3

Het huis van het beest

 

NETFEED/MODE: Straatmode verdrongen door kunststoffen

(beeld: netjunks op een straathoek)

COMMENTAAR: Het inspelen van grote kledingzaken op de populaire straatstijl is te laat gekomen. Bekende ketens als Packrat en Cloz raken hun ‘Chutes’ aan de straatstenen niet kwijt. Jongeren geven de voorkeur aan de slanke dracht van latex uit spuitbussen.

(beeld: Betchy Barcher van Cloz voor een etalage met spuitbussen)

BARCHER: ‘Het heeft een paar weken geduurd om de voorraden aan te passen, maar nu hebben we volop latex. Jongeren willen “Sprays” en daar is alles mee gezegd.’

 

H

et zand van de woestijn lag er stil en verlaten bij in de avond, maar Orlando Gardiner had het gevoel alsof hij door een orkaan werd meegezogen. Zijn vriend Fredericks was verrassend sterk en inventief geweest, maar na het breken van de grote vaas was ook hij bezweken en werd hij hulpeloos in de richting van de grote tempel en zijn angstaanjagende bewoner gesleurd.

Het was duidelijk dat ook de kleine gele aapjes niet onberoerd bleven: ze schreeuwden het uit van angst en klemden zich als jonge vleermuizen aan Orlando vast. In zijn gedaante van Thargor droeg hij zo weinig kleren dat de meeste aapjes zich aan zijn blote huid moesten vasthouden. Het knijpen van de vingertjes was onverdraaglijk geweest als Orlando niet heel andere dingen aan zijn hoofd gehad zou hebben.

Er huist een duistere macht in de tempel en die trekt ons naar zich toe. Ik heb de godin om hulp gevraagd, maar in plaats daarvan zijn die stomme aapjes gekomen. Wat hebben we daar nou aan? Maar in Anderland wist je het nooit.

Wat doet het er trouwens toe? Ik ga dood, wat dat ding ook met ons doet...

Hij werd stap voor stap naar voren geduwd. De Apenbende verzamelde zich in een dwarrelende, graaiende massa op zijn rug om zo ver mogelijk uit de buurt van de tempel te blijven. Het was heel begrijpelijk dat ze doodsbang waren, maar waarom dacht de godin dat deze kinderen hem en Fredericks enige hulp konden bieden?

‘Loop weg, Landogarner!’ piepte een van de aapjes in zijn oor. ‘Dit is het huis van het Grote Boze Niets. Alles is dolgedraaid. Loop weg!’

Orlando moest zich tot het uiterste inspannen om zich tegen de aantrekkingskracht te verzetten en op dit moment zou hij eerder een opera in het Turks kunnen componeren dan weglopen. Voordat hij kon nadenken over de vraag wat het miniaapje bedoelde met ‘dolgedraaid’ struikelde hij over een half in het zand begraven voorwerp. Het was een stuk van de vaas waarin de Apenbende gevangen had gezeten, een grote scherf met slechts een enkele hiëroglief erop, een veer in een ovale lijst.

‘Ga het donker in,’ had de godin Maat tegen hem gezegd. ‘Daar zal je mijn teken zien.’ Tot nu toe had het teken hem alleen een stel aapjes opgeleverd, een twijfelachtige hulp. Toch probeerde hij te blijven staan, hoewel de wind aan hem rukte alsof hij in een vliegtuig zat dat op grote hoogte een raam had verloren, en hij slaagde erin te bukken en het stuk aardewerk met zijn verstijfde vingers op te rapen voordat hij weer werd voortgeduwd.

‘Wat ga je daarmee doen?’ vroeg het aapje bij zijn oor. ‘Dat is van de Vrouwe.’

‘Ken... ken je haar dan?’ Orlando probeerde met alle geweld zijn vaart af te remmen, maar daardoor was hij een paar passen bij Fredericks achterop geraakt en de afstand werd steeds groter.

‘Ze praat met ons in het donker. Ze vertelt verhalen!’ Het aapje trok zich langzaam op aan het donkere haar van Thargors sim. ‘Je kunt veel beter omkeren, Landogarner.’

Malocchio abbondanza!’ schreeuwde een van de andere apen angstig. ‘De Vrouwe zei dat het daar gevaarlijk is!’

‘Ik zou... dolgraag... ergens anders... heen gaan,’ gromde Orlando met op elkaar geklemde tanden. Zijn hoofd bonkte zo hevig dat hij bang was dat er een ader zou springen. ‘Ik... ik kan niet... Het is... te sterk.’ Hij snakte naar adem. Hij zag alleen nog de gebogen rug van Fredericks, die zich willoos liet meevoeren. ‘Waarom zei je... dolgedraaid?’

