5
Toerist in Madrikhor
NETFEED/NIEUWS: Huisinstorting te wijten aan stofzuiger?
(beeld: familie Cbimoy kamperend in de voortuin)
COMMENTAAR: De familie Cbimoy uit het Engelse Bradford heeft een aanklacht ingediend tegen de firma dog Ltd., de fabrikant van Rid Carpet, een op nanotechnologie gebaseerde schoonmaakrobot die de oorzaak zou zijn van het instorten van hun huis.
(beeld: puinhopen van het huis)
Bij deze zaak, die de zoveelste klap voor de kwakkelende nanotechnologie betekent, zou de reinigingsrobot door een fabricagefout hebben verzuimd zichzelf na het werk uit te schakelen. Behalve het huisstof moesten ook de vloerbedekking, het parket, de kat en een groot deel van de muren van de bescheiden half vrijstaande woning eraan geloven...
C
hristabel had ontdekt dat ze kon horen wat er beneden in de zitkamer werd gezegd als ze het luikje opendeed waarachter de schoonmaakrobot zat opgeborgen.
Lang geleden, toen ze nog echt een klein meisje was geweest, was ze bang geweest van het ‘zuigmonster’, zoals haar vader het ding noemde (‘Mike, doe niet zo eng,’ zei haar moeder dan altijd). De manier waarop de robot uit het luikje schoot en op zijn kleine rupsbanden en pedalen door de kamer kroop, knipperend met zijn rode oogjes, deed haar denken aan de valdeurspin die ze op school had gezien. Heel vaak was ze huilend wakker geschrokken uit een droom waarin de robot bezig was haar deken op te eten. Haar moeder had telkens gezegd dat het maar een schoonmaakmachine was en dat het ding niet achter het luikje op de loer lag, maar helemaal beneden aan het eind van de schacht opnieuw werd opgeladen.
Het was nog geen prettig idee dat de hoekige robot ergens in het donker elektriciteit zat op te slorpen, maar soms moest je je ouders in de waan laten dat ze het beter wisten.
Nu ze groot was wist ze dat het maar een machine was en daarom was ze bijna niet bang geweest toen ze het luikje had opgetild om te luisteren waar de ruzie tussen haar vader en moeder over ging. Ze had haar hoofd helemaal naar binnen gestoken en na een tijdje had ze het zelfs gewaagd haar ogen open te doen. De stemmen van haar ouders klonken ver weg en blikkerig, wat haar op een onaangename wijze aan robots deed denken, maar nadat ze even had geluisterd vergat ze het akelige schoonmaakding bijna helemaal.
‘... Dat kan me niet schelen, Mike, ze móét terug naar school. Alle kinderen moeten naar school!’ Haar moeder schreeuwde niet meer, ze klonk alleen nog vermoeid.
‘Jij je zin. Maar verder zet ze geen stap meer buiten de deur en ik wil dat ze naar school wordt gebracht en ’s middags wordt afgehaald.’
‘Je bedoelt dat ik dat moet doen.’ Christabels moeder leek weer boos te worden. ‘Het is al erg genoeg dat je tegenwoordig bijna niet meer thuis bent en nu verwacht je ook nog dat ik mijn eigen kind opsluit.’
‘Ik kan je echt niet volgen,’ antwoordde haar vader. ‘Begrijp je dan niet wat er aan de hand is? Je hebt nota bene zelf gehoord dat ze een of andere relatie met een volwassen man heeft! Wie weet wat voor bizarre spelletjes hij met haar heeft gedaan. Ons kleine meisje!’
‘Dat is helemaal niet gezegd, Mike. Ik heb alleen een stem uit die sprookjesbril gehoord en die...’
‘Zoals ik al eerder zei, dat is geen gewone sprookjesbril, Kaylene. Iemand heeft ermee geknoeid zodat hij als zender dienst kan doen.’
‘Ja, val me maar weer in de rede. Mag ik alsjeblieft uitpraten? Of ben je bang dat je het anders niet kunt winnen?’
Christabel hoorde glas rinkelen. Van schrik stootte ze haar hoofd tegen de rand van het luikje en ze bleef stokstijf liggen, bang dat ze haar zouden horen. Had papa zijn glas stukgegooid of was hij door het raam naar buiten gesprongen? Dat had ze op het net eens gezien, een grote man die door de politie werd achternagezeten. Ze verwachtte dat de ruzie weer zou losbarsten, maar haar vader klonk ineens stil en bedrukt.
‘O Jezus, ik had dat hele ding niet gezien.’
‘Het is maar een vaas, Mike.’ Het bleef een tijdje stil voordat haar moeder verder ging. ‘Moeten we hier nu echt ruzie om maken? Natuurlijk maak ik me ook zorgen, maar we kunnen haar toch geen huisarrest geven? We weten helemaal niet zeker of er iets aan de hand is.’
