21

Het Spitse Woud

 

NETFEED/KUNST: Artistieke uitdaging tot zelfmoord

(beeld: Bigger X bij voorgeleiding in Toronto)

commentaar: Een zichzelf No-I noemende guerrillakunstenaar heeft zijn beter bekende collega Bigger X uitgedaagd tot een zelfmoordcompetitie. No-I noemt het werk van zijn rivaal ‘nep’ omdat Bigger X ‘alleen met de dood van andere mensen speelt’, en stelt een wedstrijd voor die rechtstreeks moet worden uitgezonden door ‘ARTOWNARTWONARTNOW’. Wie de meest artistieke suïcide pleegt wordt de winnaar, hoewel hij of zij natuurlijk niet in staat zal zijn de prijs in ontvangst te nemen. Bigger X, die door de politie wordt verdacht van betrokkenheid bij een bomaanslag in Philadelphia, was niet voor commentaar bereikbaar. Woordvoerder ZZZCRAX van ‘ARTOWNARTWONARTNOW’ noemde het ‘een fascinerend bericht’.

 

‘H

et duurt niet lang meer voordat de zon opkomt,’ zei broeder Factum Quintus. ‘Renie, Florimel, willen jullie met me meegaan?’ Hij gebaarde naar de trap.

Renie keek naar die druk bezig was Emily op haar gemak te stellen. Sinds de confrontatie met de vrouw van de ramen, uren geleden, leek het meisje te slaapwandelen. De twee zaten op een stoffige en versleten bank die elk ogenblik onder het gepantserde gewicht van T4b dreigde te bezwijken, maar verder leek er weinig te vrezen in de kleine torenkamer. ‘Jullie blijven toch hier?’

‘We gaan niet ver weg,’ beloofde de monnik. ‘Het is maar een klein stukje, maar we moeten van het donker profiteren als we niet gezien willen worden.’

!Xabbu aarzelde slechts even voordat hij zich bij de kleine stoet aansloot. Renie merkte dat hij zich inhield, want als baviaan had hij de trap veel sneller kunnen beklimmen.

‘Deze toren ligt aan de rand van wat wij het Spitse Woud noemen,’ zei Factum Quintus. ‘Het is een bijzonder boeiend gedeelte van het huis.’ Hij liep enigszins te hijgen, maar verder had hij de ontvoering door de bandieten en het onverwachte religieuze visioen veel beter verwerkt dan Renie en haar inmiddels geharde vrienden. De monnik bezat de bijna kinderlijke eigenschap om overal interesse voor te hebben, zelfs voor het afschuwelijke en gevaarlijke. Dat was in veel opzichten een goede eigenschap, maar Renie maakte zich toch zorgen om zijn veiligheid.

O, lieve Jezus, dacht ze, hij is verdorie een Pop. Hij is nog minder menselijk dan een acteur in een film.

Toch kon ze Factum Quintus moeilijk als een automaat beschouwen, niet eens een levend mens maar een robot met voorgeprogrammeerd gedrag, nu die automaat met een blos van opwinding naast haar liep en verrukt naar een trapstijl keek.

‘Wat merken we hier eigenlijk van het daglicht?’ vroeg Florimel.

‘Waar wij heen gaan zijn veel ramen, dat zult u wel zien.’ De monnik bleef op de overloop staan en wilde nog iets zeggen, maar plotseling bewoog het hele universum alsof het iets van zijn rug wilde schudden.

O nee, niet weer! dacht Renie nog voordat alles begon te draaien.

De omgeving vervaagde in een oogwenk alsof ze tot de omvang van een atoom was gekrompen, en tegelijkertijd leek alles naar haar toe te vallen alsof de werkelijkheid haar insloot en verpletterde. Even voelde ze een hevige pijnscheut door haar lichaam trekken alsof de uiteinden van haar zenuwen langs een ruwe stenen muur schraapten. Meteen daarop verdween de pijn en elke andere impressie.

 

Ze had zulke aardschokken vaker meegemaakt, maar nog nooit een die zo lang duurde. Ze moest lang in het donker hebben gezweefd, want ook al was haar besef van tijd verdwenen, ze had aan veel dingen kunnen denken.

Ik voel me... anders dan de vorige keren. Net alsof ik ergens ben. Maar waar?

Ze kon ook haar eigen lichaam voelen, wat ongewoon was. Voor zover ze wist had ze de vorige keren geen lichaam gehad, alleen maar een geest die in een soort droomtoestand verkeerde. Maar nu was ze zich bewust van haar lichaam, van al haar vingers en tenen.

Er is een woord voor dat bewustzijn. Was het uit haar geheugen verdwenen, zoals zoveel vaktermen en andere details die ze had geleerd, weggevaagd in het dagelijkse werk van tentamens nakijken en proberen met beperkte middelen fatsoenlijke colleges te geven? Nee, het heet... proprioceptie, dat is het woord.

Ze voelde een lichte voldoening, maar tegelijk groeide het besef dat er iets mis was, iets anders. Proprioceptie was inderdaad het woord maar dat bewustzijn gaf haar vreemde indrukken. Ze zat al zo lang in het netwerk dat het geruime tijd duurde voordat ze het begreep.

Het is net of ik mijn eigen lichaam weer terug heb. Mijn echte lichaam!

Ze probeerde haar handen te bewegen. Die gehoorzaamden. Het kostte enige moeite, alsof er zacht aan geduwd en getrokken werd, maar ze kon haar eigen handen voelen. Ze liet ze over haar armen glijden, over haar borsten en buik, en het was verwonderlijk hoe bekend haar lichaam aanvoelde. Haar vingers gleden over haar gezicht en vonden slangetjes... en een masker.

Ik ben het echt! Het was zo’n bizarre gedachte dat ze het nauwelijks kon geloven. Het vage onderscheid tussen reëel en virtueel was zo normaal geworden dat ze moeilijk aan de abrupte scheiding kon wennen, maar het feit leek onweerlegbaar: ze voelde haar eigen naakte lichaam. Het zuurstofmasker met de slangen en kabels eraan zat voor haar gezicht. De betekenis drong nog langzamer tot haar door, maar had uiteindelijk de kracht van een openbaring.

Ik... ik ben terug!

De vreemde stroming die ze tegen haar huid voelde moest afkomstig zijn van de vloeistof in de VR-tank, tijdelijk losgekoppeld van het Anderland netwerk. Dat betekende... dat betekende dat ze domweg de tank kon openmaken om eruit te stappen! Na al die weken was de gewone wereld weer vlakbij.

