35

De Witte Oceaan

 

NETFEED/NIEUWS: Chaos in West-Afrika door afwezigheid president

(beeld: president-voor-het-leven Edouard Ambodulu bij een audiëntie)

COMMENTAAR: De onverklaarde afwezigheid van president Ambodulu heeft zijn West-Afrikaanse staat in nog grotere verwarring gebracht. Terwijl geruchten over ziekte, aftreden en zelfs overlijden van de president de ronde doen, is er binnen de legertop een machtsstrijd aan de gang. Ondanks herhaald aandringen van leidende politieke figuren en de internationale media is er de laatste achtenveertig uur geen officiële verklaring uit het presidentieel paleis gekomen, wat aanleiding geeft tot het vermoeden dat Ambodulu het slachtoffer is geworden van een coup door zijn eigen stamgenoten...

 

I

emand trok aan haar hand. Stephen natuurlijk weer - hij werd altijd wakker vlak voordat de wekker afliep en dan beroofde hij haar van die paar minuten rust die ze zo hard nodig had. Renie kreunde en draaide zich om. Laat hij zelf zijn ontbijt maar eens maken. Per slot van rekening was hij al acht...

Maar nee, hij was al een stuk ouder, tien of misschien wel elf jaar. Een tiener, oud genoeg om zelf te blijven liggen als ze hem ’s ochtends kwam wekken en zei dat hij niet te laat op school mocht komen. Hij trok de deken over zijn hoofd en sliep verder, een diepe, diepe slaap waarin hij onbereikbaar voor haar was.

Stephen. De herinnering werd ineens duidelijk, als een speelkaart die wordt omgedraaid. Stephen ligt in coma. Ze moest iets doen. Maar als het Stephen niet was, wie trok er dan aan haar hand?

Ze deed haar ogen open en keek verward om zich heen. Ze wist even niet aan wie het gezicht naast haar toebehoorde, maar plotseling herkende ze de lichtbruine huid en het peperzwarte haar.

‘!Xabbu!’ Ze ging rechtop zitten en werd bijna overmand door een aanval van duizeligheid. ‘!Xabbu, jij bent het! Ik bedoel, je bent het zelf!’

Hij glimlachte op een eigenaardige manier, alsof het niet van harte ging. ‘Ja, ik ben het, Renie. Hoe voel je je?’

‘Maar... maar je hebt je eigen lichaam weer terug!’ Dat was niet te ontkennen, want hij zat helemaal naakt op zijn hurken naast haar. ‘Zijn we... zijn we weer thuis?’ Ze schudde haar hoofd om de duizeligheid kwijt te raken. Om haar heen was nog steeds het vreemde zwarte berglandschap te zien, al was er wel iets veranderd. Zelfs de vorm van de rotsen was anders, met een eigenaardig glad oppervlak en scherpe hoeken. Maar het grootste verschil was dat de gigantische menselijke gedaante uit het dal was verdwenen. Waar hij had gelegen was nog slechts een lege krater tussen de bergpieken te zien, een krater waarvan een zijwand was ingestort zodat het daglicht erin kon doordringen.

Er was geen zon aan de hemel te bekennen, hoewel de lucht de vertrouwde grijze kleur van de vroege ochtend had. Renie wendde haar blik af van de ingestorte rotswand en zag ineens dat ze net als haar vriend naakt was. Ook zij had haar eigen lichaam weer terug. ‘Lieve god, wat is er gebeurd?’ Hoewel !Xabbu zich nergens iets van aan leek te trekken hield ze haar armen voor haar borsten. ‘Ben ik...’

‘Ja.’ Hij glimlachte weer zo gereserveerd. ‘Je bent de Renie zoals ik je heb leren kennen.’

‘Alleen had ik toen wat meer kleren aan. Wat is er gebeurd? Waar zijn de anderen?’

‘De meesten zijn weg, ik weet niet waarheen. Maar...’ Hij wees.

Renie draaide zich half om. Achter haar, op een paar meter afstand, lagen twee roerloze figuren naast elkaar in de schaduw van een grote rots, al was het alsof ze door een onzichtbare glazen wand werden gescheiden. Een van hen was Orlando Gardiner, nog steeds in de sim van de goudharige Achilles en met gescheurde Griekse kleren. De ander was een naakt meisje dat Renie nooit eerder had gezien en dat zich aan de borst van Orlando vastklampte als een drenkeling aan een stuk wrakhout.

