13. Aan ons lot overgelaten

 

Tot onze verbazing kregen we geen straf, maar werden we de volgende ochtend begroet met onverwachte geschenken. Lady One kwam binnen met haar armen vol kleren. Ze verdeelde mooiere witte blouses en kaki shorts, en nieuwe sokken en lichtbruine sneakers. Teal was gedeprimeerd omdat we ook nieuwe haarborstels kregen en zij geen haar had om te borstelen.

‘Is dit een soort beloning voor werk of zoiets?’ vroeg ik aan Lady One.

‘Nee, stommerd,’ zei ze. ‘Het is een straf.’

‘Ik voel me bijna weer een normaal mens,’ riep Robin uit toen ze een blouse had aangetrokken en haar haar had geborsteld. ‘Die shorts zijn nog zo gek niet.’

Teal zocht naar een label en zag dat ze in China waren gemaakt. ‘Hangen waarschijnlijk na een paar dagen in flarden,’ mompelde ze, nog steeds piekerend over haar kortgeknipte haar. ‘Maar die sneakers zijn prima.’

Ik was op een behoedzame manier blij. Alleen Gia leek ontdaan. Ze staarde naar alles alsof er een van die duizendpoten in kon huizen die Natani ons had laten zien. We hadden ons allemaal verkleed, maar zij had nog niets van de nieuwe kleren aangetrokken.

‘Wat is er, Gia?’ vroeg ik.

‘Ik weet het niet. Dit is niets voor haar. Ik weet het niet.’

‘Waarschijnlijk had ze die kleren liggen of misschien is het als een van die kampen voor krijgsgevangenen, waar iemand komt inspecteren, en bereidt ze zich daarop voor,’ opperde Robin. ‘Wat denk jij, Phoebe?

Ik staarde naar Gia. ‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Misschien is het zoiets als die tijdschriften. Wat denk je, Gia?’

‘Misschien,’ zei ze ten slotte en trok een blouse aan. ‘Misschien is het meer dan dat.’

‘Misschien is het meer, misschien is het niets voor haar, misschien is het misschien. Jij kunt iemand dol maken,’ schreeuwde Teal tegen haar. ‘Waarom pak je het niet gewoon aan en ben je dankbaar en zie je jezelf al vertrekken? Of wil je niet naar huis?’

Gia keek haar aan alsof dat een goeie vraag was. ‘Misschien niet.’ Ze draaide haar rug naar ons toe en trok de short aan.

Mindy sloeg haar gade en keek me toen bezorgd aan.

‘Nou, ik wél. Ik zou hier op handen en voeten vandaan kruipen als het moest. Heb ik al eens bijna gedaan,’ bracht Teal ons in herinnering.

‘Het is nog niet voorbij,’ zei Gia, opkijkend terwijl ze haar short dichtknoopte. ‘Misschien kom je nog wel op je handen en voeten terecht.’

Teal grijnsde spottend en ging zitten om haar nieuwe sneakers aan te trekken. ‘Ik heb thuis ongeveer vijftig paar, in elke kleur die je je kunt voorstellen, elke nieuwe stijl.’ Ze zweeg en staarde voor zich uit, verdiept in haar herinneringen.

‘Kom, dames,’ zei Lady Three bij de deur. ‘Vanmorgen gaan jullie meteen ontbijten. Geen ochtendcorvee.’

Weer keken we elkaar aan. Ik begon me echt af te vragen of Robin misschien gelijk had. We zouden worden geïnspecteerd door een of andere instelling en dr. Foreman moest ervoor zorgen dat ze een goede indruk maakte.

‘Is hier ooit een inspectie geweest sinds je hier bent, Gia?’ vroeg ik.

‘Nee. Tenminste niet voorzover ik weet.’

‘Dan heb ik gelijk,’ verklaarde Robin. ‘Het is kennelijk tijd voor een inspectie.’

‘Nou, ik kan je wel vertellen,’ zei Teal, ‘dat als iemand me apart neemt en vraagt hoe het hier gaat, hij of zij zoveel te horen zal krijgen dat hij er hoofdpijn van krijgt.’

‘Denk eraan,’ waarschuwde Mindy, ‘dat je moet maken dat je wegkomt zodra je je hart hebt gelucht, anders zal een van de buddy’s dat hart eruit rukken.’

‘Kan me niet schelen! Ik ben doodziek van dit alles en ik wil dat de hele wereld het weet!’ gilde Teal.

Mindy glimlachte slechts, wat Teals ergernis nog deed toenemen.

‘Jullie zijn niet goed wijs,’ zei ze. ‘Jullie zijn allemaal niet goed wijs.’ Daarbij keek ze voornamelijk naar Gia.

‘Hou je mond, Teal,’ zei ik.

‘Ik wil naar huis. Ik zal alles doen om naar huis te gaan,’ kermde ze en hinkte weg.

We kregen een uitgebreider ontbijt dan normaal, zelfs een paar zoete broodjes, wat onze theorie versterkte dat we zouden worden geobserveerd en beoordeeld door een of andere regeringsinstelling. Gia at aarzelend, bekeek alles heel nauwkeurig om zeker te zijn dat er geen rattengif over gestrooid was of zoiets. Ze maakte me nerveus, maar Robin en Teal waren totaal niet onder de indruk. Ze aten zoveel ze konden, net als Mindy, die me deed denken aan een uitgehongerde hond en na bijna elke hap om zich heen staarde om zeker te weten dat er niemand in de buurt was om het van haar af te pakken.