Maar hoe lang zou deze toestand duren? En wat was er met !Xabbu gebeurd, was hij ook terug of zat hij nog in het netwerk? Ze kon amper nadenken van opwinding en de wetenschap dat de echte wereld zo dichtbij was gaf haar een claustrofobisch gevoel. Hoe kon ze hier in de donkere tank blijven liggen als ze binnen enkele tellen weer zuivere lucht zou kunnen inademen? En hoe verrukkelijk zou het niet zijn om haar vader weer te zien, ook al was hij een ellendige idioot?

Ze moest behalve aan haar vader ook aan Stephen denken en haar opwinding vloeide weg. Hoe kon ze weggaan terwijl ze nog niets voor haar broertje had gedaan? Zelf zou ze vrij zijn, ja, maar hij zou nog altijd in die afschuwelijke tent liggen weg te kwijnen.

Ze dacht koortsachtig na. Wat ze ook zou doen, deze toestand zou misschien maar een paar minuten of zelfs seconden aanhouden. Ze duwde zichzelf door de dikke gel naar de zijkant van de tank tot ze de harde en oneffen wand voelde met zijn miljoenen kleine drukregelaars. Ze maakte een vuist en bonkte tegen de wand waar de tegendruk het geringst was. Het maakte een dof geluid, als een gong onder een deken, en ze vreesde al dat niemand haar zou horen toen ze besefte dat ze behalve het masker ook oordopjes had. Ze bonsde weer tegen de tank, snel achter elkaar, en elke keer werd de neiging sterker om alle verantwoordelijkheid te vergeten en de tank gewoon open te maken. Vrijheid. Wat een heerlijk gevoel zou dat niet zijn...

‘H-hallo?’ De stem klonk aarzelend maar heel dichtbij.

‘Jeremiah? Ben jij dat?’ Zijn stemgeluid bracht haar plotseling zijn gezicht voor de geest, alsof er in haar geheugen een vonk was afgegaan en hij in het donker naast haar was verschenen. ‘O god, Jeremiah?’

‘Renie?’ Zijn stem beefde en hij klonk nog verbaasder dan zij. ‘Ik... ik zal de tank openmaken.’

‘Nee, niet doen! Ik kan het niet uitleggen, maar de tank mag niet open. Ik weet niet hoeveel tijd ik heb.’

‘Wat...’ Hij zweeg, merkbaar aangedaan. ‘Wat is er met je gebeurd, Renie? Na een paar minuten kregen we al geen contact meer met je. Dat is weken geleden! We wisten helemaal niet wat er...’

‘Ik weet het, ik weet het. Luister nu maar. Ik weet niet of je er iets aan hebt, maar we zijn nog steeds in het netwerk. Het is geweldig groot, Jeremiah. Het is... ik heb er gewoon geen woorden voor. Maar het is ook vreemd, we proberen nog altijd te ontdekken hoe het zit.’ Ze hadden nog zo weinig ontdekt, terwijl het toch bijna onbegonnen werk was om alles te vertellen wat ze hadden meegemaakt. En zelfs al zou ze dat kunnen, wat hadden ze daaraan? ‘Ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Op de een of andere manier worden we vastgehouden, dit is de eerste keer dat ik terug ben. Er zijn nog meer mensen bij betrokken. Verdomme, hoe moet ik het nou toch uitleggen? Iemand heeft ons net verteld dat we naar de muren van Priamus moeten, wat volgens mij een simulatie van de Trojaanse oorlog is, maar we weten niet wat we daar moeten doen of kunnen verwachten...’ Ze haalde diep adem, zwevend in het donker, van het leven gescheiden door een dunne kunststofwand vol micro-elektronica. ‘Allemachtig, ik heb nog helemaal niet naar jou en mijn vader gevraagd! Hoe gaat het met jullie? Is alles in orde?’

Jeremiah aarzelde. ‘Je vader... je vader maakt het goed.’ Hij pauzeerde. Renie voelde haar hart bonzen, maar toch moest ze bijna glimlachen. Hij werd natuurlijk gek van Long Joseph. ‘Maar... maar...’

Ze kreeg een angstig voorgevoel. ‘Maar wat?’

‘De telefoon.’ Hij kon moeilijk uit zijn woorden komen. ‘De telefoon gaat hier steeds maar over.’

Renie begreep het niet. ‘Nou? Dat is een oud ding, dat maakt altijd zo’n herrie.’

‘Nee, ik bedoel dat het niet meer ophield.’ Zijn woorden waren bijna onverstaanbaar door een luid geruis in haar oordopjes, maar daarna klonk hij weer heel duidelijk. ‘Ik heb opgenomen.’

‘Je hebt wat? Hoe kun je dat in godsnaam doen?’

‘Renie, schreeuw niet tegen...’ De ruis werd weer sterker. ‘... tot ik er gek van werd. Vooral omdat je vader...’ Ditmaal zweeg hij zelf, maar het geknetter werd luider. ‘In elk geval nam ik op en... aan de lijn... zei...’

‘Ik kan je niet verstaan! Zeg dat nog eens?’

‘... wie het was... bang...’

‘Jeremiah!’

Maar zijn stem was niet meer dan een gezoem, alsof er ergens een bij in een bekertje gevangenzat. Renie riep zijn naam weer, maar het was te laat: het contact was verbroken. Meteen daarop begon ook de tank te vervagen, alsof sterke en tegelijk fluweelzachte vingers haar van haar zintuiglijke waarneming beroofden. Ze vroeg zich nog af wat er zou zijn gebeurd als ze werkelijk uit de tank was gegaan toen ze weer in de leegte werd gezogen. De duisternis duurde slechts een seconde, daarna werd de wereld - de virtuele wereld - hersteld in een flitsende uitbarsting van heldere kleuren, alsof een ingestort kaartenhuis weer werd opgetrokken. Ze stond weer op de trap en broeder Factum Quintus keek haar aan, klaar voor een nieuwe uitweiding over de bouwstijl.

‘Ik durf zelfs te beweren...’ begon hij, maar plotseling zakte Renie op de treden in elkaar.

 

‘Factum Quintus heeft dus niets gemerkt,’ zei Renie zacht. Ze had de aanval afgedaan als een lichte flauwte en de monnik was al een paar treden hoger geklommen. ‘Voor hem is er helemaal niets gebeurd, hij werd gewoon even uitgeschakeld.’