‘O god.’ Renie stond op, overwon het draaierige gevoel in haar hoofd en haastte zich naar het tweetal toe. Ze knielde neer en voelde aan Orlando’s arm en gezicht. Zijn lichaam was koud en hard als steen. Renie kreeg tranen in haar ogen, maar die veegde ze weg in een poging zich te beheersen. Het meisje leefde nog, bijna geluidloos snikkend met haar gezicht tegen de lege sim, een zacht hikken alsof ze al lange tijd had gehuild. Renie legde een hand op haar schouder. ‘Ben... ben jij Fredericks?’

Het meisje drukte zich nog dichter tegen de onbezielde sim aan. Tranen rolden uit haar stijf dichtgeknepen ogen en vielen van haar wangen op Orlando’s borst. Renie slaagde er niet meer in haar eigen opgekropte emoties te bedwingen en ze begon zelf te huilen, machteloos en vol overgave. Na een tijdje voelde ze !Xabbu’s hand op haar schouder, maar hij probeerde verder niet om haar te troosten. Renie zat heel lang bij de kinderen te huilen.

Ten slotte tilde ze haar hoofd op, leeg en uitgeput. Fredericks weigerde de lege sim van Orlando in de steek te laten en Renie zag geen reden om haar te dwingen. Blijkbaar waren zij de enige overlevenden op de bergtop. De reusachtige Ander, de overgebleven leden van de Broederschap, hun eigen vrienden, ze waren allemaal verdwenen.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze aan !Xabbu. ‘Op het laatst was het een totale chaos.’

‘Ik weet het niet. Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik heel erg bang was.’ Zijn gezicht kreeg een duistere, verontruste uitdrukking. ‘Ik dacht dat ik bang was toen ik die reus hier voor het eerst zag, maar wat daarna kwam was nog veel erger. Het spijt me dat ik je in de steek liet toen je mijn hulp nodig had, maar dat verandert niets aan mijn overtuiging dat we werkelijk de Alles-Verslinder hebben gezien.’

‘Zeg dat toch niet.’ Renie huiverde. ‘Zo mogen we niet denken. Alles heeft een verklaring, al is die nog zo onaangenaam. Die reus was het besturingssysteem, zoals Martine zei, en de moordenaar probeerde het over te nemen.’

‘Dat snap ik wel,’ zei !Xabbu, ‘en ik ben het ook met je eens, maar dat neemt niet weg dat ik mijn eigen ideeën heb.’

‘Ik moet er niet aan denken dat zo’n monster zoveel macht krijgt. Hoe zei Martine dat hij heette? Dread?’ Ze schudde haar hoofd, op het punt weer in tranen uit te barsten. ‘Ik wou dat Martine bij ons was.’

!Xabbu ging rechtop zitten. ‘Misschien moet ik een vuur aanleggen. Het is hier niet erg koud, maar we hebben allemaal behoefte aan warmte.’

‘Denk je dat het lukt?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Het lukte in die onvoltooide sim-wereld en deze omgeving lijkt er wel op.’

‘Ja, daar heb je gelijk in.’ Renie wierp een blik op Fredericks. Het meisje had Orlando’s onbeweeglijke sim losgelaten en lag nu met opgetrokken benen naast hem op de grond. Renie keek weer naar de deels verwoeste omgeving. ‘Er is hier iets veranderd. Het ziet er echt uit als in die andere simulatie, net alsof het nog niet af is. Ik vraag me af wat dat betekent. En wat belangrijker is, hoe vinden we de anderen terug?’ Een ingeving trof haar als de bliksem. ‘O god! De aansteker!’ Onwillekeurig voelde ze met haar handen aan haar zijden voordat ze besefte dat ze geen kleren en dus geen zakken had. ‘Hij is weg.’

!Xabbu schudde zijn hoofd. ‘Hij lag naast je op de grond.’ Hij tilde zijn hand op. Het glinsterende apparaat stak schril af tegen de troosteloze omgeving.

‘Werkt hij nog?’ vroeg Renie gretig. ‘Heb je hem geprobeerd?’

‘Ja, maar er gebeurde niets.’

