Proloog
Als ik omlaag kijk door het raam van mijn slaapkamer, zie ik dat senor Casto een van de tuinlieden van mijn tante de huid volscheldt omdat hij volgens hem slordig werk aflevert. Senor Casto is dermate geërgerd en opgewonden alsof hij de eigenaar en niet slechts de beheerder is van het landgoed. Ze boft dat ze zo'n toegewijde employé heeft, maar ik denk dat zijn toewijding en trouw meer de overleden echtgenoot van mijn tante, senor Dallas, gelden dan haarzelf. Hij praat vaak heel innemend en hartelijk over hem, zij het meestal niet in aanwezigheid van mijn tante.
Casto zwaait met zijn armen en beweegt zijn handen in alle richtingen. Ik moet erom lachen, want het lijkt of zijn handen proberen weg te vliegen van zijn polsen, maar steeds weer midden in de lucht gevangen worden en teruggebracht.
De tuinman, een klein, mager mannetje, wiens maïsgele sombrero minstens twee maten te groot is, staart uitdrukkingsloos voor zich uit en houdt de hark vast zoals een profeet zijn staf. Zijn gezicht is verborgen in de schaduw. Hij wacht geduldig, nu en dan knikkend. Ik weet zeker dat hij bij zichzelf denkt: Dit is straks weer voorbij, straks is het tijd voor de lunch. Met de andere tuinlieden zal hij dan in de schaduw van de palmbomen van mijn tante gaan zitten. Ze zullen hun Corona-bier drinken, en misschien wat bonen en salsa eten.
Soms kijk ik naar ze als ze zachtjes praten en lachen, en als ik dat doe, ben ik jaloers op hun onderlinge gesprekken. Ik weet dat ze alleen Spaans spreken, en ze praten vast en zeker over Mexico, hun familie, en de wereld die zij, net als ik, hebben achtergelaten. Ondanks de armoede en de ontberingen van het dagelijks leven in het landelijke Mexico, was je er tevreden, omdat je woonde in de plaats w;i;ir je geboren en getogen was, en je je op je gemak voelde met het land, de bergen en de wind, zelfs met het stof, omdat het allemaal vertegenwoordigde wie en wat je was.
Het weer en het landschap hier in Palm Springs zijn niet veel anders dan in mijn dorp in Mexico, maar ze zijn niet van mij. Ik bedoel dat niet in de zin van iets bezitten. Het land maakt meer aanspraak op ons dan wij op het land. En dat gaat op voor ons allemaal, waar we ook geboren zijn. Nee, ik bedoel dat ik nog steeds een vreemde ben hier.
Ik vraag me af of ik ooit een echte north americana zal worden. Zullen mijn opleiding, de rijkdom van mijn tante, mijn nicht en neef, en de vrienden die ik hier de laatste twee jaar heb gekregen en nog zal krijgen, me echt veranderen? Belangrijker is waarschijnlijk de vraag of zij me ooit als een van hen zullen accepteren, of dat ze me eeuwig zullen blijven behandelen als een vreemde, een immigrant? Zullen ze me uiteindelijk gaan zien als mijzelf en niet als 'een van die anderen'? Wat moet ik opgeven om volledig door hen te worden geaccepteerd?
Kan ik niet blijven koesteren wat ik liefhad en nog steeds liefheb van mijn volk, mijn geboorteland, mijn voedsel, mijn muziek, en mijn erfenis, en toch deel uitmaken van dit fantastische land? Behalve de hier geboren Amerikanen, was dat niet wat alle anderen die hier kwamen hadden en behielden? Italianen, Duitsers, Fransen en anderen houden vast aan hun zegswijzen, hun eigen gerechten, en hun voorouderlijke herinneringen. Waarom kunnen wij dat dan niet?
Bijna anderhalf jaar geleden stond ik bij de deur van de bus in Mexico City en nam afscheid van Ignacio Davila, de jongeman van wie ik hield en die ik dacht voorgoed in de woestijn te hebben verloren toen hij en ik terugvluchtten naar Mexico. Hij vluchtte omdat hij en zijn vrienden wraak hadden genomen op het vriendje van mijn nichtje Sophia, Bradley Whitfield, die mij verkracht had. Tijdens de gewelddadige confrontatie werd Bradley door een raam gegooid en het gebroken glas sneed een slagader door. Hij was samen met een ander meisje dat hij bezig was te verleiden, Jana Lawler, maar ze belde niet snel genoeg om medische hulp, en hij bloedde dood. Ignacio's vrienden werden opgespoord, bekenden om strafvermindering te krijgen en werden naar de gevangenis gestuurd. Maar via een vriend huurde Ignacio's vader een coyote om ons door de woestijn terug te brengen naar het veilige Mexico.