Tegen het eind van het ontbijt kwam Lady Three de eetkamer in om de dagelijkse corvees en opdrachten aan te kondigen.

‘Mindy en Gia gaan zoals gewoonlijk naar de tuin. Teal, Robin en Phoebe krijgen buitenwerk en moeten zich, als ze hier hebben opgeruimd en alles netjes hebben opgeborgen, buiten melden bij het busje.’

‘Buitenwerk?’ vroeg Teal als eerste. ‘Wat is dat?’

‘Dat is buiten ons terrein, een buitengebied. Je spreekt je eigen taal toch nog wel?’ zei Lady Three hatelijk.

Teal keek naar mij, maar ik staarde naar Gia, die terugstaarde, en wat ik in haar ogen zag beviel me niet.

‘Opschieten!’ beval Lady Three, en Gia en Mindy verlieten snel het vertrek zonder achterom te kijken. ‘Opruimen. Over tien minuten vertrekken we,’ schreeuwde ze tegen ons.

‘Wat betekent dat, buitenwerk?’ vroeg Teal aan mij zodra Lady Three verdwenen was.

‘Ik weet het niet, maar het bevalt me allerminst.’

‘Ik denk dat we werkelijk net geketende gevangenen zijn,’ merkte Robin op. ‘Waarschijnlijk zijn we als vrijwilligers gemeld door dr. Foreman om aan een weg of zo te werken, net als gevangenen.’

‘Hoe kan ik aan een weg werken? Ik ben geblesseerd,’ protesteerde Teal.

‘Ik weet zeker dat ze wel iets voor je te doen vinden,’ zei Robin, terwijl ze de tafel afruimde.

Ik hielp haar en we lieten Teal de tafel schoonmaken. Robin en ik wasten zwijgend de borden en het bestek af.

‘Kijk niet zo bezorgd, Phoebe,’ zei ze ten slotte tegen me. ‘In ieder geval gaan we hier weg en zien we weer eens een nieuwe omgeving.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei ik zonder veel vertrouwen.

Toen we klaar waren, liepen we samen met Teal de voordeur uit naar het geparkeerde busje. Lady One stond er met drie kleine schoudertassen.

‘Dit is jullie buitenuitrusting,’ zei ze, en maakte een van de tassen open. ‘Allereerst een veldfles met koud water. Wees zuinig met drinken. Verder voedzame repen. Jullie krijgen er elk drie. Een handdoek om jullie smerige gezichten af te vegen, een paar tampons voor het geval je die nodig mocht hebben, een flaconnetje cyaankali als je gevangengenomen mocht worden.’ Ze lachte. ‘Geintje natuurlijk. Wie zou jullie nou gevangen willen nemen?’

‘Goed.’ Ze opende de portieren van het busje. ‘Stap in. Werk aan de winkel.’

‘Hoe ver gaan we weg?’ vroeg Teal.

‘We dachten erover jullie de straten van New York te laten vegen. Hoe ver jullie gaan? Stap nou maar in en hou je mond.’

Robin stapte als eerste in en ik volgde, daarna hielpen we Teal instappen met haar kruk. Lady One deed onmiddellijk het portier dicht.

‘Dit wekt dierbare herinneringen,’ zei Robin.

‘Als er ook maar de geringste kans is om te ontvluchten als we eenmaal zijn waar we naartoe gaan, waar dat ook is,’ zei Teal, ‘doe ik het.’

‘Met een kruk?’ vroeg ik.

‘Ik zei dat ik zou kruipen als het moet, en dat zal ik doen ook.’

‘Ik misschien ook,’ was Robin het met haar eens.

Er viel een heel klein straaltje licht door de kier in de deur, zodat we tenminste niet in volslagen duisternis zaten, zoals de eerste keer in dit busje. Ik leunde achterover en probeerde me te ontspannen. Ik hoorde de motor starten en voelde dat we wegreden. Toen keek ik naar rechts.

Daar lag iets.

‘Wat is dat?’ mompelde ik en pakte het op. Het zag er bekend uit.

Ik hield het omhoog.

‘Wat is het?’ vroeg Teal.

‘Phoebe?’ vroeg Robin op haar beurt.

Ik keek van de een naar de ander. ‘Die is van Natani. Het is zijn medicijnenbuidel.’

‘Waar is dat voor? Ik bedoel, wat betekent het dat hij die hier heeft achtergelaten?’

‘Het betekent dat we grotere problemen hebben dan we dachten. Dr. Foreman is er eindelijk toe overgegaan ons te straffen.’

‘Ik begrijp het niet,’ zei Teal.

‘Ik wel, vrees ik,’ zei Robin.

‘Nou, vertel op dan, als je het zo goed weet.’

‘Misschien kunnen we beter gewoon afwachten wat er gaat gebeuren,’ zei ik. ‘Laten we niet in paniek raken voordat het nodig is.’

‘O, geweldig. En ik dacht nog wel dat we gingen picknicken,’ jammerde Teal.

We waren allemaal stil, luisterden of we iets konden horen dat ons een hint kon geven waar we naartoe gingen en wat we gingen doen. Maar het ruwe terrein waarover we reden deed mijn zorgen nog toenemen. Ik kon Robins gezicht niet duidelijk zien, maar ik wist zeker dat ze hetzelfde dacht.