‘Omdat hij een Pop is, natuurlijk,’ fluisterde Florimel, die net als Renie een eigenaardige weerzin voelde om de geestelijke te laten merken dat hij een robot was. ‘Ik had ongeveer dezelfde ervaring als jij. Dit was wel het vreemdste wat ik bij zulke schokken in het netwerk heb meegemaakt. Ik was weer in mijn eigen lichaam en ik... ik voelde dat mijn dochter naast me lag.’ Ze aarzelde even, draaide zich met een ruk om en liep achter de monnik aan.

‘Met mij is iets anders gebeurd,’ zei !Xabbu, die samen met Renie op weg ging. ‘Maar ik wil er eerst een tijdje over nadenken voor ik het je vertel.’

Renie knikte. Na de dramatische terugkeer liep ze nog te trillen op haar benen en ze had weinig zin om te praten. ‘Ik geloof trouwens toch niet dat we er veel wijzer van worden. Er moet iets aan de hand zijn, want ik kan me niet voorstellen dat zulke gebeurtenissen normaal zijn, maar wat het allemaal te betekenen heeft...’

Renie zweeg toen ze boven aan de trap kwamen en voor de ingang van de torenkamer stonden. De kamer was slechts een paar meter breed, een achthoek met in elke zijde een ouderwets glas-in-loodraam. De hemel was kobaltblauw, maar aan de randen begon de nacht al te wijken; de vage glans van de dageraad strekte zich uit boven de vreemde horizon.

Horizon was eigenlijk niet het juiste woord, bedacht Renie. Ook heel ver weg waren nog delen van het huis te zien, zodat ze zich afvroeg of deze simwereld wel gekromd was zoals de echte aarde of zo plat als een pannenkoek. Dichterbij was het veel boeiender panorama van het Spitse Woud.

De oorsprong van de naam was meteen duidelijk. In plaats van de platte daken en koepels die ze eerder had gezien, werd het uitzicht hier naar alle kanten beheerst door verticale lijnen in alle mogelijke variaties: obelisken met ramen erin, klokkentorens, spits toelopende piramiden en naald dunne pinakels, gotische gewelven met donker beeldhouwwerk, zelfs gekanteelde belvédères die als complete kastelen in de lucht schenen te hangen. Zelfs in het halfdonker kon Renie honderden spitsen onderscheiden, hoog boven de daken van het huis.

‘Ik ken ze niet allemaal bij naam,’ zei Factum Quintus. ‘Veel oorspronkelijke namen zijn definitief verloren gegaan, als ze tenminste niet in oude boeken bewaard zijn gebleven. Die hoge, smalle toren wordt het Vleesmes genoemd. Daarvoor zie je de toren van de Huilende Baron en nog dichterbij Jellivers Hart, al weet niemand waar dat vandaan komt. Dat grotere gebouw in de verte zou de toren van de Tuinkoningen kunnen zijn. Het is nu moeilijk te zien, maar ik geloof dat ik de uitsteeksels zie waarover vroeger zo veel te doen is geweest.’

‘En... en zit Martine in een van die torens?’ vroeg Renie eindelijk.

‘Dat lijkt me waarschijnlijk. Evenals de ontvoerder, wat de reden is waarom we hier in het donker naartoe wilden gaan. Maar ik vrees dat er nog een serieus probleem is.’ Broeder Factum Quintus had een zorgelijke uitdrukking op zijn gezicht, wat niet verhinderde dat hij geboeid naar de zee van torens keek die in het eerste zonlicht drie dimensies begon te krijgen. ‘Het stukje pleisterkalk dat ons tot deze tocht heeft aangezet komt vermoedelijk uit een van de lange gangen die in de tijd van de Kameralliantie zijn aangelegd en de meeste torens met elkaar verbinden. Het ligt voor de hand dat een ontvoerder hier zijn schuilplaats inricht, zeg maar gerust zijn arendsnest, omdat de torens moeilijk te bereiken zijn en toch niet ver van de bibliotheek af liggen. Maar vraag me niet in welke toren jullie vriendin zit opgesloten, want daar heb ik geen idee van.’

 

‘Dat is belachelijk,’ zei Renie bot. ‘Het is veel te riskant.’ Ze was uitgeput en had dringend slaap nodig, maar dit kon niet wachten. ‘We moeten met zijn allen gaan of helemaal niet. Dat monster heeft Martine juist te pakken kunnen krijgen doordat ze achterbleef, als een antilope die van de kudde is afgedwaald.’

‘Maar Renie,’ begon Florimel, ‘het is waar wat hij...’

‘Nee! Ik vind het onacceptabel.’

!Xabbu kwam over de stoffige vloer van de kamer aanlopen, niet helemaal rechtop maar ook niet op handen en voeten. Renie werd er altijd zenuwachtig van, omdat er nauwelijks nog verschil tussen de echte !Xabbu en een baviaan te zien was als hij zo liep. ‘Ik begrijp dat je je zorgen maakt, beste Renie, maar volgens mij is dit het beste.’

Renie kon er weinig tegen inbrengen, maar de vermoeidheid maakte haar koppig en ze wilde niet zo snel toegeven. ‘Dus we moeten jou in je eentje tegen zo’n hoge toren laten opklimmen om een moordenaar te vangen?’

‘Is het nou eens afgelopen?’ zei T4b boos. ‘Ik wil pitten. Hij is een aap, vat je wel? Apen kunnen goed klimmen.’

Renie zocht steun bij Factum Quintus, maar die haalde zijn schouders op. ‘Het gaat mij eigenlijk niet aan,’ zei hij. ‘Maar zoals ik al zei zal het ons dagen gaan kosten om alle torens te doorzoeken. Bovendien zal het moeilijk zijn de ontvoerder niet te alarmeren als we over de trap komen.’

Renie zette haar tanden op elkaar en slikte een boos en nutteloos antwoord in. Het had geen zin haar vrienden op stang te jagen. Haar belangrijkste argument durfde ze niet te uiten omdat het zo zelfzuchtig leek: ze was doodsbang dat ze !Xabbu zou kwijtraken. Na alles wat ze samen hadden beleefd kon ze zich niet voorstellen wat ze zonder hem zou moeten beginnen. Stephen was zo goed als dood en de kleine man was een soort broer voor haar geworden.

‘We zijn moe, Renie.’ Florimel moest zich inhouden om niet tegen haar uit te vallen. ‘We moeten gaan slapen.’

‘Maar...’

