Epiloog

 

H

ij schrok zich dood toen er plotseling hard op de klep van de bergruimte werd geklopt, maar wat ze zei was nog verontrustender. ‘Mike en mijn dochtertje zijn door de MP meegenomen.’ Haar gefluisterde woorden drongen nauwelijks door de klep en de vloerbedekking heen, maar de spanning in haar stem was onmiskenbaar. ‘Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ga maar rijden.’ Hij probeerde haar terug te roepen, maar een ogenblik later hoorde hij de achterdeur van de auto met een klap dichtgaan.

Sellars was gewend aan duisternis, gewend aan wachten in een krappe ruimte, maar dit was een ware marteling. Ze reden nog steeds, want ondanks de schokbrekers voelde hij elke hobbel in de weg, maar na twee uur was dat nauwelijks nog een troost.

Hij had al herhaaldelijk het nummer van de autotelefoon geprobeerd, maar Kaylene Sorensen nam niet op. Als vrouw van een beveiligingsofficier was ze vermoedelijk bang dat de gesprekken werden afgeluisterd. Hij had ook geprobeerd Ramsey te bereiken, die evenmin opnam. Het antwoord op zijn vragen was vermoedelijk binnen handbereik, maar hij kon de klep niet van binnen openen en hij durfde niet tegen de wanden te bonken, want het was heel goed mogelijk dat Kaylene onmiddellijk na haar gefluisterde boodschap gezelschap had gekregen van een gewapend escorte. Hoe dichtbij het antwoord ook was, het had evengoed aan de andere kant van het heelal kunnen zijn.

Sellars ging voor de derde keer terug naar zijn eigen systeem, naar zijn zinnebeeldige Tuin sinds Christabels moeder haar cryptische boodschap had doorgegeven. Zijn gegevensbank verkeerde nog steeds in een staat van opperste verwarring en hij kon geen wijs worden uit de nieuwe patronen die waren ontstaan. De Tuin leek door een vreemde plaag te zijn getroffen. Hele planten waren verdwenen, struiken met vastgelegde informatie verwelkt of ontoegankelijk. Andere bronnen van informatie hadden vreemde nieuwe vormen gekregen. De saprofytische vegetatie die het geheimzinnige besturingssysteem symboliseerde was onherkenbaar geworden alsof er een overdosis radioactieve straling doorheen was gegaan. De raakvlakken met de rest van het Anderland systeem waren verbroken en de zinnebeeldige lucht boven de Tuin, de enkele punten waarvan hij voldoende wist om de werking van het systeem te kunnen bestuderen, dreigde overwoekerd te raken met onbekende, alles verstikkende groeisels, wanstaltig gekleurde uitlopers en wolken ontsnappende sporen.

Het was om gek van te worden. Er was iets cruciaals gebeurd, er was iets aan de gang wat hij niet kon begrijpen. De angstwekkende vitaliteit van Anderland, het netwerk dat al het andere naar de achtergrond had gedrongen, was binnen enkele uren omgeslagen in iets wat nog verontrustender was, iets dat heel zijn Tuin dreigde te overheersen en te vergiftigen. De planten die zijn eigen objecten vertegenwoordigden, de mensen die hij zowel binnen als buiten het systeem probeerde te volgen, begonnen al te verwelken of werden verstikt door de vreemde uitwassen in het midden van zijn Tuin.

Sellars moest de mogelijkheid onder ogen zien dat hij had gefaald. Hij had al het mogelijke gedaan, de laatste dagen had hij zelfs nieuwe bronnen aangeboord om het broze web van verzet sterker te maken, maar het begon ernaar uit te zien dat de werkelijkheid zijn grootste angst nog overtrof.

Hij kon alleen maar wachten, wachten tot de wagen stopte, wachten tot iemand hem kwam zeggen wat er aan de hand was, wachten tot de grillige veranderingen in zijn Tuin een samenhangend patroon begonnen te vormen, iets waarmee hij verder kon gaan.

Natuurlijk was het al bijna te laat. Hij wist het wel, maar dat deed er niet toe: hij had geen keus.

Sellars keek naar zijn vernielde Tuin. Sellars wachtte af.

 

Duizend kilometer daarvandaan was het wachten eindelijk afgelopen voor de twee mensen in het ziekenhuis in Californië.

De apparatuur in de witte kamer was uitgeschakeld; de machines zoemden en tikten niet meer. Over een paar minuten, als de twee treurende mensen waren weggegaan, zouden de dure apparaten worden weggehaald om bij een ander bed te worden aangesloten.

Twee mensen die geen tranen meer over hadden bogen zich over de roerloze gedaante in het bed heen, dicht bij elkaar zonder elkaar aan te raken, even radeloos als verdwaalde ontdekkingsreizigers. Het wachten was afgelopen. Het was onvoorstelbaar dat er een nieuwe dag zou aanbreken. Ze stonden naast elkaar in het gestolde, droge middelpunt van de tijd, troosteloos en met droge ogen.

 

Voor de vrouw op het balkon van een motel in Louisiana was het wachten net begonnen.

Ze leunde met haar ellebogen op de reling en keek naar de slierten mist die boven het water dreven. Midden in het grote meer verhief zich een steile zwarte toren als de mast van een spookschip.

Ze was van heel ver gekomen om deze toren te vinden. De stemmen in haar hoofd hadden haar dag en nacht geleid, door beboste bergen en langs regenachtige kusten waar de oranje lichten van boorplatforms tussen de zandbanken gloeiden als ruimteschepen op zoek naar een geschikte landingsplaats. De stemmen hadden haar naar deze plek geleid... en hadden abrupt gezwegen.

Al die stemmen waren nu verdwenen, schijnbaar voorgoed. De nachten waren plotseling leeg. De vrouw had een groot deel van haar leven in eenzaamheid doorgebracht, maar ze had zich nog nooit zo alleen gevoeld.

Ze leunde met haar ellebogen op de reling van het balkon en wachtte op het einde van de wereld.