‘Hoe ver brengen ze ons weg?’ riep Teal uit na zeker een goed uur rijden. ‘Ik ben zo misselijk. Ik heb er nu spijt van dat ik iets gegeten heb vanmorgen.’

Eindelijk stopte het busje. We hoorden een portier dichtslaan en toen werden de achterdeuren geopend. We knipperden allemaal een paar seconden met onze ogen tegen het felle licht.

‘Dames,’ zei Lady Two, die naar ons stond te kijken. Ze droeg een breedgerande hoed.

Robin kroop als eerste naar buiten en ik volgde haar, na Natani’s medicijnenbuidel aan mijn schouder te hebben gehangen. Ik pakte Teals kruk uit de auto, en Robin en ik hielpen haar uitstappen. We keken om ons heen. Zoals ik al gevreesd had, bevonden we ons midden in de woestijn. De bergen leken verder weg dan toen we op de ranch waren.

‘Waar zijn we?’ vroeg Teal.

‘Die informatie is topgeheim,’ zei Lady One.

‘We gaan een lange wandeling maken in de woestijn, hè?’ vroeg ik. ‘Dit is geen corvee.’

‘Geloof me, m’n beste Phoebe, een wandeling in de woestijn is een corvee,’ antwoordde Lady Two glimlachend.

‘Hoe kan ik nou lopen in de woestijn? Ik kan op de ranch al niet goed lopen,’ klaagde Teal.

‘Je kunt net zo goed lopen als de anderen. Je hebt die verstuikte enkel lang genoeg gebruikt als excuus om niet te hoeven werken,’ zei Lady Two. ‘Klaar?’

‘Ik ga niet,’ verklaarde Teal, en zakte door haar knieën om op de grond te gaan zitten.

Lady One keek naar Lady Two.

‘Ik zie je op de afgesproken plaats,’ zei Lady One en stapte in het busje. We keken haar na toen ze de motor startte en wegreed.

‘Hierheen, meiden,’ zei Lady Two, en liep vooruit.

Niemand verroerde zich. Ze bleef staan en keek naar ons. Teal probeerde haar angstige gezicht te bedekken met een masker van onverzettelijkheid.

‘Ik loop door naar het ontmoetingspunt met het busje,’ zei Lady Two, wijzend naar het busje dat achter een heuvel verdween. ‘Als jullie hier willen blijven, mij best.’ Ze beschermde haar ogen tegen de brandende middagzon. ‘Maar ik zou het je niet aanraden.’

Ze liep weg. Ik keek naar Robin.

‘We hebben geen keus,’ zei ik, en begon haar te volgen.

‘Nee,’ kermde Teal.

‘Kom,’ zei Robin, en hielp haar overeind.

We gingen op weg achter Lady Two aan, die met snelle, vaste tred over het zand en de lage heuvels liep. Algauw benijdde ik haar om haar breedgerande hoed en dacht aan Natani’s advies om in de woestijn ons hoofd altijd bedekt te houden. Hij had ook het dragen van shorts afgeraden, en plotseling besefte ik dat deze sneakers ook niet het ideale schoeisel waren hiervoor. Dus waren de zogenaamde geschenken van dr. Foreman allesbehalve geschenken. We zouden veel beter af zijn geweest met de outfits die we hadden. Het was haar bedoeling ons hier te laten lijden. Lady Ones sarcastische antwoord op mijn vraag bleek dus niet sarcastisch te zijn. Straf had een nieuwe betekenis, en werd geschreven met een hoofdletter S. Ik keek achterom en zag dat Robin en Teal al liepen te strompelen. De kruk leek meer problemen dan steun op te leveren, vooral op dit soort terrein.

‘Ik kan niet zo hard lopen!’ gilde Teal.

Lady Two draaide zich niet om. Ze hield haar tempo en de richting aan.

Robin haalde me in. ‘Wat is er aan de hand? Wat doen ze met ons?’

‘Het is de straf. Herinner je je nog wat Natani zei over kleding, het bedekken van ons hoofd, en zo? Ze heeft ons dit allemaal gegeven voor ze ons hiernaartoe liet brengen, en dit zijn precies de verkeerde kleren hiervoor.’

‘Ik wou dat ze doodviel!’

‘Ja, nou ja, daar is het nu te laat voor.’ Ik liep al te hijgen. Hoe kon Lady Two zo resoluut en snel lopen? vroeg ik me af. Waarschijnlijk was zij de beste op dit gebied en was ze daarom uitgezocht om ons te leiden.

‘Ik sta in brand,’ kreunde Teal, die ons inhaalde en haar voorhoofd afveegde.

Ik dacht even na, zocht toen in mijn tas en haalde de handdoek tevoorschijn. ‘Wikkel die om je hoofd. Dan ben je in ieder geval een beetje tegen de zon beschermd.’

‘Ik moet een zonnebril hebben. Mijn ogen doen pijn!’ klaagde Teal.

‘De mijne ook,’ zei Robin.

‘Hou ze de helft van de tijd gesloten,’ adviseerde ik. Lady Two raakte steeds verder van ons verwijderd. ‘Kom mee. We mogen haar hier niet kwijtraken.’

Ik verhoogde mijn tempo.