‘Omdat het zo is,’ zei de passagier in zijn haar. Hij vermoedde dat het Zunni was, maar met al dat lawaai in zijn hoofd was het moeilijk vast te stellen. ‘Het is hier net een grote singularidinges.’

‘Een singulariteit?’ Hij had geen energie over, anders had hij er om kunnen lachen. ‘Een zwart gat, bedoel je? Dit is verdomme een virtuele wereld!’ Zijn stem klonk zo schril dat een paar aapjes angstig opfladderden. Het was een bizar gezicht zoals ze om hem heen vlogen. Zelf werd hij onweerstaanbaar naar de tempel gezogen en hij kon niet begrijpen waarom de aapjes daar geen last van hadden. Hij kreunde van inspanning en ook het praten ging hem steeds moeilijker af. ‘Voelen jullie... dan niets?’

Zunni of wie het ook was leek hem niet te horen. ‘Een singulariteit, ja, waarbij alle pijlen in dezelfde richting wijzen. Dat is het toch?’

‘Alles wordt binnenstebuiten gekeerd!’ riep een van de anderen. ‘Zo klein willen we niet worden!’

Orlando snapte er niets van en het kon hem ook niet meer schelen. Hij merkte ineens dat zijn vingers wit waren geworden, zo stevig hield hij het stuk aardewerk in zijn hand.

‘Dus je gaat wel, maar je wilt er niet naartoe?’ Het aapje zweefde vlak voor zijn ogen en hij zag alleen maar een kleine gele vorm, fladderend en wazig als een engel. ‘Dan moet je naar binnen en zorgen dat je terugkaatst.’

‘Nee, nee, Zunni,’ zei een van de anderen. ‘Niet kaatsen.’ Dit stemmetje was bijna onverstaanbaar hoog, de stem van een peuter. ‘Hij moet eromheen, de put in.’

‘Ze bedoelt de zwaartekrachtput,’ zei Zunni op vertrouwelijke toon. ‘Dat is een soort spelletje, begrijp je wel?’

De gevel van de rode stenen tempel torende nu als een rotswand boven Orlando uit, onbestaanbaar hoog, onbestaanbaar ruw en ontzagwekkend, en toch waren de aapjes onderling nog aan het kletsen. Fredericks had gelijk, dacht hij radeloos, je kunt net zo goed tegen je cornflakes praten...

‘Je moet zo snel mogelijk gaan, Landogarner,’ zei een van de aapjes ten slotte tegen hem. ‘Dat is het beste.’

‘Je enige kans,’ vulde een ander aan. ‘Misterioso fabuloso. Je moet alle trucs gebruiken.’

‘Ik kan niet... weg,’ knarste hij. ‘Ik zeg toch... dat het te... te sterk is.’

Zunni klauterde langs een van zijn haren omlaag en porde in zijn wang. ‘Nee, je moet er juist naartoe rennen, zo snel als je kunt. Denk aan iets snels of zo.’

‘Zunni, wat ben je toch een grote itipoti! riep een ander aapje. ‘Dat helpt toch niet. Zeg dat hij moet rennen.’

‘Denk ook maar aan iets snels,’ fluisterde Zunni, een kleine, bungelende samenzweerder. ‘Het Grote Boze Niets is in slaap gevallen, misschien kun je hem voor de gek houden.’

Orlando voelde de tranen in zijn ogen springen, zoveel moeite kostte het hem zich niet te laten meesleuren. Hij zag de overschaduwde ingang van de tempel, een brede zwarte opening in de gevel, net een ontbrekende tand in een gebit. Fredericks was al bijna in het donker verdwenen, een bleke gestalte enkele meters voor hem uit. ‘Ik snap het niet,’ zei hij hijgend. ‘Moet ik rennen?’

‘Wij helpen je wel,’ beloofde Zunni. Ze klom op zijn schouder en liet zich langs zijn rug naar beneden zakken, zodat hij haar alleen nog kon horen. ‘Dan kom je er heel snel weer uit, net als in de put. Kom op, allemaal duwen!’