‘Laat mij eens proberen.’ Ze stak haar hand uit en pakte de aansteker. Ze liet hem een ogenblik op de palm van haar hand rusten voordat ze met haar vingers een van de codes ingaf die ze samen met Martine had ontdekt. Er gebeurde niets. Er verscheen geen glanzende poort. Renie vloekte binnensmonds en probeerde een andere code.

‘Dat heeft geen zin,’ zei een vreemde stem.

Renie liet van schrik de aansteker uit haar hand vallen. De man die achter het rotsblok vandaan was gekomen en nu op een paar meter afstand bleef staan was lang en slank, gespierd en lenig ondanks zijn grijze haar en de rimpels in zijn ovale gezicht. Renie probeerde tevergeefs te bedenken wie van haar vrienden dit kon zijn. Snel pakte ze de aansteker. ‘Wie... wie ben je?’

De blanke man knipperde traag met zijn ogen. Zijn blik was bijna net zo onbewogen als die van een reptiel. ‘Ik zou wel iets kunnen verzinnen, maar waarom zou ik?’ Hij sprak duidelijk gearticuleerd en zonder enige emotie, met een heel vaag accent dat Renie niet kon thuisbrengen. ‘Mijn naam is Felix Jongleur, en om je volgende vragen voor te zijn: ik ben inderdaad de leider van de Broederschap van de Graal en nee, ik heb geen flauw idee waar we zijn.’ Zijn gezicht plooide zich tot een strakke, vreugdeloze lach. ‘Het is prettig om weer een gezond lichaam te hebben, want het is meer dan een eeuw geleden dat ik zo jong ben geweest, maar ik zou liever een god zijn gebleven.’

Renie staarde hem verbijsterd aan. Dit was de man die ze al die tijd had gezocht, een van de schoften die Stephen ziek hadden gemaakt, die Susan Van Bleeck hadden laten vermoorden. Ze balde haar vuisten en maakte aanstalten om op te staan.

Hij trok spottend een wenkbrauw op. ‘Je kunt me aanvallen, maar dat zal je niet helpen, zelfs niet in het onwaarschijnlijke geval dat je mij de baas bent. Misschien is het een geruststelling voor je om te weten dat ik jou net zo onaangenaam vind als jij mij, maar het ziet ernaar uit dat we elkaar althans voorlopig nodig hebben.’

‘Nodig hebben?’ vroeg ze. ‘!Xabbu?’ Ze draaide haar hoofd om zonder haar blik af te wenden van Jongleur, hoewel die niet de indruk wekte een bedreiging te vormen. ‘Waarom gooien we die smeerlap niet gewoon van de berg naar beneden?’

Ze voelde dat haar vriend al net zo gespannen was als zij. ‘Waarom zeg je dat we elkaar nodig hebben?’ vroeg hij op hoge toon.

‘Omdat we hier samen gevangenzitten. De aansteker die jullie die stomme Yacoubian hebben ontfutseld werkt niet meer, net zomin als mijn eigen codes of commando’s. Ik heb zo mijn redenen om jullie hulp in te roepen, maar het zal toch duidelijk zijn waarmee ik jullie kan helpen.’

‘Omdat dit jouw netwerk is.’

‘In zekere zin, ja. Kom, ik wil jullie iets laten zien.’ Hij wees naar de ingestorte bergwand, waarvan alleen een rand kale steen was overgebleven. ‘Als jullie me niet vertrouwen blijf ik wel uit de buurt.’ Hij deed een stap naar achteren en wierp een achteloze blik op Fredericks, die nog altijd naast het ontzielde lichaam van Orlando lag. ‘Kijk maar.’

Renie en !Xabbu gingen behoedzaam naar de rand van de krater, op de plek waar de schouder van de reus had gelegen. De glanzende zwarte steen leek door een gloeiend mes te zijn afgesneden, maar dat was niet wat haar opviel. Samen met !Xabbu bleef ze staan en keek naar beneden.

De holte in de grote zwarte berg was geweldig diep, de afstand onmogelijk te schatten doordat de bodem zelfs niet te zien was. Heel de berg leek te zijn omgeven door een mistbank, een vlakke wolkenzee die zich uitstrekte tot aan de grijze horizon. In de vormloze wattendeken waren vreemde glinsteringen te zien, een vage zilverachtige glans die zich over het egale wit uitstrekte.