Teal bleef klagen en worstelde zich door het zand. Ten slotte gooide ze vol afkeer haar kruk op de grond en hinkte verder. Het duurde niet lang of ze leunde met haar gewicht op de enkel en verdroeg de pijn om niet te ver achter te blijven. Te oordelen naar de stand van de zon hadden we zeker al ruim een uur gelopen.

‘Kunnen we niet even rusten?’ riep ik naar Lady Two. Ze bleef doorlopen, zonder zelfs haar hoofd om te draaien.

‘Hoe komt het dat zij niet moe is?’ vroeg Robin. ‘Ik wilde wat water drinken, maar niet voordat zij stilhield en het ook deed.’

‘Goed idee,’ zei ik.

‘Ik heb al wat van mijn water gedronken,’ bekende Teal.

‘Niet nog meer drinken,’ waarschuwde ik.

‘Waarom niet? Het kan toch niet veel langer duren voor we bij het busje zijn?’

‘Kijk eens om je heen,’ zei ik. ‘Zie jij kilometers in de omtrek ergens een busje?’

Teal bleef staan en tuurde naar het landschap. De cactussen waakten als schildwachten over zand, stenen en struikgewas. Op de onafzienbare zandvlakte was geen huis, geen enkel teken van beschaving te bekennen. De hitte leek omhoog te stomen uit de aarde. We zagen niets dat bewoog. Het leek of de hele wereld tot stalstand was gekomen.

‘Waar zijn we?’ vroeg Robin.

‘Wat is dat? Stop!’ gilde Teal. Paniek nestelde zich als een brok steen in haar keel en liet haar gil klinken als een wanhopig gekrijs, maar ik wist zeker dat haar stem Lady Two zelfs niet bereikte.

‘Loop nou maar door,’ raadde ik haar aan.

Op een gegeven moment was Lady Two zo ver vooruit dat ze achter een heuveltje verdween. We gingen allemaal sneller lopen. Ik zette het zelfs op een holletje omdat ik zag dat er te veel afstand tussen ons was gekomen. Dan zou het te lang duren om haar nog in te halen. Toen ik op de top van de heuvel was bleef ik staan en de andere twee kwamen haastig naar me toe.

‘Wat moet dit?’ vroeg Teal. ‘Waarom stop je?’

Robin en ik draaiden ons hoofd om en hielden een hand voor onze ogen om ze te beschermen. Het zweet droop langs mijn voorhoofd, onder de handdoek door. Ik moest het wegvegen om mijn ogen open te houden.

‘Ik begrijp het niet,’ zei Robin.

‘Wat is er nu weer?’ jammerde Teal.

‘Ik zie haar niet meer,’ zei ik kwaad. ‘Jij?’

‘Hè?’ Ook Teal legde haar hand voor haar ogen en tuurde voor zich uit. ‘Waar kan ze zijn?’

De heuvel liep aan de linkerkant schuin omlaag. Ik dacht dat ze misschien daar was afgedaald en toen was omgelopen naar de andere kant om ons kwijt te raken en ons angst aan te jagen. Dus liep ik snel door en holde toen omlaag en eromheen. Robin volgde me.

We keken allebei naar haar uit.

‘Zie jij haar?’

‘Nee,’ zei ik. ‘Misschien aan de andere kant of misschien…’ Robin staarde voor zich uit. ‘Misschien was ze al bij die heuvel voordat jij op de top was.’

‘Het is ver weg, maar ik hoop het,’ zei ik. ‘Voorzover ik kan zien komt ze niet terug, al weet ik niet zeker meer wat precies terug is,’ voegde ik eraan toe, wijzend naar de lucht.

‘De zon gaat naar het westen en hij stond…’

‘Recht boven ons hoofd. Ik kan het me niet meer herinneren. Laten we doorlopen. Zoals je zei, ze moet aan de andere kant van die heuvel in de verte zijn.’

We liepen in die richting en Teal haalde ons halverwege in.

‘Heb je haar gezien? Is ze die kant opgegaan?’ vroeg ze.

‘We geloven het, maar we weten het niet zeker.’

‘Dit is krankzinnig.’

‘Ja, het maakt ongetwijfeld deel uit van een plan,’ zei ik. ‘Ze willen dat we bang worden, lijden, huilen en in paniek raken.’

‘Nou, dan heb ik een nieuwtje voor ze,’ zei Teal. ‘We doen dat allemaal opdat zij het kunnen stoppen. Stop het!’ gilde ze.

‘Loop door,’ zei Robin. ‘Je gedraagt je als een idioot.’

‘Ik gedraag me als een idioot? Mijn voeten staan in brand. Die sneakers zijn te dun en het zand is zo heet dat het net is of je over gloeiende kolen loopt.’

‘Misschien kunnen we na de volgende heuvel een bus pakken,’ zei Robin.

‘Leuk, hoor. God, wat ben je leuk.’

‘Jullie verspillen je energie. Jullie allebei,’ berispte ik hen, en ik ging krachtiger en sneller lopen, liet ze ruim twintig of dertig meter achter me, tot hun gekibbel klonk als het gesjirp van een tiental eekhoorntjes. Toen ik bij de verre heuvel kwam, bleef ik staan en keek weer om me heen, maar nog steeds zag ik geen teken van Lady Two. Waar kon ze zijn? De cactussen waren te smal om zich erachter te kunnen verbergen en de struiken waren te laag, dacht ik. Ik moest haar kunnen zien.

