichte vliegtuigen van hier naar Kaapstad te gaan breken.
Toen hij begon zijn papieren bij elkaar te zoeken, heb ik aangeboden hem te helpen, maar hij zei dat hij het wel alleen afkon. Het was een goede training. Zei dat hij moes) leren, hoe je dat soort dingen voor elkaar moest krijgen, omdat hij hoopte heel wat af te vliegen. Hij liet een extratank inbouwen in de Martin. Dat is alles. Op een goede morgen kwam hij hier aanzetten op z’n motor en weg was hij. Ik verwachtte nog wel een briefje van hem te zullen krijgen, maar ik heb niets van hem gehoord. Hij heeft niet gezegd wat ik met z’n motor moest doen, dus ik verwacht te half en half dat hij hier terug zou komen.’
‘Heeft hij bagage meegenomen?’
‘Alleen maar een van die lichte linnen tassen die door de grote luchtvaartmaatschappijen worden uitgedeeld.’
‘Is hij je geld schuldig?’
‘Geen cent. Hij heeft alles tot op de cent geregeld voor hij vertrok. Hij scheen ruim voldoende geld te hebben.’
‘Hoe heeft hij betaald voor de Martini Met een cheque?’
‘Nee. In contanten.’
‘Vond je dat niet vreemd?’
‘Niet erg. Hoe het ook zij, toen ik hem vroeg waarom hij in contanten betaalde, lachte hij en zei dat als hij me een cheque gaf, die wel eens ongedekt zou kunnen blijken te zijn.’
‘Hoeveel heeft hij voor de Martin betaald?’
‘Tweeduizend vijf honderd pond. Inclusief de extra tank, olie en brandstof. Zou je me willen vertellen waarom je dit allemaal wilt weten?’
‘Wij stellen belang in hem. Meer niet, voor dit ogenblik.
Weetje waar hij woonde?’
‘Natuurlijk. Hij moest ons zijn adres geven toen hij lid werd. Hij zei tegen mij dat het een tijdelijk adres was. Hij logeerde op Ferndale Manor.’
‘Weetje iets over Ferndale Manor?’
‘Niets.’ Hale glimlachte. ‘Het adres leek betrouwbaar genoeg. Vertel me nu niet dat hij een stoute jongen is geweest.’
‘We beschikken niet over bewijzen dat hij iets onfatsoenlijks heeft uitgehaald. Ik kan alleen maar zeggen, dat hij Ferndale Manor nogal plotseling en onverwacht heeft verlaten; vanzelfsprekend vragen de mensen daar zich af wat er met hem gebeurd is.’
Hale knikte. ‘En ongetwijfeld denkt z’n meisje dat hij een ongeluk heeft gehad.’
‘Meisje? Wat voor meisje?’
‘Het meisje dat hij af en toe achter op z’n motor meebracht.’
‘Een donker, slank meisje van een jaar of zeventien?’
‘Dat klopt. Ken je haar?’
‘Ik heb haar ontmoet. Heeft ze hier nog gevlogen?’
‘Nadat hij z’n brevet gehaald had, heeft hij haar wel een paar keer laten vliegen. Daar is toch niets verkeerds aan, is het wel?’
‘Wat mij betreft niet.’ Biggles stond op. ‘Wel, ik geloof dat dit zo ongeveer alles is. We zullen je niet langer ophouden.
O ja, nog één ding. Heeft Browning je gevraagd niets over hem te zeggen voor het geval iemand hier inlichtingen kwam vragen?’
Hale schudde het hoofd. Hij keek verbaasd bij die vraag.
‘Nee. Waarom zou hij?’
‘Ik dacht dat de mogelijkheid bestond dat hij dat gedaan had. Het is niet belangrijk. Hoe het ook zij, hij schijnt zijn sporen goed uitgewist te hebben. Ik zou het plezierig vinden als je mij liet weten wanneer je van hem hoort. Je weet waar je me kunt bereiken.’
‘Scotland Yard, zeggen ze.’
Biggles knikte en glimlachte. ‘We moeten allemaal op de een of andere manier ons brood verdienen. Pas goed op jezelf.’
‘Ik zal m’n best doen.’
‘Toi toi toi.’
Gevolgd door Bertie liep Biggles terug naar de wagen.
‘Zo, dat is dat,’ mompelde hij terwijl hij wegreed.
‘Je keek wat geschokt toen Bunny zei dat Browning een vliegtuig had gekocht.’
‘Dat was ik ook. Dit was iets dat ik niet had verwacht.
Had nooit aan de mogelijkheid gedacht. Ik heb het gevoel dat Browning dit allemaal heel knap in elkaar heeft gezet.’
‘Waar kan hij het geld vandaan hebben gehaald, ouwe jongen? Hij kan het toch moeilijk overgespaard hebben van zijn salaris als lakei.’
‘Misschien kunnen we daarop het antwoord wel te weten komen.’
‘Waar?’