Halverwege, toen we waren gestopt om in een grot te gaan slapen, werden we overvallen door bandieten. Ignacio vocht met ze, zodat ik kon ontsnappen. Ik dacht dat hij gedood was, maar later ontdekte ik dat hij zijn dood in de woestijn in scène had gezet. Alleen ik, zijn familie en een paar van hun naaste vrienden wisten dat hij nog leefde en bezig was een nieuwe identiteit op te bouwen. De dag waarop we afscheid namen in Mexico City zwoeren we dat we op elkaar zouden wachten, hoe lang het ook zou duren voor hij terugkwam.
Door onze heimelijke correspondentie wist ik dat het Ignacio goed ging en dat hij wachtte tot er voldoende tijd verstreken was om te kunnen terugkeren zonder te worden ontdekt. Hij moest voldoende geld verdienen, zodat hij niet afhankelijk zou zijn van zijn ouders en zijn vader nog meer in gevaar zou brengen. Zijn ouders en ik beseften echter dat hij niet hier terug kon komen. Dat zou te gevaarlijk zijn. Bradley Whitfields vader was een belangrijk zakenman, hij was rijk en had relaties met regeringsfunctionarissen en politici. Toen het nieuws verspreid werd dat Ignacio in de woestijn was omgekomen, had Whitfield ervan afgezien het tuincentrum van Ignacio's ouders te ruïneren. De Davila's hielden zelfs een herdenkingsdienst, die ik bijwoonde. Ik stelde me voor dat ze in heel reële zin het gevoel hadden dat hun zoon gestorven was. In ieder geval neem ik aan dat Whitfield geloofde dat hij zijn wraak of wat hij meende dat gerechtigheid was, had gekregen en tevreden was.
Hoewel Ignacio net zo kwaad was als zijn vrienden over het feit dat ik verkracht was en Bradley buiten schot bleef, bezwoer hij me dat toen ze bij het huis kwamen dat door Bradley en zijn vader gerenoveerd werd, en Jana bij hem vonden, hij hem met geen vinger had aangeraakt. Het was voornamelijk zijn amigo Vicente die gewelddadig was. Hoewel Ignacio technisch gesproken niet meer dan medeplichtig was aan wat ten slotte werd afgedaan als doodslag, was hij bang dat hij geen objectieve, rechtvaardige straf zou krijgen. Hij betreurde het dat hij gevlucht was; hij wilde niet als een lafaard beschouwd worden en zijn ouders met alle problemen opzadelen. Maar zijn vader maakte zich zorgen dat Ignacio het niet zou overleven in de gevangenis en dat Bradleys vader zo kwaad was dat hij in het geheim voor een zwaardere straf zou zorgen.
Ik was samen met Ignacio gevlucht zodat ik zou kunnen terugkeren naar mijn kleine dorp, waar ik hoopte weer bij mi abuela Anabela te kunnen wonen, ook al wist ik dat het hart van mijn grootmoeder zou breken als ze zag dat ik zou opgeven wat zij zag als een schitterende kans voor me in Amerika. Hier, bij mijn rijke tante Isabela, zou ik een veel betere opleiding krijgen en de kans hebben iets mooiers van mijn leven te maken, ook al wist ze dat mi t(o Isabela onze familie haatte en haar erfgoed en haar taal had verloochend. Ze dacht dat het kwam omdat tia Isabela's vader haar huwelijk met senor Dallas, een veel oudere Amerikaan, had verboden, maar uit haar eigen mond vernam ik dat haar woede voortsproot uit het feit dat mijn moeder met de enige man was getrouwd van wie mijn tante Isabela had gehouden, de man van wie ze dacht dat hij van haar hield. Oma Anabela hoopte dat mijn tante er spijt van had dat ze haar familie verloochend had en mij een kans wilde geven om op die manier schuld te bekennen en van haar schuldgevoel bevrijd te worden.
Tijdens een les Engels op de particuliere school waar ik nu stond ingeschreven, citeerde mijn docent, meneer Buckner, uit een toneelstuk van een Engelse auteur, William Congreve, waarin de woede beschreven werd van iemand wier liefde was afgewezen. Buckner was een lange man, met een wilde bos lichtbruin haar dat zich aan borstel noch kam gewonnen gaf. Hij was een gefrustreerd acteur en vond het heerlijk zijn lessen te dramatiseren. Hij had een diepe, sonore stem en nam de houding aan van een acteur op het toneel, keek omhoog naar het plafond en galmde: 'Heaven has no rage like love to hatred turrted. Nor heil a fury like a woman scorned.' De hemel kent geen groter toorn dan wanneer liefde verandert in haat. En de hel geen heftiger furie dan een versmade vrouw.