‘Er is wel degelijk iets aan de hand.’ Ook hij klonk niet boos meer, alleen maar moe. Christabel moest haar adem inhouden om te kunnen verstaan wat hij zei. ‘Alles loopt hier ineens in het honderd en dat reageer ik op jou af. Het spijt me, schat.’
‘Ik kan het nog steeds niet geloven. Deze basis is zo veilig, Mike, het is net iets uit een oud boek. Woonwijken waar kinderen op straat kunnen spelen. Als we in Raleigh-Durham of Charlotte Metro woonden zou ik haar geen seconde uit het gezicht verliezen, maar hier!’
‘Dat is niet voor niets, Kaylene. We zitten hier achteraf, de echte activiteiten spelen zich af aan de westkust en in het zuidwesten. Deze basis zou vermoedelijk jaren geleden al zijn afgedankt als ze die oude man niet ergens hadden moeten opbergen. En nu is hij verdwenen, nog wel terwijl ik de leiding had.’
Christabel vond het akelig zoals haar vader nu klonk, maar ze kon niet ophouden. Je ouders afluisteren was net zoiets als naar foto’s van blote mensen kijken of naar een verboden film met allemaal bloed en afgehakte hoofden.
‘Is het zo erg, lieverd? Je weet dat ik nooit over je werk begin en het is trouwens toch allemaal geheim, maar je bent de laatste tijd zo van streek.’
‘Je weet niet half hoe erg het is. Klote van de bok, grof gezegd. Stel je voor dat jij de opdracht hebt een bank te bewaken zodat niemand hem kan beroven. Dat is je echte werk, de rest is bijzaak. En jarenlang vindt er geen overval plaats en er wordt voor de deur zelfs niet fout geparkeerd, zodat iedereen denkt dat je baan een makkie is. Maar op een doodgewone dag wordt niet alleen de bank beroofd, het hele gebouw wordt gestolen. Hoe zou jij je voelen als jij de boel daar moest bewaken? En wat zou het voor je verdere loopbaan betekenen, denk je?’
‘Nee toch, Mike?’ Haar moeder klonk geschrokken, maar ze fluisterde ook op een manier alsof ze papa een zoen wilde geven. Christabel hoorde hem scherven oprapen en er gebeurde niets. ‘Ik wist niet dat het zo erg was. Die vreemde oude man...?’
‘Die ouwe smeerslap, ja. Maar ik heb al te veel gezegd, schat, ik kan je echt niet meer vertellen. Ik wil alleen maar zeggen dat dit gedoe met Christabel niet op een gelukkig tijdstip komt.’
Het bleef geruime tijd stil.
‘Wat moeten we nu met ons kleine meisje beginnen?’
‘Ik weet het niet.’ Er klonk gerinkel terwijl papa de scherven opruimde. ‘Ik weet alleen dat ik me grote zorgen maak en het feit dat ze niets wil zeggen maakt het alleen maar erger. Ik had nooit gedacht dat ze tegen ons zou liegen, Kaylene, dat ze iets voor ons verborgen zou willen houden.’
‘Ik ook niet.’
‘Daarom krijgt ze ook huisarrest. Ze mag naar school, maar verder gaat ze nergens heen totdat we de hele kwestie tot op de bodem hebben uitgezocht. En nu ga ik weer eens met haar praten.’
Christabel trok haar hoofd haastig terug uit de schacht van de schoonmaakrobot. Het laatste wat ze hoorde was het antwoord van haar moeder: ‘Pak haar niet te hard aan, Mike. Ze is nog zo jong.’
Ze ging op bed liggen en sloot haar ogen om te doen alsof ze nog sliep. Op de trap hoorde ze de voetstappen van haar vader, bonk, bonk, bonk. Soms, als ze wist dat hij haar kwam instoppen en een nachtzoen geven, voelde ze zich net de slapende Doornroosje in afwachting van de knappe prins die zich een weg door de doornstruiken baande. Maar een enkele keer, zoals nu, leek het alsof er een monster in een spookhuis naar boven kwam.
Hij deed zachtjes de deur open en even later voelde ze dat hij op de rand van het bed ging zitten. ‘Christabel? Ben je wakker, lieverd?’ Ze deed alsof ze nog half in slaap was. Haar hart klopte nog snel, alsof ze een heel eind had hardgelopen. ‘Wat?’
‘Je wangen zijn helemaal rood,’ zei hij bezorgd. ‘Je wordt toch niet ziek?’ Hij legde zijn grote hand op haar voorhoofd. Het was een koude en harde hand, heel erg zwaar.
‘Nee, het gaat wel.’ Ze ging rechtop zitten. Ze durfde hem niet aan te kijken, want ze wist dat hij een ernstige blik in zijn ogen had.