Plotseling voelde hij de krioelende massa aapjes tussen zijn schouderbladen bij elkaar komen en voor hij het wist kreeg hij een ongelofelijk harde zet in zijn rug. In een wolk van zwaaiende armen en benen werd hij naar voren geslingerd zodat hij nog maar net op de been kon blijven. Alles draaide voor zijn ogen, alsof het systeem van Anderland voor het eerst niet in staat was de werkelijkheid goed na te bootsen, maar hij ontdekte al snel dat er iets vreemders aan de hand was. De ingang, de enorme zandsteenblokken van de gevel en zelfs Fredericks draaiden rond als in een absurde vertraagde film, daarna werden ze abrupt platgedrukt en uitgerekt en samen met Orlando door een tunnel opgeslokt, steeds sneller. Orlando haalde Fredericks in en probeerde hem vast te pakken, maar hij ging dwars door hem heen en passeerde hem. Het laatste wat hij voelde was de scherf met de afbeelding van de veer en heel even de vingers van zijn vriend die zijn hand pakten, daarna verdween elk besef van zijn eigen lichaam en was hij nog slechts een oog dat in een bodemloze put werd geslingerd, een oor dat niets anders opving dan het razen van een eindeloze storm.

Ik ben binnen, dacht hij. Op hetzelfde moment drong zich opeens een beeld aan hem op dat hij duidelijk voor zijn geestesoog zag. Zonder de geringste twijfel wist hij dat de tempel de monsterlijke zwarte piramide uit zijn droom bevatte, de piramide die tegelijk groter was dan de tempel zelf, zoals een schaduw groter kan zijn dan het voorwerp waar die bij hoort.

De piramide... Het huis van het beest...

Hij voelde een klap alsof er een bom was ontploft, een dreunende slag alsof een reus bezig was hem op een aambeeld te pletten. De dreun weergalmde met het geluid van een wereld die geboren werd... of die aan het vergaan was.

Doem...!

De wanden van de tunnel kwamen in beweging en vielen in flonkerende brokstukken uiteen.

De eerste stap, besefte hij, even vaag als het geluid van trekvogels die in het donker overvliegen. De eerste stap in de tempel, in het donker...

De schokgolven werden minder hevig. Het trillende, glanzende licht begon te veranderen. Hij was weer een kind en liep achter zijn moeder aan die met zwaaiende heupen en een jerrycan met water op haar hoofd naar huis ging. Er ritselde iets in het droge gras en hij zag de roodbruine huid van een slang op het pad verschijnen. Zijn moeder draaide zich geschrokken om en keek hem met grote ogen aan, maar de slang was tussen hen in...

Nu zat hij achter in een auto die over een kustweg reed. Zijn ouders voorin hadden ruzie en zijn zusje naast hem zat hem te plagen en porde hem met haar pop, die geen hoofd had. Hij wilde haar een trap geven, maar ze ontweek hem en zijn ouders hadden het te druk om aandacht aan hem te besteden. In een bocht zag hij de weerspiegeling van de zon op het water en even werd hij verblind door het licht, waarin de gezichten van zijn vader en moeder scherp werden afgetekend...

Zijn twee jongere broertjes waren uit de tent gekropen. Zijn moeder zat te snikken met de zieke baby in haar armen en ze was heel erg bang, want het was al donker geworden en zijn vader was nog niet terug. Hij ging ook de tent uit en zag de zenuwachtige geiten die hun bellen lieten rinkelen en liepen te blaten. De donkere hemel strekte zich tot in het oneindige uit en onder de vurige sterren riep hij telkens opnieuw de namen van zijn broertjes...

Maar ik heb helemaal geen broertjes, dacht hij. En dat zijn toch mijn ouders niet?

Alles begon door elkaar heen te lopen.

Een afgelegen hut in een dal tussen de heuvels. Zijn fiets lag in een greppel naast het pad, helemaal verroest omdat hij hem daar de hele winter had laten liggen om zijn vader iets te bewijzen, hoewel zijn vader geen idee had waar het over ging...

 

Het tafeltje in de lange gang thuis met de portretten van zijn moeder en oudere zus en precies in het midden een vaas met bloemen, het tafeltje waarop zijn oma op feestdagen een kaars brandde...

Hij speelde in de rivier waarvan de oevers een en al modder waren, aan het einde van de droge tijd. Zijn neef was aan het worstelen met een andere jongen uit het dorp, ze gleden langs de oever naar beneden en verdwenen in de modder. Hij keek er geschrokken naar maar ze kwamen lachend weer boven, alleen hun stralende ogen en tanden zichtbaar onder het grauwe slib...

Het werd avond en de vlag van zijn oom werd gestreken. Hij stond strak in de houding in de hoop dat zijn oom zou merken hoe hij zijn best deed...

Doem...

De tweede stap. De lichtvlekken vielen uit elkaar in kleinere, scherper afgebakende stukken, scherven van levens, duizenden felle, gekartelde beelden als kapotte gebrandschilderde ramen. Een pad hoog in de bergen waarover hij achter de paarden aanliep en naar de bontgekleurde franje van een deken keek... Het felle blaffen van zijn hond die iets in het appartement ernaast hoorde, hoewel daar niemand thuis was... Het betraande gezicht van zijn kleine broer, bol en rood, huilend omdat iemand hem in de zandbak omver had gegooid... Een paar nieuwe schoenen voor bij het netjes opgevouwen pak waarin hij communie ging doen...