Iedereen in de klas, ook mijn nichtje Sophia, lag dubbel van het lachen - iedereen, behalve ik, want ik kon alleen maar denken aan de van haat vervulde ogen van tante Isabela toen ze de teleurstelling en woede beschreef over de afwijzing van mijn vader. Ze beschuldigde mijn moeder ervan dat ze sluw en bedrieglijk was en mijn vader van haar gestolen had. Luisterend naar haar uitbarsting van woede en haat tegen mijn moeder en mijn familie, vroeg ik me natuurlijk af waarom ze wilde dat ik bij haar kwam wonen na het tragische autoongeluk van mijn ouders toen ze op weg waren naar hun werk. Het duurde niet lang voordat ik besefte, zoals mijn neef Edward het eens zo treffend uitdrukte, dat ik als plaatsvervangster diende. Mijn tante kon geen wraak nemen op mijn moeder, want die was dood, dus droeg ze haar verlangen naar wraak over op mij en wilde mijn leven zo ellendig mogelijk maken. En dat maakte dat ik geen moment aarzelde toen ik het besluit moest nemen of ik met Ignacio terug zou gaan naar Mexico.
Oma Anabela placht te zeggen: 'Un corazón del odio no pueda incluso amarse por completo.
' Een hart vol haat kan zelfs zichzelf niet liefhebben.
Ik zag hoezeer dat opging voor mijn tante. Ze fladderde van de ene jongere man naar de andere, in een vastberaden poging eruit te zien alsof ze heel tevreden was met zichzelf en om haar vriendinnen jaloers te maken. Ze pronkte met haar rijkdom en was soms meedogenloos in het verkrijgen van bezit, onder het mom dat ze het vermogen van haar geliefde echtgenoot veilig wilde stellen voor haar kinderen. Maar haar kinderen hadden geen enkele interesse voor haar en zij niet voor hen. Ze had weinig respect voor Sophia, en Sophia werkte zich voortdurend in de nesten en gedroeg zich vaak opstandig alleen om haar moeder te ergeren.
Edward was anders. Ik voelde dat hij van zijn moeder wilde houden en soms zag ik hoe ze naar zijn liefde verlangde, maar ook hij keurde haar daden en levenswijze niet goed. Hij maakte zich vooral erg kwaad over de manier waarop ze mij behandelde toen ik vlak na de dood van mijn ouders bij hen kwam. Ze lijfde me onmiddellijk in bij haar Mexicaanse personeel en leverde me praktisch uit aan een bekende pedofiel, John Baker, die me taallessen moest geven. Ze dwong me bij hem te wonen en te leven in wat hij noemde een 'Helen Keiler-wereld', waarin ik in alles volledig afhankelijk was vanhem, zogenaamd om mijn kennis van het Engels te verbeteren en vooruit te helpen. Maar nadat hij de eerste avond had geprobeerd me te misbruiken, vluchtte ik; Edward kwam me redden.
Een tijdlang wist Edward mijn tante te dwingen me te behandelen als haar nichtje en niet als haar bediende. Maar ze bleef intrigeren en was altijd op zoek naar een manier om me te isoleren. Ze bracht me ertoe Edward en zijn beste vriend, Jesse Butler, te bespioneren, door te beweren dat ze bang was dat ze in een homoseksuele relatie zouden vervallen, terwijl ze heel goed wist dat het precies was wat er aan de hand was. Wat ze in werkelijkheid probeerde was een wig te drijven tussen Edward en mij.
Ze was er bijna in geslaagd. Edward was heel kwaad op me omdat ik hem bespioneerde, maar toen hij hoorde dat zijn moeder me er min of meer toe gedwongen had, koos hij weer mijn partij, zelfs na zijn afschuwelijke ongeluk.
Edward had geprobeerd me een tweede keer te hulp te komen toen hij hoorde wat Bradley Whitfield me had aangedaan. Woedend was hij achter hem aangereden, voordat Ignacio en zijn vrienden dat deden. Hij reed zo hard dat hij de macht over het stuur verloor, en na een botsing tegen een boom werd hij aan één oog blind. Een tijdje leek het of de oude senora Porres, een vrouw in mijn Mexicaanse dorp, die geloofde in het ojo malvado, het boze oog, weieens gelijk kon hebben gehad toen ze zei dat het iemand overal kon volgen. Ik dacht dat ik het op mijn rug met me meedroeg en ik iedereen die me wilde helpen in moeilijkheden zou brengen.