‘Je moet eens goed naar me luisteren, lieve Christabel. Al dat gedoe om die sprookjesbril van je... Je mama en ik zijn niet boos omdat we denken dat je iets slechts hebt gedaan, we zijn alleen maar bezorgd om je. En we vinden het helemaal niet fijn dat je ons niet wilt vertellen wat er is.’
‘Dat weet ik, papa.’ Ze wilde hem nog steeds niet aankijken, niet omdat ze bang was maar omdat ze wist dat ze zou gaan huilen als ze zijn gezicht zag.
‘Maar waarom zeg je het dan niet gewoon? Misschien was het maar een vriendje van je die zijn stem verdraaide, we zullen heus niet boos worden om zo’n spelletje. Maar als het een volwassen man is, tja, dan moeten we dat wel weten. Begrijp je?’
Ze knikte. Hij pakte haar kin beet en draaide haar gezicht naar hem toe. Ze keek in zijn grote, brede gezicht met de vermoeide ogen en de stoppelbaard. Papa scheerde zich elke ochtend behalve op zaterdag, en als hij met mama uit eten ging deed hij het voor die tijd nog een keer, en juist de stoppels op zijn kin zorgden ervoor dat haar maag omkeerde en het bloed weer naar haar wangen stroomde.
‘Heeft iemand je aangeraakt? Is er iets met je gebeurd?’
‘N-nee.’ Christabel begon te huilen. ‘Nee, papa!’
‘Wat is er dan wel gebeurd, kind? Wat is er aan de hand met je sprookjesbril?’
Ze wilde iets zeggen, maar er kwam alleen maar een hikkend geluid uit haar keel, zo’n beetje het geluid dat de schoonmaakrobot maakte. Ze snotterde en veegde haar neus af met haar mouw. Haar vader pakte een zakdoekje en gaf het haar. Eindelijk kon ze weer praten. ‘Ik mag het niet zeggen. Het is een geheim en...’ Ze schudde haar hoofd omdat ze het niet kon uitleggen. Meneer Sellars was bij die nare jongen van wie ze zo bang was en ze kon niet eens naar hem toe om te zeggen dat zijn ouders haar bril hadden afgenomen. Papa en mama waren heel verdrietig omdat ze tegen hen loog en haar papa zag er zo moe uit... ‘Ik kan het echt niet.’
Even dacht ze dat hij weer net zo boos zou worden als die eerste avond, dat hij zou gaan schreeuwen en met dingen zou gaan gooien, zoals hij Prins Pikapik tegen de muur had gegooid en het mechanisme kapot had gemaakt, zodat de otter alleen nog hinkend in een kringetje kon lopen. Maar hij bloosde niet van woede, hij bloosde eerder alsof hij samen met kapitein Ron weer had zitten drinken en vieze mopjes maakte over de meisjes op het muurscherm, mopjes die Christabel helemaal niet leuk vond.
‘Goed dan.’ Hij ging staan. ‘We leven niet meer in de Middeleeuwen, Christabel, en wij zijn geen ouderwetse ouders. Daarom zal ik je geen pak slaag geven zoals mijn vader mij gaf als ik tegen hem had gelogen. Maar vroeg of laat zal je opbiechten hoe je aan die bril bent gekomen en tot die tijd kom je het huis niet uit. Je mag niet buiten spelen, niet naar het muurscherm kijken, niet naar het winkelcentrum gaan, het is afgelopen met alle dingen die je zo leuk vindt, desnoods tot je naar de middelbare school gaat. Dat is je straf omdat je van die stomme spelletjes wilt spelen.’
Hij ging de kamer uit en deed de deur achter zich dicht. Christabel begon weer te huilen.
De man die hem dreigend aankeek torende zo hoog boven hem uit dat het toch al schaarse licht in de herberg erdoor werd verduisterd. Zijn gezicht en blote armen waren bedekt met tatoeages en in zijn zware baard waren kleine botjes gestoken. De man legde een van zijn machtige handen op de tafel, die hoorbaar kraakte.
‘Ik ben Grognug de Onbeminde,’ gromde hij, ‘overwinnaar van de trol Vaxirax en tal van andere beruchte monsters. Het is een gewoonte van me elke dag iemand met mijn blote handen om te brengen om in vorm te blijven, bij voorkeur iemand die ongevraagd op mijn plaats gaat zitten.’ Zijn tanden waren duidelijk nooit met zoiets verfijnds als een tandenborstel in aanraking gekomen; hun oorspronkelijke glinstering was vervangen door een geelgroen waas. ‘En wie mag jij wel zijn, kleintje?’
‘Ik... ik ben Ka-turr van Rhamzee,’ stamelde de aangesprokene, ‘een zwaardvechter. Ik-ik ben hier vreemd en ik weet niet...’