En de hele tijd bewoog er een groot en donker ding onder die glinsterende fragmenten, alsof hij, het oog van de waarnemer, een duiker was die net onder het wateroppervlak zwom en in de diepte een onmogelijk groot dier traag zag bewegen, te groot en te diep om je iets bij voor te stellen. Het was een fascinerend en tevens afschrikwekkend gezicht. Het ding wist niet dat hij daar was en toch kon niets ter wereld zo kwetsbaar zijn als hij, een worm die niet eens aan een haak hing, zwevend boven de grote schaduw.

Doem...

Met deze derde stap werd het donker, alsof het Grote Niets uit de diepte naar boven was gekomen en hem ongemerkt had verzwolgen. Het donker omringde hem nu, nam hem helemaal op, maar het was een brandende duisternis, de duisternis van een oven nadat de deur is dichtgegaan.

Hij gaf een schreeuw, maar er kwamen geen woorden. Hij kende geen woorden. De lichtflitsen die hij zag hadden net zo weinig betekenis als de brandende duisternis. Behalve zijn lichaam was hij ook zijn naam kwijt. Hij had geen broers, geen zussen, geen vaders of moeders, alleen pijn en verwarring. Hij was een singulariteit, een oneindig punt in het centrum van het universum en alles om hem heen was eindig. Hij keerde zichzelf telkens opnieuw binnenstebuiten.

Het slingeren werd heet en heftig, heet en heftig. Hij kon niet stoppen, hij probeerde het wel maar er was niets meer te voelen, niets te zien of te horen...

Heet heftig heet heftig gebroken rug hals over kop striem naald witheet kan niet stoppen nee nee te veel laat het nee sneller heet ophouden laat nee het kan niet het te ophouden pijn niet waarom begrijpen nee heet laat sneller binnen ophouden binnen heter buiten ophouden laat sneller nee laat heter het ophouden...

Ophoudenlaathetophoudenwilnietwaaromnietlaathet...

En eindelijk hield het op. Een blauw waas kwam over hem heen, vredig en koel, en alles begon te vertragen. Het was een verrukkelijk gewaad van stroperig ijs dat hem omhulde en zijn inktzwarte lege hart langzamer deed kloppen, steeds langzamer tot het nog maar eens in een eeuw klopte, eens in een eon, in afwachting van de laatste hartslag waarmee alles eindelijk zou ophouden...

Doem... De vierde stap.

En met die enkele machtige beweging kwam het niets. En het was welkom.

 

Naamloos kwam hij uit het fundamentele niets te voorschijn en belandde in een minder intense duisternis, een stil oord waarin alleen het nu de tijd vormde. Hij wist dat het een bepaalde plaats was omdat hij zichzelf als een individu beschouwde, als een levend wezen dat een bepaalde ruimte moest innemen, maar hij hoefde nog niet zo nodig te weten waar hij was of zelfs wie hij was. Hij wist dat het besef van een persoonlijk bestaan een zekere verplichting met zich meebracht en dat was hem voorlopig nog wat te zwaar en te permanent.

Ook al omvatte de duisternis alles, het donker had niettemin een vorm, een vorm die hij eerder had gezien: breed aan de basis, smal aan de bovenkant. Een berg, een omgekeerd leeg glas, een piramide... Hij was in het donker, hij maakte er zelf deel van uit, maar toch was hij zich bewust van de onmogelijke geometrie van de zwarte vorm met zijn ribben die in een punt bij elkaar kwamen en tegelijkertijd evenwijdig aan elkaar tot in het oneindige doorliepen.

En terwijl hij voelde hoe nietig en onopgemerkt hij in het hart van de zwarte piramide bestond klonk er in de leegte een sissend geluid. Er kwam een gat in de nacht en ineens besefte hij dat het licht was, een wazige gloed die knetterde als een stuk vuurwerk...

Hij lag in bed met een zware longontsteking en hij was te ziek om naar het vuurwerk te gaan kijken dat op het grasveld werd af gestoken, maar zijn ouders hadden speciaal voor hem vuurwerk gekocht voor op het balkon, zodat hij het vanuit zijn bed kon zien...