Terwijl ik stond te wachten tot Robin en Teal me ingehaald hadden, nam ik mijn eerste slok water. Toen ging ik op het zand zitten naast een struik. Een van Natani’s stekelhagedissen nam me nieuwsgierig op. Ik sloeg het dier gade en verbaasde me erover hoe roerloos hij bleef zitten. Zodra de andere twee aankwamen trok hij zich terug in het donkere gedeelte van het struikgewas.

‘ Wat is er?’ vroeg Robin.

‘Ze is weg,’ zei ik.

‘Weg?’ herhaalde Teal.

‘Hoe kan ze nou weg zijn?’ vroeg Robin zich af en ging op de grond zitten. Ze zag dat ik een slok uit mijn veldfles had genomen en haalde die van haarzelf tevoorschijn.

‘Het is alsof ze in de lucht is opgelost,’ zei ik.

Ik staarde naar de woestijn van zand en laag struikgewas, die zich naar alle kanten uitstrekte. Maar niets bewoog zich dat groot genoeg was om Lady Two te kunnen zijn. De hitte hing trillend boven de grond en deed alles onwezenlijk lijken. Er was geen wolkje aan de lucht te bekennen. Hij leek een en al zon, een gigantische vuurbal, die verstikkend op ons neerstraalde. Ik zag nog een andere hagedis, een chuckwalla, die zich dieper in het zand boorde, en ik knikte.

‘Wat is er?’ vroeg Robin, toen ze een glimlach op mijn gezicht zag. ‘Wat is er voor grappigs? We zijn verdwaald in de hel!’

‘Ik denk dat ik weet wat ze gedaan heeft. Ze had tijd genoeg om zich in het zand te begraven voordat we op de top van die eerste hoge heuvel waren. In onze paniek en opwinding zijn we misschien vlak langs haar gelopen.’

‘Je bent gek,’ zei Teal. ‘Dat kon ze niet.’

‘Zoveel tijd zou het niet kosten, en wie zou dat verwacht hebben? We zochten naar iemand die liep.’

‘Dat kan ik niet geloven,” hield Teal vol.

‘Ik wel,’ zei Robin. ‘Ik denk dat Phoebe gelijk heeft.’

‘Nou… nou ja. Maar waarom zou ze dat doen?’ vroeg Teal. Ontzetting en angst klonken door in haar stem.

‘Ze wachtte tot we ver genoeg weg waren en toen kwam ze uit het zand en liep waarschijnlijk terug naar de plaats waar het busje ons heeft afgezet,’ zei ik, me indenkend hoe hun plan geweest kon zijn.

‘Bedoel je dat ze ons hier hebben achtergelaten?’

‘Kijk eens aan, Teal,’ zei Robin. ‘Als je op jezelf bent aangewezen, kun je nadenken en tot een conclusie komen.’

‘Grappig ben je. Dat zouden ze toch niet doen? Dat kunnen ze niet maken. Kijk eens om je heen,’ zei Teal, zwaaiend met haar armen naar de woestijn om ons heen. ‘Dit is de woestijn.’

‘Daar ben je toch al eens eerder geweest?’ zei Robin.

‘Ik ben niet half zover gekomen als we nu hebben gelopen. Ik volgde een weg, die gewoon voor mijn ogen verdween, maar het was niet zoals dit. Er was…’

‘Wat?’

‘Die weg. Ik dacht erover daarnaar terug te gaan, maar ik werd te moe. Dit is een ander verhaal. Dit is echt de woestijn.’

‘Je deed anders wel of je het bijna gehaald had,’ bracht Robin haar in herinnering. ‘Wat wil je nu zeggen, dat je pas een klein eindje van de ranch verwijderd was voor je moest rusten?’

Teal zweeg.

‘Je bent waarschijnlijk nog geen kilometer ver gekomen. Zielig, hoor.’

‘Ik heb het in ieder geval geprobeerd,’ snauwde ze.

‘Kunnen jullie alsjeblieft je mond houden?’ zei ik.

‘Wat denk je echt dat er aan de hand is, Phoebe?’ vroeg Robin.

‘Het lijkt nu allemaal zo logisch… Dr. Foreman die Natani opdracht geeft ons les te geven over de woestijn, ons deze kleren geeft… het is weer een van haar tests, veronderstel ik. Als we het overleven, zullen we weer een stukje verbeterd zijn. Zoiets stoms.’

‘Dus ze weet waar we zijn?’ vroeg Teal hoopvol.

‘Heel in het algemeen, misschien.’

‘In het algemeen? En als we hier doodgaan?’

‘Dan zijn we weggelopen en overleden,’ zei Robin. ‘Ja toch?’

Ik knikte.

‘Nou, wat moeten we doen?’ gilde Teal.

Ik stond op en veegde mijn benen af.

Ze keken allebei naar mij.

‘Ja,’ zei Robin. ‘Wat moeten we doen?’

‘Overleven.’ Ik begon weer te lopen.

‘Wacht,’ zei Robin, en stond op.

Ik bleef even staan en keek achterom. ‘Wat is er?’

‘Waarom gaan we in die richting? Moeten we niet proberen terug te gaan naar de plaats waar we waren?’

Ik dacht even na en haalde mijn schouders op. ‘Weet jij de weg terug nog?’

‘Ja,’ zei Robin. ‘Of we kunnen gewoon onze voetstappen volgen en uitkijken naar iets bekends.’