‘Fijn dat ik je naam weet voordat ik je kop van je romp sla,’ merkte Grognug op. ‘Dan kunnen de barden die aan hun lange heldendicht toevoegen. Ze houden mijn zegetocht namelijk nauwkeurig bij en elk detail is welkom.’ Grognugs virtuele adem was heel goed nagebootst en verklaarde zijn bijnaam afdoende: het was alsof je een beerput opende.
‘Dat geloof ik graag.’ Ka-turr schoof zijn kruk naar achteren. ‘Eigenlijk wilde ik net weggaan.’
Tien tellen later zat Catur Ramsey op zijn achterste voor de overschaduwde ingang, het gelach van de stamgasten nog in zijn oren. Hij zag zelf het komische nog wel in van zijn overhaaste aftocht. ‘Verdomme!’ zei hij. ‘Wat mankeert die lui? Dit is al de derde bar waar ik uit ben gesmeten!’
Om te beginnen is bet een taveerne, geen bar, zei het stemmetje in zijn oor. Het probleem is dat je de regels niet kent. Een groentje is een makkelijk slachtoffer.
‘Ik zei toch dat ik geen zwaardvechter kan spelen. Ik had een dief of een magiër moeten zijn, voor mijn part een middeleeuwse boekhouder. Allemaal moeten ze mij hebben, alleen omdat ik vrij lang ben en een buitenmodel blikopener aan mijn riem heb hangen.’
Jawel, maar dankzij dat ding heb je tenminste een kans om te overleven als je een gevecht niet kunt ontlopen, antwoordde Kruiper met zijn zware Brooklynaccent. En dat zal heel gauw het geval zijn als je zo doorgaat...
Ramsey krabbelde overeind en klopte het stof van zijn zware wollen kniebroek. Het zwaard, dat hij nog niet één keer had durven trekken, bonkte tegen zijn been. Het wapen had hem tot nog toe voornamelijk gehinderd bij het vluchten voor vechtpartijen en bovendien kon hij de bizarre naam maar niet onthouden.
‘Hoe heet dat ding ook alweer? Mattenklopper of zoiets?’
Kruiper zuchtte als een onzichtbaar krekeltje in Ramseys oor. Hamerkop. Het zwaard is afkomstig uit de tempel van de Jammerende God in Rhamzee, het land voorbij de grenzen van het Middenrijk. Hoe hou jij in vredesnaam je administratie bij? Je hebt een geheugen als een zeef, maat.
‘Ik maak aantekeningen. Ik zit achter mijn bureau en sla dingen op in mijn computersysteem. Ik heb assistenten. Ik hoef nooit door de smerige straten van het oude Margarine te kruipen om aan mijn gegevens te komen.’
Madrikhor. Als je wilt dat ik om je grappen lach moet je mijn opmerkzaamheid iets hoger instellen, dan heb ik ze eerder door.
Ramsey trok een gezicht, al vond hij nog steeds dat er iets geestigs was aan de totale mislukking van de hele onderneming. ‘Laat maar zitten. Je kunt je energie beter gebruiken om een andere bar te vinden waar ze op een boksbal zitten te wachten.’
Het plan om hierheen te gaan had voor de hand gelegen, vooral toen de veelbelovende eerste aanwijzingen stuk voor stuk luchtspiegelingen bleken te zijn die bij nadere beschouwing in het niets oplosten. Kruiper had veel informatie verschaft over Orlando’s bezigheden gedurende de laatste maanden, maar desondanks was het verbazingwekkend moeilijk geweest iets naders uit te vinden. De mensen van het BoomHuis hadden zijn voorzichtige toenaderingspogingen van de hand gewezen nadat diverse kinderen tegelijkertijd waren getroffen door het syndroom van Tandagore. Geen enkele programmeur van Indigo had ooit van Orlando Gardiner gehoord, misschien uit vrees voor een aanklacht, hoewel iemand van personeelszaken toegaf hem een beurs te hebben bezorgd. Ramsey vermoedde dat Indigo niet in de pers te kijk gezet wilde worden als een bedrijf dat zieke kinderen oplichtte, anders zou het de financiering wel hebben stopgezet en alle gegevens uit de administratie hebben gewist.
Het Middenrijk was een laatste mogelijke bron van informatie over Orlando’s recente activiteiten, maar zelfs hier leek het spoor dood te lopen. De organisatie reageerde met beleefde reserve op verzoeken om inlichtingen en Ramsey was bang dat de normale procedure jaren in beslag zou nemen als hij niet van binnen uit op onderzoek uitging. Zijn eerste optreden in deze simwereld had ervoor gezorgd dat hij zich precies zo belachelijk voelde als hij had gevreesd en bovendien had hij nu een pijnlijk stuitje.