De gekartelde randen van het gat weken uiteen en het licht werd feller. Even, heel even maar, was hij teleurgesteld dat het prachtige zwart zo gemakkelijk en achteloos aangetast werd. Terwijl hij in dat uitgestrekte duister zweefde kon hij toch zijn ogen niet afhouden van het licht, dat zich uitbreidde tot een vlak met rechte lijnen erin, een rooster waarvan de kleuren werden verwisseld: witte lijnen op een zwarte achtergrond en daarna zwarte lijnen op een witte achtergrond.

Een plafond...

Het drong tot hem door dat hij op zijn rug naar het plafond lag te kijken in een bijna lege kamer die helemaal betegeld was.

Ziekenhuis. Het woord kwam al snel bij hem op en hij begon langzaam te beseffen dat hij wakker moest zijn geworden, dat hij op de een of andere manier uit het netwerk was gegooid en weer in zijn echte lichaam was teruggekeerd. Het riep een herinnering boven en hij zette zich schrap tegen de pijn die moest komen, de pijn die... Fredericks (het duurde even voordat de naam hem te binnen schoot) had beschreven. Hij staarde naar de geluidwerende tegels aan het plafond, maar de pijn bleef uit. Wel werd hij zich bewust van de twee mensen die aan weerskanten van het bed stonden en zich over hem heen bogen, twee mensen die alleen zijn vader en moeder konden zijn. Met een blij gevoel draaide hij zijn hoofd opzij.

De gestalte links van hem stond helemaal in de schaduw, zodat hij alleen maar een aanwezigheid kon voelen. Wat hij voelde was een bewustzijn, maar ook een leegte en de kou die daarbij hoorde. Het was geen prettig gevoel.

Het hoofd van de gestalte aan de rechterkant bestond alleen uit licht.

Ik ben hier al eens geweest, dacht hij. Maar het was een kantoor, geen ziekenhuis, toen ik... toen ik voor het eerst doorkwam...

Hallo, Orlando, zei de gestalte waarvan het gezicht in een schitterende gloed verborgen bleef. Het ding sprak met de stem van zijn moeder, maar het kon onmogelijk zijn moeder zijn. We hebben je gemist, ook al zijn we nooit ver bij je vandaan geweest.

Wie zijn ‘we’? Hij slaagde er niet in te gaan zitten. Het ding aan de andere kant bewoog, het kille ding dat bijna onzichtbaar was. Zijn adem stokte bij het idee dat het hem zou aanraken. Hij draaide zich met een ruk om, maar het glinsterende licht aan de andere kant was te fel voor zijn ogen en hij keek weer naar de geluidwerende tegels aan het plafond. Hij zag iets kruipen, een spin of een kever, en hij keek er strak naar.

‘We’ in de zin van ‘ik’, antwoordde het ding dat niet zijn moeder was. Je zou zelfs ‘jij’ kunnen zeggen, al zou ook dat natuurlijk niet helemaal toepasselijk zijn.

Hij kon het niet volgen. Waar ben ik hier?

Het stralende ding aarzelde. In een droom, denk ik. Misschien is dat de beste verklaring.

Dus ik praat tegen mezelf? Dit gebeurt alleen maar in mijn hoofd?

Het koude vuur begon te dansen en hij begreep dat het ding lachte. Uit zijn ooghoek zag hij de schaduw driftig bewegen. Hij dacht dat hij hem kon horen ademen, een traag en slaperig geluid dat van heel ver leek te komen. Nee, nee, zei het moederding. Zo simpel is het niet. Je praat wel tegen jezelf, maar dat is alleen omdat de woorden daarvandaan komen.

Ben ik dood?

Dat woord heeft voor ons gesprek weinig betekenis. De schittering werd nog iets feller en Orlando voelde zijn rechteroog prikken. Hij knipperde met zijn ogen terwijl ze verder ging. Je bent halfweg, vlak bij een grens. Je bent halverwege tussen hemel en hel, maar wat de middeleeuwse theologen ook mochten beweren, met de aarde heeft dit niets te maken.

Ben jij... god? Zelfs in deze staat van verwarring en onbegrip kon hij het zelf niet geloven. Dat zou veel te gladjes, veel te simpel zijn. Het koude ding aan de andere kant leek dichterbij te komen: hij voelde een kille schaduw naderen en hij kneep zijn ogen stijf dicht om niet te hoeven zien wat daar stond.

De stem van het stralende gezicht klonk vriendelijk. Ik heb een vraag voor je, Orlando. Het is een beetje een vraag uit de catechismus...

Hij wachtte met dichtgeknepen ogen, maar het bleef stil. Net toen hij op het punt stond zijn ogen toch maar weer open te doen klonk opnieuw de zachte stem.

Als god almachtig is, dan kan de duivel niets anders zijn dan een donkere plek in de geest van god. Maar als de duivel echt bestaat, dan is er geen volmaaktheid mogelijk en kan er geen god zijn... behalve in de ambitie van gevallen engelen...