‘Ze heeft gelijk,’ zei !Xabbu. ‘Ik zal niet van mening veranderen, maar misschien kijk jij er anders tegenaan als je uitgerust bent. Ik zal als eerste de wacht houden. Ik moet toch wachten tot het donker is, dus we kunnen de hele dag gebruiken om bij te komen.’

‘Ik wil niet gaan slapen,’ zei Emily met bevende stem. ‘Ik wil naar huis. Ik... ik haat het hier.’

Renie probeerde haar geduld te bewaren. ‘Je hebt wel erger meegemaakt.’

‘Nee,’ antwoordde het meisje op besliste toon. ‘Ik word hier nog ziek. En het is ook niet goed voor mijn kindje.’

Renie vroeg zich af of er meer aan de hand was dan iedereen dacht, maar ze had niet de fut om er nu over te beginnen. ‘Het spijt me, Emily. We gaan hier weg zodra we Martine hebben gevonden.’

‘Ik blijf hier toch niet,’ mompelde Emily, als een boos kind tegen een moeder die de kamer al uit is.

‘Ga nu maar slapen zolang het nog kan,’ bromde Florimel.

Niemand kon de eerste minuten tot rust komen, laat staan dat de door Florimel aanbevolen slaap wilde komen. Renie merkte dat ze onwillekeurig haar vuisten had gebald. Ze merkte ook dat !Xabbu naar haar keek, maar zelfs toen hij dichterbij kwam wilde ze niet terugkijken.

‘Ik ken een verhaal dat misschien toepasselijk is,’ zei hij zachtjes tegen haar. ‘Wil je het horen?’

‘Anders ik wel!’ verklaarde broeder Factum Quintus. ‘O, maar ik wil me natuurlijk niet opdringen!’ voegde hij er snel aan toe, ondanks zijn overduidelijke antropologische belangstelling. Renie vroeg zich af of !Xabbu’s verhaal in een of ander geleerd boek terecht zou komen, een nieuwe aanwinst voor de merkwaardige bibliotheek van het huis. ‘En als de anderen er geen bezwaar tegen hebben.’

T4b kreunde op een manier die Renie er definitief van overtuigde dat hij echt een tiener was, maar hij zag af van verdere protesten.

‘Houdt iemand daar dan nog rekening mee?’ bromde Florimel.

‘Het is een mooi verhaal,’ beloofde !Xabbu. ‘Een van de geliefdste verhalen van mijn volk. Het gaat over Kever en Streepmuis.’ Hij pauzeerde en ging op zijn hurken zitten, een houding die hij kennelijk prettig vond. Ze hadden het zware gordijn dichtgetrokken - in tegenstelling tot de torenkamer was hier slechts een enkel raam -maar door een scheur in de stof drong een bundel zonlicht in de kamer door. Zilverkleurig stof zweefde in het licht.

‘Kever was een heel knappe jonge vrouw,’ begon hij. ‘Alle jonge mannen dongen naar haar hand, maar haar vader Hagedis was een zure oude man en wilde niet dat ze bij hem wegging. Hij hield haar bij zich in huis, een hol diep onder de grond, en stond niet toe dat ze naar buiten ging. Geen vrijer mocht in de buurt komen.

De Eerste Mensen gingen allemaal naar Grootvader Sprinkhaan om hun beklag te doen. Ze vonden het niet eerlijk dat oude Hagedis zo’n mooi meisje als Kever verborgen hield zodat geen van hun zonen met haar kon trouwen en niemand haar schoonheid kon zien. Grootvader Sprinkhaan zei dat hij erover zou nadenken en stuurde iedereen naar huis.

Die nacht kreeg Sprinkhaan een droom. Hij droomde dat Hagedis ook de maan naar zijn hol in de grond had gebracht en dat de Eerste Mensen doodsbang waren nu het helemaal donker was. Toen hij wakker werd besloot hij dat Hagedis zijn dochter naar buiten moest laten gaan.

Sprinkhaan liet Langneusmuis halen, een aantrekkelijke jonge knaap, en vertelde hem wat er was gebeurd. “Jij moet de plaats gaan zoeken waar ze wordt vastgehouden,” zei Grootvader Sprinkhaan. Bijna niemand kon zo goed dingen vinden als Langneusmuis en daarom ging hij op zoek naar de dochter van Hagedis.

Toen Langneusmuis eindelijk bij het hol in de grond kwam zag Kever hem. In haar opwinding vergat ze zichzelf en riep: “Kijk, kijk, daar komt een man aan!” Haar vader hoorde het en toen Langneusmuis naar binnen ging viel Hagedis hem in het donker aan en doodde hem.

“Wie durft een vader te vertellen wat hij moet doen of laten?” zei Hagedis. Hij was zo trots en blij dat hij een dansje maakte. Kever huilde.

Toen Sprinkhaan hoorde wat er was gebeurd werd hij verdrietig en bang. Ook de familieleden van Langneusmuis hoorden ervan en ze gingen een voor een naar het huis van Hagedis om zijn dood te wreken, maar Hagedis verstopte zich elke keer tot ze in de donkere tunnels verdwaalden en dan maakte hij ze dood. Weldra waren alle mannelijke verwanten van Langneusmuis gestorven. Hun vrouwen en kinderen begonnen zo luid te weeklagen dat Grootvader Sprinkhaan er drie dagen niet van kon slapen.

Toen hij eindelijk toch in slaap viel kreeg hij weer een droom, en na het ontwaken riep hij zijn hele volk bij zich. “In mijn droom zag ik dat Hagedis de langneusmuizen heeft vermoord en dat mag niet ongestraft blijven. Ik heb in mijn droom met mijzelf overlegd en veel nagedacht. Nu moet Streepmuis gaan om de jonge Kever te redden.”

Streepmuis was jong, stil en slim. Hij wist dat je de dromen van Sprinkhaan niet in de wind kunt slaan. “Ik zal gaan,” zei hij en hij ging op weg. Maar toen hij bij het huis van Hagedis kwam, waar al zoveel muizen waren gestorven, dacht Streepmuis bij zichzelf: Waarom zou ik dat donkere hol binnengaan als ik weet dat Hagedis op de loer ligt? Ik zal zelf een hol graven. En hij begon meteen in de aarde te krabben, want streepmuizen zijn goede gravers, tot hij ten slotte de gang vond waarin Hagedis zich had verstopt. Maar omdat hij zo stil en slim was kwam hij achter Hagedis uit en kon hij hem verrassen. Het werd een lang gevecht, maar uiteindelijk kreeg Streepmuis de overhand.