Kruiper had hem eerst meegenomen naar de toren van de magiër Senbar Flay, maar dat hele gebouw bleek zelfs in de administratie van het Middenrijk niet meer te bestaan. In het kader van de virtuele stadsvernieuwing was er al een ander kasteel verrezen, een oosterse fantasie met flonkerende minaretten. Het kostte Ramsey geen moeite zich voor te stellen hoe een makelaar zoiets zou aanprijzen: Aantrekkelijk onderkomen voor beginnende tovenaars. Het gerucht ging dat het slot zelfs werd bewaakt door een djinn, maar de advocaat was niet van plan de juistheid daarvan op de proef te stellen. Er viel hier niets meer te leren. Het kind dat vroeger de tovenaar had uitgehangen bestond nog steeds - aan de beademingsapparatuur in een ziekenhuis in Florida - maar de rol van Senbar Flay in het Middenrijk was uitgespeeld.
Een tocht naar het verre Kattenruggebergte kostte Ramsey bijna een week van zijn toch al zo schaarse vrije tijd en leverde evenmin iets op. De grafheuvel van Xalisa Thol waar volgens Kruiper alles was begonnen was eveneens verdwenen. De lokale bevolking sprak huiverend over de avond waarop dat was gebeurd, met een verschrikkelijke sneeuwjacht die iedereen binnenshuis hield en met wolven die de buurt ook na de storm nog onveilig maakten.
Ramsey was dus maar teruggegaan naar Madrikhor in de hoop dat een ouderwetse aanpak iets meer zou opleveren. Voor zijn cliënten had hij zich soms in de gevaarlijkste buurten van Washington en Baltimore gewaagd, dus wat kon hem in zo’n virtueel sprookje nu helemaal gebeuren?
Van alles, zoals hij al snel ontdekte. Zelfs de onbeschaafdste bewoners van een huurkazerne hadden nooit geprobeerd een vuurspuwende salamander in zijn broek te proppen.
Hij zat in Het Rovershol, een kleine en uitgewoonde taveerne, een kom honingwijn te drinken en bedacht net dat hij gelukkig niet nog meer geld had besteed aan de smaaksimulator toen iemand naar zijn zorgvuldig gekozen plekje in de donkere hoek kwam. Hij had een lange en tamelijk pijnlijke dag achter de rug en Het Rovershol lag in een slecht bekend staande buurt van Madrikhor, dus toen de on-
bekende bij zijn tafel bleef staan en gezelschap kreeg van een tweede vreemdeling bereidde Ramsey zich met een zucht voor op een nieuwe aframmeling.
‘Gegroet,’ zei de langste van de twee, een gespierde kerel met een hoekige kin en een brede snor. ‘We horen dat je inlichtingen zoekt.’
‘En wij hebben voorwaar inlichtingen in de aanbieding,’ vulde de ander aan, een mager mannetje met oranjekleurig haar. De stemmen van het tweetal leken verdacht veel op elkaar, hoewel die van de kleinste iets hoger was.
‘Zo?’ Ramsey probeerde onverschillig te klinken. Iedereen in deze stad was bezig met een ingewikkeld spel en het zou hem niet verbazen dat mensen op zijn geld uit waren, hoogstens dat ze er iets bruikbaars voor wilden geven. ‘En wie zegt dat ik bereid ben daarvoor te betalen?’
‘Heb je soms niet in heel de avonturierswijk naar Thargor de Donkere gevraagd?’ vroeg de lange man. ‘Welnu, wij zijn niemand anders dan Belmak de Boekanier en zijn metgezel de Rode Wezel. Wij kunnen je helpen.’
‘In ruil voor een zak goud, uiteraard,’ zei de kleinste na een stilte.
‘Uiteraard.’ Ramsey knikte met een ernstig gezicht. ‘Laat maar eens wat horen, dan zal ik zeggen wat ik er eventueel voor over heb.’ Hij was niet meer zo bang voor een aframmeling, hoewel hij bijna zeker wist dat dit tijdverspilling was. Waarschijnlijk gingen er achter deze zogenaamd zware jongens een paar tieners schuil die nog niet eens oud genoeg waren om hun rijbewijs te halen.
‘We kunnen je bij iemand brengen die weet waar Thargor is,’ zei de Rode Wezel met een vette knipoog. Daarbij verrekte hij zijn ooglid of anders was er een vonk van het vuur in zijn oog gekomen, want hij stond een tijdje met zijn ogen te knipperen en over zijn gezicht te wrijven. Daarna kwam zijn kompaan abrupt in beweging, alsof hij op een claus had gewacht.
‘Je moet voorzeker met ons meegaan,’ verklaarde de knaap met de snor. ‘Vrees niet dat je enig kwaad zal geschieden, want je hebt het woord van Belmak, de man die nog nooit iemand heeft bedrogen.’
Wat vind jij ervan, Kruiper? vroeg Ramsey binnensmonds. Dit is de eerste aanwijzing die we hier krijgen. Ken je dit stel?