Orlando moest zich inspannen om de steeds zwakkere stem te blijven verstaan; het laatste woord was niet meer dan een gefluister. Alsof hem dat kon helpen deed hij zijn ogen open en zag...

Duisternis, totale, absolute duisternis waarin alleen de leegte heerste.

Doem...

 

V

oor de tweede keer in ogenschijnlijk heel korte tijd was hij terug in het ziekenhuis. Zijn ogen waren stijf gesloten en dat wilde hij ook zo houden, bang dat hij anders weer die vreemde figuren als boekensteunen naast zijn bed zou zien. Orlando voelde dat hij op zijn rug in bed lag, onder een dikke deken of iets anders dat hem tegenhield, en iemand bette zijn voorhoofd met een vochtige koude doek.

De gedachte aan een ziekenhuis werd nog versterkt doordat hij zich volkomen ellendig voelde.

‘Hij knipperde met zijn ogen!’ zei Fredericks opgewonden, alsof hij al een hele tijd had zitten kijken.

‘O god,’ kreunde Orlando. ‘Dan leef ik dus nog? O, wat vreselijk.’

‘Dat is niet grappig, Gardiner.’

Hij deed zijn ogen open en een volgende sarcastische opmerking stierf op zijn lippen. Het was niet Fredericks die zijn voorhoofd afwiste, maar een mollige Egyptische vrouw met een donkere huid en een ongeduldige uitdrukking op haar gezicht. ‘Wie bent u?’ vroeg Orlando.

‘Stil nu maar.’ Ze had een sterk zuidelijk accent, heel anders dan de tongval van de Nijldelta. ‘Je bent heel erg ziek geweest, jongen, dus doe maar even rustig aan.’

Orlando zag Fredericks achter de vrouw staan en vormde met zijn lippen de woorden Wie is dat? Zijn vriend haalde onzeker zijn schouders op. Aan de kamer viel weinig te zien: de wanden en het plafond waren van witgekalkte baksteen en er was geen ander meubilair dan het hobbelige bed zonder kussens waar hij op lag.

De vrouw legde een stevige hand op zijn borst en duwde hem met zachte drang tegen het ritselende bed. Hij stribbelde tegen en merkte dat de ruwe deken strak om hem heen was gewikkeld, waardoor hij zijn armen nauwelijks kon bewegen.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg hij, boos en angstig in zijn machteloosheid. ‘Jullie willen toch geen mummie van me maken?’

‘Praat geen onzin.’ Ze bette opnieuw zijn voorhoofd en ging rechtop staan met haar handen op haar ronde heupen. Ze was een kop kleiner dan Fredericks, die er met zijn sim van Pithlit zelf al niet erg groot uitzag. Als Orlando had kunnen gaan staan zou hij als Thargor boven haar uittorenen. ‘Je bent geen koning, je bent maar een van de goden net als je vriend hier en bovendien ben je niet dood. Je komt dus niet in aanmerking, knul. Zeg je gebed nu maar en probeer wat te slapen.’

‘Wat? Wie bent u toch? Wat is er aan de hand?’

‘Je bent echt weer ziek geweest, Orlando.’ Fredericks keek naar de vrouw alsof hij haar om toestemming wilde vragen, maar ze hield haar ogen op haar patiënt gericht. ‘Toen we door de poort gingen, weg van die tempel, toen was je...’

‘Door het dolle heen,’ zei de vrouw op luchtige toon. ‘Je maakte een lawaai dat horen en zien ons verging. Daarna probeerde je een muur omver te schoppen en over de Nijl te lopen.’

‘O god...’ Orlando rilde. ‘Maar hoe ben ik hier gekomen? En waarom wilt u niet zeggen wie u bent?’

De vrouw keek hem scherp aan alsof ze zich afvroeg of hij een redelijke gesprekspartner was. ‘Misbruik de naam van de heer niet, jongen. Mijn naam is Bonita Mae Simpkins. Ik word Bonnie Mae genoemd, maar aangezien je mij nog niet zo goed kent mag je voorlopig mevrouw Simpkins tegen me zeggen.’

De hoofdpijn die hij vanaf het begin had gevoeld begon ondraaglijk te worden. Orlando merkte dat zijn ooglid lelijk begon te trekken, maar dat was wel het minste waar hij zich zorgen om maakte. ‘Ik... ik heb een heleboel te vragen, maar ik voel me doodop,’ gaf hij toe.