‘Bij Fornier, de juwelier in Bond Street. Zoals ik je verteld heb, is de hele zaak uitgekomen omdat Browning hem een ring verkocht had die lord Langdon als zijn eigendom herkende. Ik kan me zo voorstellen dat die ring meer contant geld zou opleveren dan Browning nodig had om de Martin te kopen. We zullen het wel zien.’
Drie kwartier later stond de auto buiten de winkel in Bond Street. Omdat er geen ruimte was om te parkeren, zei Biggles tegen Bertie dat hij de wagen naar de Yard moest terugbrengen; hijzelf zou wel een taxi nemen.
Nadat hij de wagen had zien wegrijden, ging hij naar de winkel toe en keek in de etalage. Het kostte hem slechts een ogenblik om vast stellen wat hij vóór alles wilde weten.
De ring was niet verkocht. Hij lag er nog altijd, onmiskenbaar en opvallend, omdat hij apart lag van de andere voorwerpen die te koop werden aangeboden; een schitterende, grote rode steen, omringd door kleine, glinsterende diamanten, in een zwart fluwelen etui. Er lag geen prijskaartje bij.
Hij ging naar binnen. Tegen de man die naar voren kwam om hem te helpen zei hij, terwijl hij hem zijn politie-identiteitsbewijs liet zien: ‘Ik zou graag de eigenaar, of de directeur spreken, als hij er tenminste is.’
‘Mr. Fornier is in zijn kantoor, sir. Een ogenblikje.’
Binnen een minuut werd Biggles naar het kantoor gebracht van een man die zei dat hij de eigenaar van de winkel was.
‘Ik hoop niet dat er iets mis is, inspecteur,’ zei hij bezorgd.
‘Gaat u alstublieft zitten.’
‘Dank u. Ik zou u graag een paar vragen willen stellen,’ zei Biggles. ‘In uw etalage ligt een ring, een mooie robijn, die gezet is te midden van diamanten. U weet wel welke ik bedoel. Het is een uitzonderlijk mooi stuk. Is hij van u?’
‘Ja.’
‘Wilt u mij alstublieft vertellen hoe hij in uw bezit is gekomen?’
‘Zeker. Hij is hier gebracht door een man die hem wilde verkopen.’
‘Kende u hem?’
‘Nee. Ik heb hem nog nooit eerder gezien.’
‘U hebt de ring gekocht.’
‘Ja. Maar natuurlijk niet direct. U moet weten, inspecteur, dat een winkel met zo’n goede naam als de onze niet zo maar tweedehands juwelen koopt.’
‘Wat hebt u gedaan?’
‘Ik zei tegen hem dat als hij de ring bij mij achterliet en na een week nog eens langs zou komen, ik inmiddels de ring zou hebben laten taxeren en hem een prijs zou noemen. In feite kreeg ik hierdoor natuurlijk de tijd om hem te vergelijken met de lijsten van gestolen voorwerpen die de politic mij van tijd tot tijd toezendt. Ik kon niets vinden dat er op leek, noch bij de gestolen, noch bij de verloren voorwerpen. Om helemaal zeker te zijn heb ik Scotland Yard gebeld.’
‘Met wie hebt u gesproken?’
‘Inspecteur Gaskin. Ik heb hem een paar keer van dienst kunnen zijn. De ring was bij hem niet bekend.’
‘Dat klopt, dat kon ook niet. De vermissing van de ring is ons zojuist gemeld.’
Mr. Fornier verschoot van kleur. ‘Ik had toch niet méér kunnen doen, is het wel?’
‘Nee. U hebt alle voorzorgsmaatregelen getroffen die redelijkerwijs van u verwacht mochten worden. Ik mag aannemen dat die man zei dat de ring van hem was?’
‘Nee. Daar was hij heel eerlijk over. Hij zei me, dat hij uit naam van een dame handelde die anoniem wilde blijven.
Zij wilde niet, dat het bekend werd dat zij gedwongen was de ring te verkopen om aan bepaalde financiële verplichtingen te voldoen. Dat is tegenwoordig heel gebruikelijk.’
‘De naam van die dame kent u niet?’
‘Nee. Gezien de omstandigheden heb ik die niet gevraagd.’
‘Heeft die man u zijn naam genoemd?’
‘Dat moest hij wel, zijn naam en zijn adres, anders had ik geen zaken met hem willen doen.’
‘Welke naam heeft hij opgegeven?’
‘Browning. Mr. Richard Browning. Ik heb het adres in mijn archief als u dat wil weten. Hij vroeg mij hem daar niet te schrijven, omdat hij elke dag van dat adres kon vertrekken. Hij zou nog wel langskomen.’
‘Was het misschien Ferndale Manor?’
‘Ja. Dat klopt. Nu u het zegt kan ik het mij herinneren.’
‘Wat is er uiteindelijk gebeurd?’
‘Hij kwam terug zoals was afgesproken en ik bood hem een bepaald bedrag voor de ring. Zonder tegenstribbelen ging hij ermee akkoord.’