Het lijkt het verhaal van Sjaak en de bonenstaak wel, dacht ze, net alsof we naar de wolken zijn geklommen. Ze kreeg een ingeving die veel minder aangenaam was. Hij beeft ons nodig omdat we helemaal naar beneden moeten. Niemand kan in zijn eentje langs die helling afdalen.

‘Heb je het gezien?’ riep Jongleur met hoorbaar ongeduld in zijn stem.

‘Ja. Wat is dat witte spul?’

‘Dat weet ik niet.’ Ze liepen terug en hij keek naar hen, even onberoerd door haar naaktheid als !Xabbu was geweest, als dat tenminste mogelijk was. ‘Ik dacht dat ik het helemaal doorhad, maar dat was blijkbaar een vergissing. Ik wantrouwde een van mijn ondergeschikten, maar het verraad kwam van een ander.’

‘Van Dread... hij werkt voor jou.’ Renie kon de naam nauwelijks over haar lippen krijgen.

‘Dat deed hij.’ Jongleur maakte een achteloos gebaar, alsof het niet belangrijk was. ‘Ik wist dat hij ambitieus was, maar ik moet toegeven dat ik dit niet had verwacht.’

‘Niet verwacht?’ Renie voelde een felle woede opkomen. ‘Niet verwacht? Hij heeft onze vrienden gemarteld en vermoord! Hij heeft jouwe eigen vrienden vermoord, idioot die je bent! Je bent een egoïstische, kwaadaardige oude man... en nu wil je dat wij je helpen hier weg te komen?’

Jongleur keek haar zwijgend aan terwijl !Xabbu een arm om haar schouders sloeg. Renie zei niets meer, trillend van woede en afkeer.

‘Ja, de wereld is een tranendal,’ zei Jongleur onaangedaan. ‘Ik begrijp dat je me het liefst zou vermoorden, maar dat zou erg onverstandig zijn. Ik heb dit systeem gemaakt en daarom heb je mij nodig om hier weg te komen. Voor zover ik weet zijn er hier nog maar vijf overlevenden, waar we dan ook mogen zijn.’

‘Vier,’ zei Renie verbitterd. Ze gebaarde naar Fredericks en de roerloze sim van Orlando. ‘Die fijne vriend van je heeft Orlando vermoord.’

‘Ik had het niet over jullie gevallen kameraad,’ zei Jongleur spottend. ‘Ik had het over mijn eigen kameraad.’

Achter de rots vandaan kwam een andere vreemdeling, met een knap gezicht en een lege blik in zijn ogen. ‘Dat... dat is de man die uit de sarcofaag kwam.’

‘Ja,’ beaamde Jongleur terwijl de man met de nietsziende ogen zich omdraaide en wegliep. ‘Ricardo is tot nu toe ons enige grote succes... een beperkt succes, want zo te zien zijn z’n hersenen tijdens de overgang enigszins beschadigd. Ik denk dat de mislukking van de Ceremonie geheel te wijten is aan mijn ontrouwe dienaar.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘De jonge Dread zal het netwerk nu wel voor een groot deel beheersen en zijn macht botvieren door dood en verderf te zaaien als de god van het Oude Testament... alleen zonder uitverkoren volk.’ Hij grinnikte, een dor geluid als van een hagedis die op een steen gaat liggen. ‘En je vindt mij kwaadaardig? Wacht maar tot je ziet wat hij gaat doen.’

Renie probeerde zich te beheersen. ‘Als die Dread het netwerk beheerst en zo de pest aan je heeft, waarom leef je dan nog?’ Ze spreidde haar armen. ‘Waarom laat hij geen bliksem uit de hemel neerdalen om je te verschroeien?’

Jongleur keek haar een ogenblik zwijgend aan. ‘Ik zal je zeggen waarom hij dat niet doet, maar dat is alles wat ik je voor niets geef. Die kleine Johnny Dread mag voorlopig dan heer en meester zijn, ik heb het netwerk grotendeels zelf gemaakt en niets is zonder mijn toestemming gebeurd. Zie je dit hier?’ Hij gebaarde naar de kleurloze hemel en naar de merkwaardig gevormde rotsen. ‘Dit is niet door de Broederschap gemaakt. Ik heb geen flauw idee waar we zijn of wat er met ons gebeurt, maar dit hoort niet bij het netwerk.’

De man met het grijze haar glimlachte weer, maar zijn ogen bleven net zo koud en doods als eerst. ‘En zullen we nu samenwerken of niet?’