Ik geloof het niet, maar de deelnemers gebruiken niet altijd dezelfde karakters. De onzichtbare helpmachine zweeg alsof hij erover nadacht. Laten we het maar proberen. Ik zal hun gegevens opslaan, dan hoeven we de volgende keer niet alles overnieuw te doen als we van het net gegooid worden.
‘Goed dan,’ zei Ramsey hardop. ‘Breng me erheen. Maar geen geintjes.’ Onwillekeurig begon hij zich het taalgebruik van goedkope netfilms aan te meten.
Belmak en de Rode Wezel waren flink aangeschoten of afkomstig uit een land waar de bodem niet vlak was, want het lopen ging ze bepaald moeilijk af. Bovendien hulden ze zich in een volmaakt zwijgen terwijl ze in de motregen door de bemodderde keienstraatjes van de avonturierswijk liepen. Ramsey begon het idee te krijgen dat er iets eigenaardigs met het tweetal aan de hand was.
‘Ik moet bekennen dat ik jullie namen niet ken, nobele helden,’ zei hij. ‘Misschien willen jullie me iets over jullie avonturen vertellen. Ik vrees dat ik hier onbekend ben.’
Belmak de Boekanier deed nog drie passen voordat hij zich naar Ramsey omdraaide. De ander kwam wankelend tot stilstand, alsof hij in elke broekzak een kegelbal had zitten. Vreemd genoeg draaide hij zelfs zijn hoofd niet om.
‘Wij zijn befaamd, niet alleen in Madrikhor maar ook in Qest, Sulyaban en alle steden die aan de Grote Oceaan liggen. Befaamd.’ Hij zweeg abrupt.
‘Waarlijk, wij hebben veel avonturen beleefd,’ vulde de Rode Wezel aan, nog steeds zonder om te kijken. Samen met Belmak zette hij de waggelende tocht voort.
Kruiper, wat mankeert die lui? mompelde Ramsey.
Volgens mij is het geen meervoud, makker, antwoordde Kruiper. Het lijkt me iemand die twee sims tegelijk probeert te sturen, maar zonder erg goed tuig.
Dus daarom lopen ze zo raar. Ramsey moest zich inspannen om niet hardop te lachen.
Dat is nog niet alles. Heb je gemerkt dat ze niet tegelijkertijd kunnen lopen en praten?
Het werd Ramsey te veel. Hij proestte het uit en sloeg bijna dubbel van het lachen. Belmak en de Rode Wezel draaiden zich langzaam om, even mechanisch als de figuren in een middeleeuwse klokkentoren.
‘Waarom lach je, vreemdeling?’ vroeg de Rode Wezel.
‘Z-zomaar,’ hijgde Ramsey. ‘Ik moest aan een ouwe grap denken.’
‘Zo,’ zei Belmak. ‘Voorwaar.’ Na een laatste achterdochtige blik draaide hij zich weer om. De Rode Wezel deed hetzelfde en het tweetal ging opnieuw op weg, even onzeker als een peuter die net heeft leren lopen. Ramsey hikte nog na terwijl hij zich in beweging zette en wiste de tranen uit zijn ogen, waardoor hij de aanwezigheid van de stenen watertrog pas opmerkte toen hij er met zijn knie tegenaan stootte.
Ramsey hinkte tierend in het rond en Belmak bleef staan om naar hem te kijken. ‘Madrikhor is een gevaarlijke stad,’ merkte hij op.
‘Ja,’ beaamde de Rode Wezel een ogenblik later. ‘Voorwaar.’
Ramsey sjokte al meer dan een uur achter de twee avonturiers aan in een tempo dat hij zelfs achteruitlopend makkelijk zou kunnen bijbenen. Hun vreemde eenden pas was lang niet zo grappig meer. Catur Ramsey voelde zijn ergernis met elke trage stap groeien.
Waarom houdt die Gardiner niet van sciencefiction? Dan had ik nu misschien in een comfortabel atoomautootje kunnen rondrijden of zoiets.
Rond middernacht was de stad nog net zo levendig als overdag, alleen was het een ander soort levendigheid. In een virtuele wereld vol dieven, moordenaars en zwarte magiërs, doorgaans de alter ego’s van kinderen die al in bed hadden moeten liggen, was de overgang van quasi-middeleeuwse rondborstigheid naar doorzichtige spookachtigheid niet al te verrassend. Je kon nauwelijks een donkere hoek passeren of er hield zich iemand schuil en overal buiten het licht van de lantarens werden twijfelachtige transacties verricht en snode plannen gesmeed. De figuren die zich door de winderige straten haastten waren in wijde mantels gehuld, hun silhouetten zagen er onwerkelijk uit en de ogen in hun overschaduwde gezichten hadden nauwelijks iets menselijks.