‘Je bent mal,’ zei Teal. Tets bekends? Alles ziet er hetzelfde uit.’

‘We zoeken onze voetstappen. Ik weet zekere dat we op die plek terugkomen,’ hield Robin vol. ‘En dan kunnen we de weg volgen die zij hebben genomen, of laten we hopen dat er nog wat over is van de bandensporen.’

‘Oké,’ zei ik, ‘laten we het proberen.’

We gingen op weg en een tijdje zagen we inderdaad sporen van onze voetafdrukken, maar de wind was opgestoken en het zand begon te deinen als de golven van de zee. Algauw leek het of we een theelepeltje water in de zee hadden laten vallen en probeerden dat terug te vinden. Teal liep voortdurend te schreeuwen en te klagen, maar de wind voerde ook haar stem mee.

Bij een opvallend grote groep struikgewas en een paar cactussen hield ik stil om ons wat rust te gunnen en nam toen een tweede slok uit mijn veldfles. We zaten dicht om elkaar heen.

‘Weet je zeker dat we niet te veel naar rechts gaan?’ vroeg Robin me.

‘Nee, dat weet ik niet zeker. Ik weet niets meer zeker.’

‘Wat bedoel je?’ riep Teal uit. ‘Je weet niet waar we naartoe gaan?’

‘Ik ben geen woestijngids, weet je. Ik kan hier niet beter de weg vinden dan jij.’

‘Maar jij leidt en wij volgen.’

‘Leid jij dan.’

‘Ik ben zo moe,’ antwoordde Teal in plaats van te argumenteren. ‘Kunnen we wat langer rusten?’

‘We verbranden hier. Kijk maar naar je benen. En naar de mijne.’

Ik knikte en zocht in Natani’s medicijnenbuidel om de zalf eruit te halen die hij vroeger een keer ervoor gebruikt had. Ze herkenden de zalf onmiddellijk en begonnen die op hun armen en benen en elkaars hals te smeren. Geen van beiden klaagden ze hoe ze er nu uitzagen.

‘Doe wat op je gezicht,’ adviseerde ik en deed ook wat zalf op mijn eigen gezicht.

‘Waarom doe je dat? Natani noemt je dochter van de zon omdat je zwart bent, hè?’ vroeg Teal. Ze klonk jaloers.

Ik moest even glimlachen. ‘Ja, ik ben hier in het voordeel, maar zwarte mensen verbranden ook en krijgen ook huidkanker. Dat heeft mijn vader me verteld, en dat ben ik nooit vergeten.’

Teal keek sceptisch.

‘Weet je…’ zei Robin, om zich heen kijkend naar de voortdwarrelende droge takken die door de wind over het zand werden gejaagd. ‘Misschien moeten we Natani’s advies volgen om in de woestijn te reizen en wachten tot de zon ondergaat.’

‘Waar heb je het over?’ zei Teal vinnig. ‘Als we niet terugkomen bij het busje denken ze dat we verdwaald zijn en vertrekken ze zonder ons of zo en dan zijn we écht verdwaald en verloren.’

Als ze zich daar werkelijk zorgen over maakten, Teal, zouden ze ons hier niet zo hebben achtergelaten,’ zei ik. ‘Ik betwijfel heel erg of ze in een smoorheet busje zitten te wachten op onze mogelijke terugkeer. Robin heeft gelijk. Het is moeilijker om nu door de woestijn te trekken.’

‘Wat gaan we dan doen?’

‘Lunchen,’ zei ik, ‘en ons dan onder het zand begraven en gaan slapen.’

‘Wat? Ik ga me niet onder zand begraven. Dat is walgelijk, en wie weet wat voor dingen er over ons heen zullen kruipen.”

‘Doe wat je wilt.’ Ik pakte een van de voedzame repen.

Robin deed hetzelfde, en Teal volgde nukkig ons voorbeeld. Ze wilde weer haar veldfles pakken, maar ik hield haar tegen.

‘Je drinkt te veel, te snel.’

‘Nou, en?’

‘Kijk eens om je heen. Ik zie nergens een restaurant. Als jouw water eerder op is dan dat van ons, moeten we je iets van ons water geven en zullen we er allemaal meer onder te lijden hebben.’

Teal keek naar Robin, schroefde toen de dop weer op haar fles en stopte hem terug in haar tas.

Met behulp van de tas wist ik een greppel te graven in het zand. Robin begon ook te graven en even later waren we diep genoeg om ons met zand te kunnen bedekken en de zon te weren, vooral van onze armen en benen. Teal keek toe, nog steeds koppig. Ik legde de tas op mijn gezicht en sloot mijn ogen. De wind bleef om ons heen waaien.

‘Dit is krankzinnig!’ riep Teal uit.

Maar het duurde niet lang voor we haar hoorden graven, onder veel gemopper en geklaag. ‘Jullie luisteren naar een gekke ouwe indiaan. Misschien is dit juist helemaal verkeerd,’ zei ze.

Robin en ik gaven geen van beiden antwoord.

Korte tijd hoorden we nog haar gefrustreerde geschreeuw, en toen werd het stil. Langzamerhand voelde ik me koeler worden, niet koel, maar koeler, voldoende om mijn ogen te sluiten en te proberen wat te rusten. Tot mijn verbazing viel ik zelfs in slaap.