‘Omdat je ziek bent, jongen. Je hebt nog slaap nodig.’ Ze keek hem fronsend aan, maar de hand die ze op zijn voorhoofd legde was zacht als die van een moeder. ‘Hier.’ Ze haalde iets uit de zak van haar wijde, witte katoenen jurk. ‘Neem deze maar, dan voel je je wat beter.’

Hij durfde niet te weigeren onder haar indringende blik, stopte het rulle pilletje in zijn mond en slikte het in. ‘Wat is dat?’

‘Een bekend Egyptisch geneesmiddel,’ zei ze. ‘Het wordt gemaakt van de uitwerpselen van krokodillen.’ Voor het eerst lachte ze even toen ze het verschrikte gezicht van Orlando zag. ‘Meestal dan, maar dit is gewoon een stukje schors van een wilg. Over een paar duizend jaar noemen ze het aspirine, geloof ik.’

Orlando kon er niet om lachen, maar hij was te moe om te reageren en ging languit liggen. Fredericks hurkte bij hem neer en pakte zijn hand. ‘Je wordt wel weer beter, Gardiner.’

Orlando had willen zeggen dat hij nooit meer echt beter zou worden, maar hij begon de uitwerking van de pil al te voelen en werd ondergedompeld in de slaap, als een drenkeling die in een stuk wier verstrengeld is geraakt.

 

Hij voelde zich iets beter toen hij opnieuw wakker werd en na enig onderhandelen mocht hij zelfs gaan zitten. Al zijn zenuwen leken weer tot leven te komen. De matras maakte een ritselend geluid alsof hij met paardenhaar was gevuld en het licht dat door de deuropening naar binnen viel werd bijna oogverblindend weerkaatst door de witte muren.

Hij wenkte Fredericks toen Bonnie Mae even de kamer uitging. ‘Wat is er gebeurd?’ fluisterde hij. ‘Hoe is het in de tempel afgelopen en hoe zijn we hier terechtgekomen? En waar zijn we precies?’

‘Bij iemand thuis.’ Fredericks keek naar de deur om zich ervan te vergewissen dat de imposante gestalte van mevrouw Simpkins niet in de buurt was. ‘Een kast van een huis, trouwens. Maar het was waar wat ze zei, je was door het dolle heen. Je riep dat je werd achtervolgd door een stel gasten met knuppels, maar zij heeft je verzorgd.’

‘Maar waar zijn we? Dit is Egypte toch nog? Hoe zijn we hier gekomen?’

Fredericks keek hem zorgelijk aan. ‘Dit is Egypte, ja, maar verder weet ik eigenlijk niks. Ik dacht echt dat er een of ander monster uit die tempel zou komen om ons te verslinden. Ik raakte buiten westen en toen ik later bijkwam was jij verdwenen. Het was dicht bij de rivier en rondom zag ik een grote stad liggen. Ik hoorde mensen schreeuwen en toen ik ging kijken zag ik jou in het water staan, helemaal over de rooie. Je riep iets over de dienaren van god.’

‘Daar kan ik me absoluut niets van herinneren.’ Orlando schudde zijn hoofd. ‘Ik heb wel iets krankzinnigs in die tempel beleefd, of het nu een droom was of niet.’ Zijn gezicht betrok ineens. ‘Waar is de Apenbende gebleven?’

‘De kinderen zijn hier ook, maar ze durven niet binnen te komen. Ze zijn bang van mevrouw Simpkins. Ze kropen allemaal over je heen toen je hier voor het eerst in slaap was gevallen en daarom heeft Simpkins ze met een bezem het huis uit gejaagd. Ik geloof dat ze sindsdien in een boom op de open plek voor het huis zitten. Heet dat niet het erf of zo?’

‘Ik snap er niets van...’ zei Orlando. ‘Ik bedoel, Bonnie Mae is toch geen naam voor iemand in het oude Egypte?’

‘Ik geloof anders niet dat er een Orlando Gardiner aan de bouw van de piramiden heeft meegedaan,’ klonk een scherpe stem uit de deuropening. ‘Of wel soms?’

Fredericks keek schuldbewust om. ‘Hij voelt zich beter,’ zei hij, ‘daarom vroeg hij waar hij was.’

‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei Bonnie Mae. ‘Ik heb hem ook wel wat te vragen. Zoals hoe hij hier aankomt en waarom hij het zo stevig vasthield dat je zijn vingers nog in de klei kunt zien staan.’ Ze hield de scherf van de gebroken vaas omhoog en zwaaide de hiëroglief met de veer heen en weer voor Orlando’s gezicht. ‘Geef antwoord, jongen. De lieve heer houdt niet van leugenaars, Hij heeft een hekel aan mensen die de waarheid verzwijgen.’