Maar ten slotte was het Edward die me schreef en geld stuurde naar Mexico voor mijn terugkeer naar Palm Springs. Hij en mijn tante hadden gehoord dat mijn grootmoeder gestorven was terwijl ik met Ignacio door de woestijn trok, nog voordat ik mijn Mexicaanse dorp had bereikt. Ik was zo gedeprimeerd en voelde me zo verloren toen ik daar aankwam dat ik, als Ignacio niet op een avond als een geest was opgedoken, waarschijnlijk met een man in het dorp, senor Rubio, zou zijn getrouwd en mezelf hebben veroordeeld tot het leven van een sloof met een man die lelijk en zwak was. Hij had een menud-winkel samen met zijn moeder, die hem de wet voorschreef
alsof hij nog het kleine jongetje van vroeger was. Zo zou ze mij ook de wet hebben voorgeschreven.
Met opnieuw de belofte van een toekomst voor ogen en de hoop dat Ignacio zich bij me zou voegen in Amerika, ging ik terug, gesterkt en bereid om onder ogen te zien wat Sophia voor me in petto zou hebben en wat mijn tante met me zou doen. Ignacio's liefde voor mij en mijn liefde voor hem gaven me de moed ertoe.
Maar ik kan niet zeggen dat ik niet stond te trillen op mijn benen toen ik in Palm Springs landde en Edward en Jesse me van de luchthaven kwamen halen. Ze waren allebei erg blij me weer te zien en haastten zich naar me toe.
Het stoorde me dat ik hun edelmoedigheid en liefde accepteerde en hun toch niet het diepe geheim van Ignacio's bestaan kon toevertrouwen. Geheimen hebben voor de mensen van wie je houdt en die van jou houden, was hét recept voor een gebroken hart. Maar ik was bang, en omdat ze me zo dierbaar waren, wilde ik ze niet opzadelen met zo'n geheim.
Er was in Amerika zoveel meer dan in mijn kleine Mexicaanse dorpje, zoveel meer kansen en comfort, maar ook zoveel meer bedrog. In mijn simpele dorpje leek iedereen het hart op de tong te dragen. Hier droegen de meeste mensen die ik leerde kennen een masker, en waren onwillig dat af te zetten en hun ware gezicht te tonen. En ik, ondanks mijn sterk verbeterde beheersing van het Engels, leek nog steeds op een geblinddoekt kind dat was opgedragen haar weg te zoeken door een mijnenveld.Maar sinds mijn terugkeer was er veel voor me verbeterd. Zoals Edward uitlegde in zijn brief aan mij toen ik terug was in Mexico, had het feit dat hij zijn achttiende verjaardag had gevierd, hem enige financiële macht en onafhankelijkheid gegeven, dankzij de bepalingen van de trust die zijn vader vóór zijn overlijden had opgericht. Edward legde uit dat mijn tante zijn medewerking vroeg aan diverse gezamenlijke investeringen en bezittingen, en zich om die reden liet vermurwen en me veel nieuwe privileges en voordelen schonk. Ik ging nu, zoals Edward had voorspeld, naar dezelfde particuliere school als mijn nichtje Sophia. Sophia en ik werden er nog elke dag heengebracht door de chauffeur van mijn tante, senor Garman. En als hij niet beschikbaar was, reed Casto ons. Ik wist het nog niet, maar Edward was van plan me binnenkort een nieuwe auto te geven. Hij probeerde zijn moeder over te halen hetzelfde te doen voor Sophia, want hij besefte dat ze mijn leven tot een hel zou maken als ik een auto had en zij niet.
Edward en Jesse waren allebei geaccepteerd door de University of California in Los Angeles, maar ze waren zo vaak thuis dat mensen zich gingen afvragen of ze wel bij de universiteit stonden ingeschreven. Mijn tante klaagde er voortdurend over tegen hem.
'Waarom betalen we al dat geld aan die universiteit als je er toch nooit bent?' jammerde ze.
'Ik ben er voor alles waarvoor ik er hoor te zijn,' antwoordde hij.
'De universiteit bestaat uit meer dan alleen colleges volgen. Het is een heel eigen wereld.'
Hij gaf geen antwoord.
In mijn hart wist ik dat Edward zich zorgen maakte over mij, hoe ik behandeld werd en welke nieuwe misère mijn tante en zijn zus voor me hadden uitgedacht.