Ik werd het eerst wakker en niet omdat ik eerder dan Robin en Teal was uitgerust. Ik voelde iets op mijn buik en toen op mijn borst. Toen ik mijn ogen opendeed, was de zon al bijna volledig onder achter de bergen, maar het was nog licht genoeg voor me om te beseffen dat ik naar de kop keek van een gilamonster, de giftige hagedis. Ik verroerde geen spier. Hij keek me aan, maar bewoog zich niet. Mijn hart begon zo hard te bonzen dat ik bang was hem te doen schrikken.

Het was Teals gil die dat bewerkstelligde. Ze was wakker geworden en rechtop gaan zitten en had het dier boven op me zien liggen. Het repte zich weg en verdween snel.

‘Wat was dat?’ vroeg ze. Robin kwam overeind en veegde haar gezicht af.

‘Een gilamonster,’ zei ik, verbaasd hoe achteloos het eruitkwam. ‘Oké, we nemen allemaal nog een slok water en dan gaan we verder.’

Toen we weer begonnen te lopen, bleef de zon verder zakken. Het duurde niet lang of de nacht maakte zich meester van de lucht boven de woestijn en de sterren flonkerden helder. Er was geen maanlicht, maar de lucht was zo helder dat het licht van de sterren voldoende was om de woestijn te verlichten. Het zand glinsterde en de scherp afgetekende cactussen leken meer dan ooit op soldaten die in de houding stonden.

Robin was de eerste die de coyotes hoorde. Ik was te veel in gedachten verdiept en Teals oren waren te vol van haar eigen stroom van voortdurend gekreun en geklaag, gevloek en geschreeuw.

‘Kijk,’ riep Robin, naar rechts wijzend.

We hielden stil. Een groep coyotes bewoog zich snel evenwijdig met ons, maar kwam niet op ons af.

‘O, mijn god,’ zei Teal. ‘Denk je dat ze ons op willen eten?’

‘Waarschijnlijk, maar naar wat ik van Natani heb begrepen, zijn het lafaards,’ zei ik.

‘Lafaards in een groep scheppen hun eigen moed,’ zei Robin wijs. ‘Maar zolang we sterk overkomen blijven ze op een afstand, dat weet ik zeker.’

‘Ik ben blij dat jij het zeker weet. Hoe laten we zien dat we sterk zijn en niet bang voor ze?’ vroeg Teal.

We dachten allemaal even na.

‘Laten we gaan zingen,’ zei ik. ‘Welk lied kennen we allemaal?’

‘Zingen? Ben je gek geworden?’

‘Nee, ze heeft gelijk,’ zei Robin. ‘Wat zou je zeggen van het volkslied? Dat kennen we allemaal. We hebben het vaak genoeg gehoord op school.’

‘Het volkslied? Maak het nou,’ zei Teal.

‘Ik meen het, kijk eens hoe de cactussen al in de houding staan!’

‘Goed idee,’ zei ik.

We gingen weer op weg en Robin begon zo luid mogelijk te zingen.

Teal viel haar onwillig bij en even later schalden onze stemmen over de woestijn. Geen van ons haalde de hoge noten en we moesten lachen over onze armzalige pogingen.

‘Vooruit, meiden, houd de moed erin!’ riep Robin toen we uitgezongen waren.

We liepen door en even later waren de coyotes uit het gezicht verdwenen.

‘Zie je nou, het heeft succes gehad,’ zei ik tegen Teal.

‘Ze waren niet bang voor ons. Ze konden gewoon niet tegen ons gezang,’ zei ze.

We lachten weer en toen we op de top van een heuvel stonden, besloot ik dat we wat moesten rusten en nog een voedzame reep eten.

‘Tijd voor ons diner,’ verklaarde ik en ging zitten. De anderen deden hetzelfde.

‘Wacht, wacht,’ zei Robin en stak haar hand uit. ‘Niemand eet zonder de anderen te bedanken en te zeggen het spijt me.’

‘Precies,’ zei Robin, en deed het. Ik deed hetzelfde en toen Teal ook en we lachten weer.

‘Denk je dat Mindy en Gia nu ziek van bezorgdheid zijn over ons?’ vroeg Teal.

‘Nee, ik denk dat ze ziek zijn van het afwassen en schoonmaken en wat wij nog meer met elkaar deden,’ zei Robin.

‘Ik vond het werk niet zo erg. Ik vind het alleen erg als iemand me opdraagt het te doen, want dat ik anders niet te eten krijg,’ zei Teal.

‘Kom nou,’ zei ik. ‘Je vond het werk wel degelijk erg. Wanneer heb je ooit echt gewerkt? Je hebt ons verteld over al jullie bedienden.’

‘Nou ja… oké, ik haatte het werk.’

‘Ik begrijp jou niet,’ zei Robin. ‘Je had zoveel. Waarom heb je je voortdurend zoveel moeilijkheden op je hals gehaald?’

‘Ik had een groot huis, en mijn ouders hadden hopen geld, maar ik had gewoon niet het gevoel dat ik erbij hoorde. Het is moeilijk te beschrijven.’

‘Nee, dat is het niet,’ zei ik. ‘Bloedbanden zijn geen garantie voor een hechte familie.’

‘Wat dan wel?’ vroeg Teal.

‘Ik zou het niet weten.’