Ze spelen hier gewoon halloween, dacht Ramsey, maar dan elke dag van het jaar. Ondanks zijn vermoeidheid en toenemende irritatie kon hij er wel enige waardering voor opbrengen. Feestdagen waren vaste bakens uit zijn jeugd, ongeacht waar hij ze met zijn ouders had gevierd. Soms hadden ze gewoon ergens in de stad gewoond in plaats van op een legerbasis en halloween was pas echt als iedereen eraan meedeed.
Een donkere figuur sprong met wapperende mantel van het ene dak naar het andere over het steegje. Ramsey miste ineens de halloweens van vroeger, de enge verrukking van bekende straten die donker en geheimzinnig waren geworden, de vertrouwde gezichten die met make-up of maskers onherkenbaar waren gemaakt. Als kind had hij nooit veel belangstelling voor zulke fantasiespelletjes gehad, zelfs toen hij nog jong genoeg was om alles te geloven was hij niet op onderzoek uitgegaan in het Middenrijk of soortgelijke virtuele werelden. Nu kon hij er alleen maar als toerist naartoe gaan. Zoals iedereen die niet meer in Sinterklaas gelooft kon hij er nog maar half van genieten en dan nog alleen met een gevoel van spijt.
De buurt waarin Het Rovershol lag was een van de mindere wijken van Madrikhor, maar het was een paradijs vergeleken met de plek waar Belmak en de Rode Wezel hem naartoe brachten. Ze hadden de stad zelf achter zich gelaten en trokken door een bijna eindeloze krottenwijk waar de huizen als verzakte honingraten tegen elkaar aanleunden, opgetrokken uit alle troep die maar als bouwmateriaal dienst kon doen.
Waar zijn we nu terechtgekomen, Kruiper? fluisterde Ramsey.
In Leunstad. Orlando kwam hier niet zo vaak.
Het is verdomme een getto!
Getto’s zijn onvermijdelijk bij een liberale economie, zelfs in een denkbeeldige wereld.
Ramsey knipperde met zijn ogen en vroeg zich af of Kruiper misschien door een socialist was geprogrammeerd. Is het hier gevaarlijk?
Wat verwacht je anders in deze simulatie? antwoordde Kruiper. Het is hier niet echt leuk, nee. Zombies, boosaardige kobolds en natuurlijk veel aan lager wal geraakte dieven en moordenaars. Als ik me niet vergis hebben ze bij de stortplaats ook last van een weerwolf.
Ramsey trok een gezicht en haalde voorzichtig Hamerklop of hoe dat ding heette uit de schede.
Belmak bleef een ogenblik staan. ‘Vrees niet, we zijn er bijna.’
‘Ja, voorwaar,’ beaamde zijn kompaan, die al net zo buiten adem leek te zijn.
Ramsey moest steeds sterker aan weerwolven denken toen het tweetal hem in de richting van een onmiskenbare stortplaats voerde, een berg afval met daaromheen een paar lagere puinheuvels in het centrum van de krottenwijk. Overal brandden vuren, voornamelijk door spontane ontbranding. Zelfs virtueel bood dit middeleeuwse huisvuil een treurige aanblik, een grauwe moddertroep waar botten en scherven uitstaken. In de rode gloed van de lage vlammen waren een paar schooiende zwervers te zien, maar verder was de plek verlaten. Ramsey begreep niet waarom de anderen hem hierheen hadden gebracht.
Hij hief het zwaard met de onmogelijke naam. ‘Dit is toch geen hinderlaag? Jullie hadden geen uren hoeven te lopen om me in de val te lokken.’
‘Geen... hinderlaag,’ zei de Rode Wezel, die er nog slechter aan toe was dan Ramsey. ‘We moeten... daar zijn.’ De roodharige man wees naar een donkere plek bij een van de stapels troep. Op het eerste gezicht viel er niets bijzonders te ontdekken, maar bij nader inzien meende Ramsey iemand in de vage gloed te zien bewegen. Hij hield het zwaard voor zich uit en liep verder over de drassige bodem. Belmak en diens kleine metgezel konden hem niet bijhouden: ze raakten achter en verdwenen al snel uit het gezicht.
De donkere plek bleek een hut te zijn, een armzalig onderkomen van oude planken en stukken steen. De kieren waren gedicht met lappen stof om de wind en de opdringerige vuile rook tegen te houden en daardoor had het geheel wel iets weg van een kapotte ledenpop. In de deuropening of wat daarvoor bij ontstentenis van een deur moest doorgaan stond een lange gedaante, naar de mode van Madrikhor gekleed in een zwarte kapmantel.
Ramsey stapte vastberaden op deze verschijning af. Hij zat al twee uur langer op het net dan zijn bedoeling was geweest, zijn voeten deden zeer en als dit nog langer ging duren was zelfs de afhaalzaak beneden gesloten. Het werd tijd dat hij iets bereikte en anders, als deze hele onderneming net zo zinloos bleek te zijn als hij had verwacht, om van het net af te gaan.