“Waarom wil je mij doden?” riep Hagedis bang en verontwaardigd. “Waarom hef je je hand tegen mij op?”

“Ik maak je alleen dood om mijn vrienden te redden,” antwoordde Streepmuis en meteen viel Hagedis dood aan zijn voeten. Streepmuis ging Kever zoeken en hoewel ze bang was liet ze zich door hem naar buiten brengen. Tegelijkertijd gebeurde er een wonder, want alle langneusmuizen kwamen weer tot leven. “Hier ben ik!” riepen ze allemaal en ze kwamen achter Streepmuis en Kever aan naar buiten, met vliegenmeppers zwaaiend alsof het vlaggen waren. Streepmuis liep trots als een pauw naast Kever en ze waren allebei erg gelukkig, want hij had het gevoel alsof hij al met de jonge vrouw getrouwd was en zij had haar hart aan hem verloren.

Ook Sprinkhaan volgde hen. Toen ze in het dorp van de langneusmuizen kwamen, nog steeds zwaaiend met de vliegenmeppers, begon het gras op het veld ook te wuiven. Alle vrouwen en kinderen van de langneusmuizen kwamen uit hun hutten gerend en lachten omdat de mannen weer in leven waren. Grootvader Sprinkhaan keek er verheugd naar, niet weinig verbaasd dat hij het in zijn droom zo goed had gezien.’

Renie voelde zich na !Xabbu’s verhaal vreemd genoeg werkelijk iets geruster, hoewel sommige zorgen aan haar bleven knagen. ‘Het was een prachtig verhaal,’ zei ze tegen hem, ‘maar ik zou toch nog liever een andere manier verzinnen om Martine te vinden.’

Zelfs na al die weken viel het niet mee het gelaat van de baviaan te doorgronden, maar ze dacht dat hij glimlachte. ‘Daar gaat mijn verhaal nu juist over, Renie. Voor sommige dingen is er maar een de aangewezen persoon. Ik heb het gevoel dat ik dat ben. En zoals het verhaal ook wil zeggen, soms moeten we allemaal vertrouwen op de droom die ons droomt.’

Daar wist ze geen zinnig argument tegen aan te voeren en ze voelde zich doodmoe. Renie geeuwde, wilde iets zeggen en geeuwde opnieuw.

‘We praten wel verder als je wakker bent... als jij mij voor de tweede wacht komt wekken, bedoel ik,’ zei ze verward.

‘Ga nu maar slapen,’ zei hij. ‘Kijk, de anderen slapen al.’

Ze nam niet de moeite om te kijken. Ze hoorde de regelmatige ademhaling van Florimel, die een meter bij haar vandaan lag, en hoe meer ze ernaar luisterde, des te sterker werd ze erdoor meegetrokken.

 

‘Hij is wat?’ Ze schudde de slaap van zich af en ze voelde haar hart bonken van angst. ‘De vuilak! Hij zei dat we er nog over zouden praten!’

‘Hij heeft gewacht tot het donker was, Renie, maar zijn besluit stond vast.’ Florimel had de laatste wacht gehad en daarom had zij als enige !Xabbu zien weggaan. Hij had Renie niet eens gewekt. ‘Je had hem toch niet kunnen tegenhouden... je had het alleen maar moeilijker gemaakt.’

Renie was woest, maar ze wist dat Florimel gelijk had. ‘Ik ben alleen zo bang... Als we hem nu ook kwijtraken, wat dan? Onze hele groep valt uit elkaar...’

Florimel pakte haar stevig bij een arm. Het daglicht drong door het gordijn heen en het woedende gezicht van de vrouw was duidelijk te zien. ‘De anderen worden wakker. Juist van jou willen ze zulke dingen niet horen.’

‘Maar je weet dat ik gelijk heb.’ Renie schudde haar hoofd. Dat was het probleem als je alles zelf wilde regelen: als het eenmaal goed tegenzat had je sterk de neiging om het maar op te geven. ‘Quan Li, William en nu Martine, om over Orlando en Fredericks maar te zwijgen... en dan gaat !Xabbu er ook nog vandoor. Wat voor zin heeft het nog? Straks mogen wij tweeën uitmaken van welke toren we gaan springen.’

Florimel lachte heel onverwachts. ‘Daar komen we vast nooit uit, Renie. Ik weet zelf wel welke toren het beste is.’

Renie had niet zo snel door dat Florimel een grapje maakte. De

Duitse moest oppassen dat ze geen echte comédienne werd. Renie kon er nog om lachen ook. Naarmate hun groepje kleiner werd zouden ze allemaal een nieuwe rol kunnen krijgen. T4b als diplomaat, of Emily als ceremoniemeester? ‘Ik denk niet dat ik dan nog de energie heb om je tegen te spreken, Florimel,’ zei Renie ten slotte met een flauwe glimlach. ‘Weet je wat? Ik beloof dat jij de toren mag uitkiezen.’

‘Zo mag ik het horen, soldaat.’ Florimel glimlachte ook en gaf haar een schouderklopje. Het onhandige gebaar maakte dat Renie haar bijna aardig begon te vinden.

‘Goed, dan wachten we,’ zei Renie. ‘Lieve god, wat heb ik daar de pest aan! Maar als we toch moeten wachten kunnen we wel vast praten over wat we gaan doen als hij terugkomt.’

‘Waarom zijn we hier?’ vroeg Emily slaperig vanaf de bank, waar ze tamelijk ongemakkelijk als een deken op T4b had gelegen. ‘Ik wil hier niet blijven.’

‘Natuurlijk wil je dat niet.’ Renie zuchtte. ‘Maar wij vinden het hier zo geweldig dat we niet meer weg willen.’

 

Renies betere humeur hield niet lang stand. Ze maakten van de gelegenheid gebruik om een paar wapens te zoeken, kapotte tafelpoten en zware gordijnroeden die als knuppels en speren dienst konden doen, en zelfs een ceremonieel zwaard dat in een beneden gang in een vergeten alkoof aan de muur hing, maar het wachten duurde lang. De avond werd nacht en de nacht zelf duurde maar voort zonder dat de baviaan zich liet zien. Renie kreeg een beklemd gevoel op haar borst.

‘Ik zei toch dat we hem niet alleen hadden mogen laten gaan!’

Florimel schudde haar hoofd. ‘Er zijn veel torens die hij moet onderzoeken. Natuurlijk hopen we allemaal dat hem niets overkomt, maar zelfs als er iets gebeurt wil dat niet zeggen dat het plan verkeerd was. Hij heeft nu eenmaal een sim waarmee hij bijna overal kan komen.’