Als hij belde, probeerde ik hem gerust te stellen dat het me goed ging, maar hij bleef bezorgd, al klonk ik nog zo onbevreesd. Ik had nu veel meer zelfvertrouwen, en ik denk dat mijn tante zich dat realiseerde. Ik zou nooit durven beweren dat ze me accepteerde en van me hield, het was meer een wapenstilstand of zelfs een zeker respect en besef dat ik niet langer zo naïef en onschuldig was als het arme Mexicaanse meisje dat net haar ouders had verloren. De gebeurtenissen van de afgelopen paar jaar hadden me harder gemaakt op plaatsen waarvan ik had gehoopt dat ze altijd zacht zouden blijven. Ik wilde niet zo wantrouwend en cynisch zijn, maar vaker dan me lief was moest ik erkennen dat die twee ingrediënten uiterst belangrijk waren als je een beschermend schild om je heen wilde bouwen. Hier, zoals overal, was dat noodzakelijk, vooral voor een jonge vrouw van mijn leeftijd, wier naaste familie niet meer in leven was en wier toekomst behalve van haar eigen verstand en bekwaamheid, in zo hoge mate afhankelijk was van anderen.
In een van haar mildere stemmingen, als ze zichzelf toestond mijn tante te zijn, gaf tante Isabela toe dat ze me bewonderde omdat ik liet lef had gehad terug te komen en alle uitdagingen die voor me lagen het hoofd te bieden, uitdagingen die zelfs waren toegenomen door de voorafgaande gebeurtenissen.
Maar haar complimentjes waren een tweesnijdend zwaard in dit huis, omdat ze er vaak gebruik van maakte om mij als voorbeeld te stellen en Sophia daarmee tot goed gedrag te dwingen. Als gevolg daarvan kreeg Sophia een nog grotere hekel aan me.
'In plaats van altijd iets achter mijn rug of iets sluws en bedrieglijks te doen, Sophia, zou je eens een voorbeeld moeten nemen aan Delia en een beroep doen op iets van die latino trots die verondersteld wordt in ons bloed te zitten,' zei ze eens aan tafel, toen ze ontdekt had dat Sophia gemene leugens had verspreid over een meisje op school dat een hekel aan haar had, de dochter van een andere rijke familie. De moeder van het meisje had zich bitter beklaagd bij tante Isabela. 'Geloof me,' zei ze tegen Sophia, 'de mensen zullen je er des te meer om respecteren. Kijk maar eens hoeveel respect Delia krijgt.'
Sophia's ogen waren vervuld van verdriet en woede toen ze naar me keek. Toen sloeg ze haar armen over elkaar, leunde achterover en keek kwaad naar haar moeder.
'Ik dacht niet dat je zo trots was op je Mexicaanse achtergrond, moeder. Je wilde nooit toegeven dat je daar ooit gewoond had, omdat je je te veel schaamde, en je haat het zo erg om Spaans te spreken datje zelfs het woordje si niet wilt uitspreken.'
'Bemoei je niet met mij. Denk maar aan jezelf.'
'O, dat doe ik, moeder. Wees maar niet bang, dat doe ik,' zei Sophia met een kille glimlach naar mij. 'Net als onze latino-Ame- rikaanse prinses,' voegde ze eraan toe.
Gefrustreerd schudde tante Isabela haar hoofd en at zwijgend verder.
De meeste tijd heerste er stilte in de haciënda, want als de gedachten die rondzweefden hardop zouden worden uitgesproken, zouden ze steken als boze bijen en zou de pijn diep in ons hart voelbaar zijn.
Het was beter dat ze werden gekortwiekt, dat de woorden geen stem kregen.
Er was ook weinig muziek. O, Sophia zette haar koptelefoon op, vooral als ze het op haar heupen kreeg, maar er was geen muziek zoals in Mexico, de muziek van het dagelijks leven, de muziek van families. Hier klonk slechts het harde bonzen van een hart, het trage tromgeroffel dat de begrafenis begeleidde van de liefde, een begrafenis die ik weigerde bij te wonen.
In plaats daarvan zat ik 's avonds voor het raam en keek naar dezelfde sterren waarvan ik zeker wist dat Ignacio er op hetzelfde moment naar zou kijken, ergens in Mexico. Ik kon de belofte en de hoop voelen en zwoer bij mezelf dat niets ooit de flonkering in het duister zou doven of het lied dat we beiden hoorden het zwijgen zou opleggen - tenminste niet dat ik me kon voorstellen.
Maar ja, er was zoveel dat ik niet wist.
En zoveel duistere plekken die ik me niet kon voorstellen.