‘Liefde,’ zei Robin. ‘Het klinkt misschien afgezaagd, maar het is liefde, echte liefde, iemand die evenveel om jou geeft als om zichzelf, van jou meer houdt dan van wie ook. Zo wordt een moeder verondersteld te zijn,’ voegde ze er verbitterd aan toe.

‘Maar,’ ging ze verder, na even op haar reep te hebben gekauwd, ‘ik denk dat ze zelf zonder liefde was grootgebracht, dus wist ze niet hoe ze die aan mij moest geven. Hoe dan ook, ik wil haar niet meer haten. Haat put je uit.’

We deden er allemaal het zwijgen toe. Haar woorden leken op ons allemaal hetzelfde effect te hebben.

‘Ik geloof dat ik niets liever wilde dan dat mijn vader en moeder en mijn broer van me hielden,’ zei Teal.

‘Hoe zou het toch komen dat het zo moeilijk is om het enige waaraan we het meeste behoefte hebben aan elkaar te geven?’ vroeg Robin.

Ik had er geen antwoord op.

Ik at mijn reep op en ging achterover liggen met mijn hoofd op mijn handen en keek omhoog naar de lucht met de fonkelende sterren.

‘Als je zo op je rug ligt,’ zei ik, ‘en je concentreert je op de sterren, krijg je het gevoel dat je erin valt en niet er naar omhoogkijkt. Probeer het maar eens.’

Ze deden het en waren het met me eens.

Ik vertelde het verhaal van Natani over het schild. Ik had het Teal op de ranch verteld maar toen had ze er de spot mee gedreven. Nu luisterde ze even aandachtig als Robin.

‘Ik denk dat je pas kunt begrijpen wat hij bedoelt als je hier buiten in de woestijn bent,’ gaf Teal te kennen.

‘Het geeft je enige macht, enige controle over jezelf, iets dat ze je niet kunnen ontnemen,’ zei ik.

‘Ik zou er graag meer over willen weten,’ zei Robin.

‘Misschien gebeurt dat nú wel, op dit moment,’ merkte Teal op.

Toch gek, dacht ik, hier buiten, waar we nog steeds in levensgevaar verkeerden, waren we plotseling veel dichter tot elkaar gekomen dan op de ranch waar we met dezelfde angsten en straffen hadden geleefd. Hier was het, althans voor korte tijd, onmogelijk om te veel aan jezelf te denken. Wat één van ons overkwam, overkwam ons allemaal.

‘We komen hier levend uit,’ verklaarde ik plotseling.

‘Ja,’ zei Robin. ‘Dat doen we.’

‘Dat doen we,’ herhaalde Teal. ‘Iedereen klaar?’

‘Aye, aye, kapitein,’ zei Robin en salueerde. Teal had moeite met haar ongetwijfeld heel pijnlijke enkel en Robin stak haar hand uit om haar te helpen.

‘Dank je,’ zei ze. We stonden op, hingen onze tassen om en begonnen weer te lopen.

‘We moeten een nieuw liedje hebben,’ zei Robin. ‘Ik weet er een. Het is een liedje van mijn moeder, dat ze zelf geschreven heeft. Ze zou nooit geloven dat ik het me herinner en het zou zingen, omdat ik er vroeger zo de spot mee heb gedreven, maar het gaat als volgt:

‘My heart is a prison and you’ve got the key.

But darlin’ there ’s no prisoner I ’d rather be.

So build up those walls and chain me to your heart,

For darlin’, oh darlin’, we can never be apart.’

 

(Mijn hart is een gevangenis en jij hebt de sleutel.

Maar liefje, er is geen gevangene die ik liever zou zijn.

Dus bouw op die muren en keten me aan je hart,

Want liefje, o, liefje, wij zijn nooit apart.)

‘Ontzettend sentimenteel, maar ik vind het goed,’zei Teal. ‘Blijf zingen. Het houdt de roofvogels op een afstand.’

Ik lachte.

Robin bleef zingen. Ze had een goede stem en wist gevoel te leggen in de woorden, dacht ik, en toen voelde ik me plotseling jaloers.

Ze was terug in het verleden, dacht aan haar moeder, voelde een band met haar, zelfs zo ver weg.

Dat was tenminste iets.

Ik wou dat ik een lied in mijn hart had. Ik wilde het nog liever dan uit deze woestijn ontsnappen.

Want ik wist dat, als ik zo’n lied had, geen woestijn heet of groot genoeg was om me te verslaan.

We liepen verder.

De sterren volgden ons.

In de nacht zwierven alle dieren rond die de hitte waren ontvlucht en nu tevoorschijn kwamen en zich ongetwijfeld afvroegen wie wij waren.

Een vraag die ons zelf ook bezighield.

Wie zijn wij? Zouden we het ooit echt weten?

Misschien als we hieruit komen, dacht ik, misschien dat we het dan zouden weten.

Bij elke stap die ik deed, met de verdwijnende hitte en de invallende kou, verlangde ik naar de troost van Natani’s drum, want ik wist dat er gevaren loerden in de nieuwe duistere plekken om ons heen en voor ons uit. Maar eigenlijk was dat niets onbekends voor. me.

Ik had mijn leven lang giftige wezens gekend. Net als hier, hurkten ze in de schaduw, gereed om toe te slaan.

De schaduwen die hen verborgen in de straten waren uit dezelfde bloeddorstige duisternis afkomstig.

En net als in mijn stad, konden we niet thuiskomen zonder erdoorheen te lopen.