Renie wist dat Florimel gelijk had, maar dat verminderde haar gevoel van hulpeloosheid evenmin als de snel toenemende spanning. ‘Wat moeten we dan doen? Hier blijven zitten terwijl dat monster ze nu allebei in hun macht heeft?’

Factum Quintus keek op. ‘In tegenstelling tot jullie vriend hoeven wij niet op het donker te wachten,’ zei hij. ‘Integendeel, bij daglicht zullen we beter kunnen zien in welke gangen niemand is geweest omdat er stof op de vloer ligt. Ik heb eerder vanavond een paar van zulke gangen gezien.’

‘Dan gaan we op zoek als !Xabbu tegen de ochtend nog niet terug is,’ zei Renie. Het was verbazend hoe opgelucht ze was bij het simpele idee dat ze iets kon gaan doen.

‘Laten we dan maar weer gaan slapen,’ zei Florimel. ‘We hebben hard gewerkt sinds je vriend weg is en we zijn nog moe. We weten niet wat ons morgen te wachten staat.’

‘Goed gezegd,’ beaamde T4b. ‘Dit pantser weegt een ton.’

‘Doe het dan af,’ bromde Renie.

‘Ben je belazerd?’ vroeg T4b ontzet. ‘Ik ga toch zeker niet mijn churro laten zien?’

Emily giechelde. Renie maakte een bezwerend gebaar en pakte een gordijnroe om er tegen de stenen muur een punt aan te slijpen.

De nacht kroop voort, maar niemand kon slapen. !Xabbu liet zich niet zien. Ten slotte hadden ze geen van allen meer iets te doen en zaten ze zwijgend bij elkaar, verdiept in hun eigen zorgen. Buiten zweefde de maan langzaam over het Spitse Woud, alsof hij bang was zich aan de scherpe punten te prikken.

 

‘C

ode Delfi, begin.

Er is iets vreemds en angstaanjagends gebeurd. Ik kan nog moeilijk praten, maar ik weet niet hoeveel tijd ik heb en daarom moet ik van de gelegenheid gebruik maken.

Het monster dat zich als Quan Li voordoet en zichzelf Dread noemt, heeft me van alles gevraagd om achter de werking van het apparaat te komen. Sommige vragen zijn zo vreemd en onverwacht dat hij ongetwijfeld andere bronnen van informatie heeft geraadpleegd. Dat is niet verbazingwekkend, want anders dan wij kan hij op elk gewenst moment van het netwerk af en ook weer terug. Maar hij is niet helemaal onbelemmerd in zijn bewegingen. Ik geloof dat hij die kennis van buiten voor een deel gebruikt om mij op de proef te stellen, om te controleren of ik de waarheid spreek. Gelukkig heb ik alleen tegen hem gelogen over de manier waarop we hier zijn gekomen, wat de aansteker betreft ben ik eerlijk geweest. Hij is zo ontstellend sluw dat ik hem niet om de tuin durf te leiden en ik heb niet de illusie dat hij me een seconde langer in leven zal laten als hij me niet meer nodig heeft.

Maar dit is niet wat ik wilde vastleggen. Ik ben zo van streek dat ik verkeerd ben begonnen, want het gaat niet om Dread. Ik was van vermoeidheid in slaap gevallen en toen ik een tijdje geleden wakker werd was hij weer weg, misschien van het netwerk af. Ik dacht dat ik alleen was.

Nog slaperig probeerde ik zoals elke keer of ik mijn handen kon loskrijgen en of de pijp of wat het ook is nog stevig aan de muur zat. Daardoor had ik niet zo snel door dat er iets in de omgeving was veranderd. Het raadsel was snel opgelost. Inmiddels was er een tweede lijk bijgekomen om mijn gevangenschap te delen.

Ik kon alleen maar hopen dat het weer een sim was en niet een van mijn eigen vrienden die door Dread gevangen was genomen. Maar plotseling ontdekte ik iets heel vreemds. Het eerste slachtoffer was nog steeds het virtuele overschot van het meisje dat door Dread was vermoord, maar het tweede leek wel haar tweelingzus te zijn. Alles aan het lichaam was hetzelfde, de vorm, de afmetingen, de houding. Het was net of Dread haar met opzet had uitgezocht en het lijk in dezelfde positie had gelegd terwijl ik sliep. Maar hoe? En waarom?

Plotseling begon het tweede lijk te praten.

Ik gilde het uit. Ik zou intussen aan de waanzin van dit netwerk gewend moeten zijn, maar ik beschouwde het eerste slachtoffer toch als een echt lijk en het tweede was net zo koud en roerloos. Tot het begon te praten. Ook de stem leek op die van het treurige keukenmeisje dat we hadden ontmoet, maar hij werd gebruikt door iemand die niet gewoon was te praten. Het klonk als een computerstem of als iemand die een beroerte heeft gehad. Ik zou het niet kunnen nadoen. Ik wil het niet eens proberen, want alleen de gedachte eraan maakt me al misselijk.

“Er is... hulp... nodig,” zei het lijk. “Correctie. Omleiding. Hulp.”

Ik geloof dat ik alleen maar kon kermen. Ik was gewoon sprakeloos.

“Er is... hulp... nodig,” herhaalde ze op exact dezelfde toon. “Onverwachte feedback. Subroutine dreigt centrale instructie te negeren.” Het lichaam leek te rillen. De plompe armen zwaaiden heen en weer en een van de handen raakte het lichaam van het meisje ernaast. “Er is hulp nodig.”

“Wie... wie ben je?” stamelde ik ten slotte. “Waarom heb je hulp nodig?”

Ze draaide haar hoofd opzij alsof ze nu pas merkte dat ik er was. “Spraak is secundaire functionaliteit. Subroutines zijn verward. Nemesis Twee heeft opheldering nodig of omleiding van...” Daarna volgde een hele reeks cijfers en adrescodes, maar er zaten ook onbegrijpelijke termen bij die ik nog nooit eerder had gehoord. “Nemesis Een is inactief door probleem met besturingssysteem,” zei het lijk langzaam. “Geen contact, X drempel opgeheven X cyclus. Nemesis Drie nog actief, maar nadert grotere anomalie, geen contact. X drempel opgeheven X cyclus. Lees voor Witte Oceaan Zee van Zilveren Licht. Sterke aantrekkingskracht. Nemesis Drie actief, dient echter als niet-operatief te worden beschouwd.” Ondanks die vreemde, mechanische stem klonk er duidelijk iets van paniek door, als iemand die na een verschrikkelijke ramp in een shock verkeert. “Nemesis Twee in subroutine lus. Kan niet zoeken naar X Paul Jonas X. Hulp is nodig.”