‘Met welk bedrag?’
‘Vierduizend pond.’
‘Hoe hebt u hem betaald, in contanten?’
‘Och hemel, nee. Zoveel geld bewaar ik hier niet. Ik gaf hem een cheque aan toonder. Later op dezelfde dag heeft hij hem verzilverd. Ik weet dat, omdat de directeur van de bank nog de moeite nam mij op te bellen om mij te laten bevestigen dat de cheque – voor zo’n groot bedrag – in orde was. Ik heb dat bevestigd.’
‘Hebt u sindsdien die man nog teruggezien?’
‘Nee.’
‘Hij heeft niet geprobeerd u nog meer juwelen te verkopen?’
‘Nee.’
‘Heeft hij nog gezegd dat hij er nog meer had?’
‘Nee. Ik veronderstel dat hij alleen maar dat ene stuk had.’
‘Zou u die man herkennen als u hem zag?’
‘Ja.’
Biggles haalde de foto van Browning uit zijn portefeuille en liet hem zien.
‘Is dit hem?’
Zonder aarzeling antwoordde de juwelier: ‘Ja. Dat is de man.’
‘U bent daar heel zeker van?’
‘Absoluut. Maar zeg me eens, inspecteur. Ik maak me bezorgd. Is er iets niet in orde?’
‘Het spijt me u te moeten zeggen dat de ring gestolen was.’
Fornier werd helemaal bleek. ‘Och hemel! Dit is een klap, en wel een waardoor ik een ernstig financieel verlies lijk te gaan lijden. Maar ja, dat is een risico dat wij nu eenmaal moeten lopen; anders zouden wij heel weinig zaken kunnen doen. Ik zou gezworen hebben dat de man die mij de ring verkocht, eerlijk was. Hij beantwoordde mijn vragen openhartig, en hij zag er zeker niet uit als een schurk.
Wel, inspecteur, ik sta tot uw beschikking. Wat wilt u dat ik doe? Ik veronderstel dat u de ring wilt meenemen?’
‘U kunt hem voorlopig behouden, totdat de kwestie van de eigendom ervan definitief is opgelost. U moet hem wel uit de etalage halen. Bewaar hem in uw safe.’
‘Dat zal ik zeker doen.’
‘Heeft iemand geprobeerd hem te kopen?’
‘Ik heb wel wat aanbiedingen gehad, maar geen enkele die maar in de buurt kwam van het bedrag dat ik vroeg, namelijk vierduizendvijfhonderd pond. Eén heer komt morgen terug.’
‘U zult hem moeten vertellen dat de ring niet meer te koop is.’
‘Dat zal ik doen. Mag ik vragen hoe u wist dat ik de ring had?’
Biggles glimlachte treurig. ‘Ja. Ik geloof dat ik u dat wel mag vertellen. U hebt pech gehad. De man die beweert eigenaar van de ring te zijn, liep toevallig langs uw winkel en zag de ring in uw etalage. Hij werd altijd in zijn safe bewaard. Hij had hem nog niet gemist. Wel, ik behoef u niet langer op te houden, mr. Fornier. Voorlopig laat ik de ring bij u in bewaring, maar misschien moet ik hem later wel bij u weg komen halen. Laat me weten als u nog eens van mr. Browning hoort of hem ziet.’
‘Dat zal ik zeker doen.’
Biggles vroeg zich bij het verlaten van de winkel af, of hij juist had gehandeld door de ring bij de juwelier achter te laten. Er was echter nu geen kans meer op dat hij zou worden verkocht. Hij zou het er wel met de commodore over hebben. Toen hij nog op het trottoir stond te wachten op een taxi, zag hij dat de ring uit de etalage werd gehaald.
Wat hij te weten was gekomen, wierp wel enig licht op de zaak, maar hij werd er toch door in de war gebracht. Afgaande op wat de juwelier had verteld was Browning ongetwijfeld de dief – tenzij hij werkelijk namens Cathy optrad; maar waarom had hij alles zo openlijk gedaan? Zowel op het vliegveld als bij de juwelier had hij zijn eigen naam gebruikt. Een beroepsdief zou een valse naam hebben opgegeven. Het leek erop alsof hij plotseling een grote som gelds nodig had gehad en dus de ring verkocht had.
Hoe zat het met die andere dingen? Waarom had hij dat geld nodig? Wilde hij er een vliegtuig voor kopen? Waarom wilde hij een vliegtuig hebben? Was het om snel te kunnen vluchten na de diefstal? Waar was hij naartoe gegaan? Van één ding was Biggles overtuigd. Dit was geen gewone diefstal. Er zat meer achter, dan tot nu toe was bekend geworden; waarom wilde lord Langdon anders alleen maar zijn juwelen terug en beweerde hij geen verdere belangstelling te hebben voor de dief? Biggles hield een taxi aan en ging terug naar zijn kantoor in Scotland Yard.