‘U moet het niet verkeerd opvatten,’ zei Orlando, ‘maar waarom zou ik u iets vertellen? Ik weet niet wie u bent. Natuurlijk was het heel erg aardig dat u zo gastvrij voor ons bent geweest, maar misschien is het beter dat we nu weer weggaan. We hebben u al genoeg last bezorgd.’ Hij probeerde op te staan en moest zich vervolgens nog meer inspannen om niet om te vallen. Zijn benen wilden hem niet dragen en hij was al meteen buiten adem.

Bonita Mae Simpkins lachte droog. ‘Je weet niet wat je zegt, jongen. Om te beginnen haal je op eigen kracht het eind van de straat niet eens en verder is het over een uur donker, wat betekent dat ze je buiten aan stukken zullen scheuren. Dit is misschien een leeuwenkuil, maar daarom ben jij nog geen Daniël.’

‘Aan stukken gescheurd?’

‘Zeg jij het maar,’ zei ze tegen Fredericks. ‘Ik heb tegenwoordig geen geduld meer met mensen.’ Ze sloeg haar armen over elkaar voor haar ampele boezem.

‘Er is een soort burgeroorlog aan de gang,’ zei Fredericks. ‘Daardoor is het ’s avonds niet erg veilig op straat.’

‘Niet erg veilig?’ snoof de vrouw. ‘De heer heeft je een eigenaardige manier van praten gegeven, jongeman. De straten van Abydos wemelen van de gedrochten en dat is de zuivere waarheid. Wezens met koppen van gieren of bijen, mannen en vrouwen die vanuit vliegende boten met bliksem gooien, schorpioenen met mensenhanden, monsters die alleen in nachtmerries voorkomen. Het is hier net het einde der tijden uit het boek Openbaring. De goede god vergeve me dat ik het zeg, want natuurlijk is dit maar een zwakke afschaduwing van de echte schepping, het werk van een stel zondaars.’ Ze keek Orlando strak aan. ‘En zo te horen is al die gekkigheid jouw schuld, jongen.’

‘Wat?’ Orlando keek naar Fredericks, die hulpeloos zijn schouders ophaalde. ‘Wat heeft dat te betekenen?’

‘Nou,’ zei zijn vriend. ‘Je herinnert je Hoempapa toch wel, de god met de kop van een wolf? Ik geloof dat hij een staatsgreep heeft gepleegd.’

‘Osiris is afwezig,’ zei mevrouw Simpkins, ‘maar Tefy en Mawat treden hardhandig op. Ze zullen alles doen om de rust te herstellen voordat hun baas terugkomt, wat wil zeggen dat ze dood en verderf zaaien. Je hoeft mij dus niet te vertellen wat je van plan bent, jongen.’

Orlando luisterde ontzet naar haar terwijl de betekenis van haar woorden tot hem doordrong. Het licht in de kamer was al aan het veranderen, de schaduw kroop omhoog langs de witte muren en heel de stad leek zijn adem in te houden in angstige afwachting van het donker. ‘Maar... maar wat moeten we dan doen? En wat heeft u daarmee te maken, mevrouw Simpkins?’

Bonnie Mae bromde instemmend nu ze merkte dat hij wat beleefder begon te worden. ‘Daar ben je nu nog niet aan toe, jongen. Vertel eerst maar eens wat je in de wijk van de grafbouwers kwam doen en waarom je de veer van Maät vasthield alsof je leven ervan afhing.’

‘Hoe weet u dat het de veer van Maät is?’

‘Wie stelt hier de vragen, jongen?’ Ze keek hem dreigend aan. Orlando twijfelde er niet aan dat ze tussen haar wenkbrauwen een noot zou kunnen kraken als ze daar zin in had. ‘Mijn man Terence is in de kerkers van Osiris gestorven omdat hij haar geheimen niet wilde verraden en acht vrienden van mij hebben hun leven voor haar gegeven. Misschien snap je nu waarom ik niet veel geduld met je heb. Vertel dus maar wat je hier doet.’

Orlando haalde diep adem. Hij wist dat het heel onverstandig zou zijn nog meer vragen te stellen, maar de dreiging van de dood was hem al zo vertrouwd dat hij zich niet snel meer liet afschrikken. ‘Mag ik eerst weten wie uw vrienden zijn? Waarom bent u hier?’

Bonita Mae Simpkins haalde eveneens diep adem. ‘Ik bid god dat hij mij geduld mag geven, jongen.’ Ze deed haar ogen dicht alsof ze werkelijk ging bidden. ‘Wij zijn de Kring, jongeman, en we zullen die zondaars en valse goden stuk voor stuk naar de hel sturen. En nu stel ik voor dat je mij zelf alles vertelt.’