Ik haalde diep adem. Wie of wat het ook was, het had blijkbaar geen kwaad in de zin en de naam Paul Jonas was me niet ontgaan. Sellars had het over een Jonas gehad. Had hij dit ding misschien gestuurd om ons te helpen? Of was het iets van de Graalbeweging? In elk geval zat het duidelijk met een probleem. “Nemesis Twee... ben jij dat?” vroeg ik.

Het lijk probeerde te gaan staan, dat geloof ik althans, maar daar slaagde het niet in. Het viel voorover op de vloer van de kleine kamer. Een hand bewoog krampachtig en raakte me aan. Ik trok snel mijn benen in. Ik kon er niets aan doen.

“Kan niet loskoppelen,” zei het ding. “Nemesis Twee kan niet loskoppelen van waarneming. Anomalie is hier verdicht. Niet X Paul Jonas X... Niet, herhaal niet X Paul Jonas X. Nemesis Twee kan niet loskoppelen.’ Het lag daar op de grond als een aangespoelde walvis. Ik zweer dat de onmenselijke stem smekend klonk. “Hulp is nodig.”

Voordat ik nog iets kon zeggen verdween het lijk ineens. Het ene moment lag het daar te trillen en het volgende was het verdwenen. Ik bleef achter met de eerste sim.

Wat het ook geweest mag zijn, ik heb het gevoel alsof ik door een rusteloze geest ben bezocht. Als het een Pop was die Paul Jonas moest zoeken dan is Anderland duidelijk te veel voor het programma geworden. Ik begin te vrezen dat dat voor ons allemaal geldt. Het leek wel een geconditioneerde laboratoriumrat die onverwachts een elektrische schok heeft gekregen en daardoor totaal van slag is geraakt.

Ik hoor iets... Dread komt terug. Misschien wordt dit de laatste keer dat ik hem aan de praat kan houden. Ik weet niet of het me nog iets kan schelen. De angst maakt me zo ontzettend moe...

Code Delfi, einde.’

 

‘K

un je je niet vergissen?’ vroeg Florimel aan broeder Factum Quintus. Ze zaten neerslachtig bij elkaar in het trapportaal. ‘Kan de moordenaar onze vriendin niet ergens anders vasthouden? Misschien heeft hij dat stukje kalk met opzet achtergelaten.’

Renie gaf de monnik niet de gelegenheid antwoord te geven. ‘Waarom zou hij? Hij kon niet weten dat we het zouden vinden of dat Factum Quintus zoveel uit een stuk pleisterwerk kon afleiden.’

Nadat ze alle gangen hadden overgeslagen waarvan het stof op de vloer deed vermoeden dat er al heel lang niemand was geweest, waren ze begonnen de ene torenkamer na de andere te doorzoeken. Ze keken in alle hoeken en gaten voordat ze naar het volgende gebouw gingen. Volgens Factum Quintus was het Spitse Woud zo afgelegen dat er al tientallen jaren alleen nog bandieten en een paar zwervers en kluizenaars kwamen, waardoor hun speurtocht minder moeilijk was dan ze aanvankelijk hadden gedacht, maar hoewel ze al talloze kamers met bonzend hart en de wapens in de aanslag waren binnengevallen hadden ze de hele ochtend en middag alleen maar lege torens aangetroffen. Het moest jaren geleden zijn dat hier voor het laatst iemand was geweest.

‘Het spijt me dat we jullie vriendin niet hebben gevonden.’ Factum Quintus klonk tamelijk nors, alsof hij na de lange dag aan het eind van zijn Latijn was. ‘Maar dat verandert niets aan de herkomst van het stukje sierwerk. We hebben niets gevonden in de Toren van de Zes Varkens, dus moeten ze hier ergens zijn. Dat wil zeggen, de schuilplaats, want intussen kunnen ze natuurlijk ergens anders heen zijn gegaan.’

Aan dat laatste wilde Renie niet eens denken. Ze moesten maar hopen dat de spion Martine niet naar een andere plek had gebracht. ‘Ze moeten hier zijn, dat moet gewoon. Trouwens, waar zou !Xabbu anders zijn gebleven?’

‘Misschien heeft hij een ongeluk gehad,’ zei Emily. ‘Hij is vast gevallen.’

‘Hou je mond, Emily,’ zei Florimel. ‘Aan zulke dingen hebben we geen behoefte.’

‘Ze wil alleen maar helpen,’ bromde T4b.

Renie had de neiging haar handen tegen haar oren te drukken. Ze zagen natuurlijk iets over het hoofd, iets voor de hand liggends... ‘Wacht eens!’ zei ze ineens. ‘Kan het niet zijn dat hij een manier heeft gevonden om door de gangen te lopen zonder de vloer te raken, met een touw of zo?’

De anderen keken haar vragend aan, alleen Factum Quintus fronste zijn voorhoofd. ‘Hmmm. Het is een ingenieus idee, maar denk eens aan de gangen die we hebben overgeslagen. Daar waren geen touwen te zien en bovendien zaten ook de muren onder het stof. Bovendien lijkt het me onmogelijk dat hij zich heeft verplaatst met het... met uw vriendin in zijn armen en daarna zonder een spoor na te laten het touw kon weghalen. En je zei zelf al dat hij misschien niet op onze komst rekent. Het lijkt me waarschijnlijker dat hij zich in de buurt van de bewoonde wereld schuilhoudt, waar hij minder gevaar loopt door bandieten en dergelijke te worden opgemerkt.’

Renie dacht aan de oude gangen die ze hadden gezien, de vloer bedekt met een dikke laag stof, stil en spookachtig, en aan de tientallen lege, onbewoonde torens die ze tevergeefs hadden doorzocht. Plotseling kreeg ze een nieuwe ingeving. ‘Niet zo snel. Misschien zoeken we het wel te hoog.’

‘Wat betekent dat nou weer?’ Florimel had niet de fut om belangstelling te veinzen.

‘Dat pleisterwerk komt uit een torenkamer en daarom hebben we aangenomen dat hij zich daar verborgen houdt. Maar het kan best zijn dat hij die alleen als een soort uitkijkpost gebruikt. Misschien is zijn schuilplaats een paar verdiepingen lager, waar er meer uitgangen zijn.’ Terwijl ze het zei kreeg ze sterk het idee dat ze gelijk moest hebben.

‘Moeten we dan weer helemaal overnieuw beginnen?’ vroeg Florimel met een bedrukt gezicht. ‘We hebben heel wat gebouwen overgeslagen.’

‘Nee.’ Broeder Factum Quintus ging staan met een opgewonden blik in zijn vissenogen. ‘Nee, als Renie gelijk heeft gebruikt hij natuurlijk de best mogelijke uitkijkpost, een toren vanwaar hij bandieten of anderen uit het huis kan zien aankomen. Als ik moest kiezen zou het de toren van de Huilende Baron worden.’

‘Welke is dat?’ Renie pakte haar wapens, een tafelpoot en een gordijnroede.

‘Herinner je je die ronde toren? Helemaal bovenin was nog niet zo lang geleden iemand geweest, maar omdat er verder niets te zien was zijn we weer naar beneden gegaan.’

‘Ja, dat weet ik nog.’

‘Een eind lager was een overloop waar we langs waren gekomen toen we de voetsporen op de trap volgden. De ramen waren stuk en er lagen overal bladeren.

Renie wist het nog goed. Factum Quintus was bijna in snikken uitgebarsten toen hij de vervallen staat zag waarin het gebouw verkeerde. ‘Maar er kwamen toch geen deuren op die overloop uit?’

‘Nee,’ zei Florimel, die eveneens was gaan staan, ‘maar er hingen wandtapijten. Het viel me op dat ze verkleurd waren door het regenwater dat door de ramen naar binnen was gekomen.’

‘Juist. Laten we gaan. Ik hoop bij god dat we niet te laat zijn.’

T4b hielp Emily ZZ813 overeind. ‘Maar we zouden hier toch uitrusten?’ jammerde het meisje.

 

Renie bleef bij de laatste trap onder de overloop staan. ‘Emily,’ fluisterde ze, ‘blijf jij met Factum Quintus achteraan, want jullie hebben geen wapens. En doe alsjeblieft geen domme dingen.’

‘Maak geen geluid,’ voegde Florimel eraan toe. ‘Misschien heeft hij !Xabbu ook al in zijn macht. We mogen hem niet waarschuwen, wie weet wat hij dan zal doen.’

De toren van de Huilende Baron - in een zeldzame aanval van discretie had de monnik geweigerd de naam te verklaren omdat hij het een te triest verhaal vond - was duidelijk een van de latere aanbouwsels van het huis. Het skelet van zware houten balken was verstevigd met een dunne steenlaag die al vaak was gerepareerd. Het houtwerk van trap en overloop verkeerde in een nog slechtere staat door de invloed van het weer dat door de gebroken ruiten vrij spel had. Sommige treden kraakten vervaarlijk en halverwege klonk er ineens een gepiep dat Renie bijna een beroerte bezorgde, ook al was het nauwelijks te horen.

Ze beduidde de anderen op de bovenste treden te blijven staan, bang dat de overloop net zoveel herrie zou maken, en sloop op haar tenen verder om een voor een de doorweekte wandtapijten op te tillen. Ze zag alleen maar bemoste houten muren totdat ze bij het laatste tapijt onder het venster kwam. Toen ze een hoek optilde onthulde het licht van de ondergaande zon een deurnis in de muur.

Met bonzend hart wenkte ze T4b en Florimel, waarna ze het tapijt wat verder optilde om te laten zien wat ze had ontdekt. Florimel keek ernaar, haar ogen groot van de spanning, maar het gezicht van de tiener was ondoorgrondelijk achter het vizier van zijn helm. Renie tikte T4b op zijn arm. Zij en Florimel pakten elk een hoek van het tapijt en gaven een ruk. Het viel als een nat lijk in Renies armen. T4b trok de mantel op die hij over zijn glimmende zilverblauwe pantser droeg, alsof hij van plan was te gaan pootjebaden, trapte de deur uit zijn hengsels en ging naar binnen.

Het gerammel van de deur hield op. Voorbij de opening waren alleen schaduwen te zien.

‘Ik geloof dat het...’ Verder kwam T4b niet. Met een razend geluid schoot een vuurstraal uit het donker te voorschijn.

Renie sloeg tegen de grond en verdween bijna onder het zware tapijt. Ze dacht dat er een bom was ontploft, tot ze T4b wankelend uit de kamer zag komen. Zijn pantser stond in brand en het metaal was bij zijn middenrif versmolten met de rokende stof van zijn mantel. De jongen probeerde radeloos de vlammen uit te slaan, verloor zijn evenwicht en viel van de trap. Als een puntige zwarte sneeuwbal bolderde hij rakelings langs Emily heen, maar Factum Quintus kon niet wegkomen en werd meegesleurd.

Renie had niet de tijd gekregen om overeind te komen toen er een tweede explosie klonk. Florimel werd door de vuurstoot geraakt en sloeg met haar rug tegen de balustrade. Ze zakte door haar knieën en bleef roerloos liggen, zo slap als een lappenpop.

Renie was bijna verdoofd door het lawaai. Eindelijk slaagde ze erin zich van het verstikkende wandtapijt te bevrijden en ze kroop op handen en voeten naar de trap, maar ze was nog niet ver gekomen toen ze bij haar been werd tegengehouden. Ze draaide zich om en zag de moordenaar staan, het vertrouwde gezicht van Quan Ei verwrongen in een smalende lach alsof hij door een boze geest was bezeten. In elke hand hield hij een vuursteenpistool; uit een van de lopen kwam nog rook.

‘Jammer dat ik niet meer van die echte donderbussen kon vinden,’ zei hij. ‘Wel leuk gevonden voor onze metal boy, vind je niet? Net zo goed als een gewoon geweer. Deze dingen zijn trouwens ook lang niet gek.’ Hij keek even naar het rokende pistool en gooide het grinnikend over de balustrade. Renie hoorde het ding over de treden naar beneden stuiteren. ‘Nog eentje over. Dat is niet veel, maar aangezien ik van plan ben mezelf met een van jullie te vermaken heb ik toch maar één kogel nodig.’ Hij wierp een blik op Emily, die in elkaar gedoken op de trap zat, en keek met zijn angstaanjagende grijns weer naar Renie.

‘Ja, ik zal dat kleintje maar bij me houden.’ Hij liet het pistool een eindje zakken en richtte de loop op Renies gezicht.