‘Hier ben ik dan,’ zei hij tegen de zwijgende gestalte. ‘Ik heb twee schertsfiguren bij me, maar die laten nog even op zich wachten. Ik heb een vervloekt eind moeten lopen, daarom wil ik graag weten wie je bent en wat je mij kunt vertellen.’
De donkere figuur keek hem een ogenblik zwijgend aan. ‘Je vergeet wie je voor je hebt,’ zei hij ten slotte met een machtige stem. ‘Niemand waagt het zo onbeschaamd te zijn tegen de grote magiër... Dreyra Jarh!’ De onbekende hief zijn armen in de lucht en zijn mouwen golfden rond zijn lange, bleke handen. Op hetzelfde moment werd de hele krottenwijk verlicht door een bliksemschicht en Catur Ramsey kromp ineen onder de geweldige donderslag die daarop volgde.
Met de bliksemstraal nog op zijn netvlies probeerde Ramsey zijn evenwicht te hervinden, wat hem ten slotte lukte door het zwaard in de grond te steken. Hij was snel over de eerste schrik heen. ‘Lang niet gek,’ zei hij hardop. Hij was nog te zeer verblind om de ander te kunnen zien en hij hoopte maar dat hij in elk geval de goede kant op keek. ‘Zo’n truc zal heel wat kosten, een maand zakgeld of een smak bonuspunten die je hier hebt verdiend. Maar laten we eerlijk zijn, je zit niet voor niets op deze stortplaats. Als je echt goed was zou je net als andere magiërs ergens een groot oud kasteel hebben.’
Dreyra Jarh trok na een aarzeling de kap van zijn hoofd. Hij had een kale schedel en een lijkbleek mager gezicht. ‘Jij wint, Gardiner. Kom binnen, dan kunnen we praten.’
Gardiner? Ramsey hield nog net op tijd een tegenwerping binnen. ‘Dat is goed.’
Het onderkomen van Dreyra Jarh was waarschijnlijk een van de weinige realistische voorbeelden van middeleeuws leven die er in heel het Middenrijk te vinden waren. De sfeer werd niet bevorderd door de plakken gedroogde mest die de tovenaar gebruikte om de brand in zijn haardvuur te houden, maar onder deze omstandigheden was het een begrijpelijke gang van zaken. Dit was immers geen samenleving waarin papier of hout in overvloed aanwezig waren. Ramsey hoopte alleen dat het geen voorteken was van de kwaliteit van de informatie waarover Dreyra Jarh beschikte.
In een laatste poging om zijn superioriteit te bewijzen had de tovenaar beslag gelegd op de enige zitplaats in de hut, een hoge en gammele kruk, waardoor Ramsey alleen maar op de aangestampte aarde kon gaan zitten. In het licht van het haardvuur bleek Dreyra Jarh een miniem, hemelsblauw puntbaardje te bezitten, een fatterig detail dat op betere tijden leek te wijzen - of misschien had de echte Dreyra Jarh meer over voor zijn uiterlijk dan voor zijn omgeving.
Kruiper, mompelde Ramsey zonder zijn lippen te bewegen, ken je deze figuur? Waarom denkt hij dat ik Orlando ben?
Of ik hem ken? Dat mag je wel zeggen, ja. Hij heeft heel wat knokpartijen met Thargor uitgevochten, maar vroeger was hij er een stuk beter aan toe. Hij had zelfs een eigen land, weet je wel, de tovenaar-koning van Andarwen, maar dat is hij bij het dobbelen kwijtgeraakt aan een of andere demon. Bij de laatste ontmoeting met Thargor had hij nog wel een groot oud huis dat uit levend glas bestond, compleet met bedienden en waakhonden en zo. Kruiper dacht even na. Zo te zien is hij er flink op achteruitgegaan.
Ramsey snoof. Dat mag je wel zeggen.
‘Jij bent toch Orlando Gardiner?’ De tovenaar klonk bijna smekend, ondanks zijn spookachtige, ingevallen uiterlijk. Hij sprak met een licht accent dat Catur Ramsey niet helemaal kon plaatsen. ‘Als je wilt zal ik het hele gesprek laten registreren. Van mij zal niemand iets horen, maar ik moet weten wie je bent.’
Ramsey aarzelde, maar hij wist dat hij zijn dekmantel niet tot in het oneindige zou kunnen handhaven, zelfs niet na weken oefening. ‘Nee, ik ben Orlando niet. Ik wil alleen weten wat er met zijn karakter is gebeurd, met Thargor.’
‘Verdomme!’ Dreyra Jarh ging staan en stampvoette op de grond. ‘Wat een klerezooi!’
‘Heb je me daarom laten komen?’ vroeg Ramsey toen de ander enigszins was bedaard. ‘Omdat je dacht dat ik Orlando Gardiner was?’
‘Ja,’ antwoordde de tovenaar somber. ‘Het spijt me.’ Het klonk niet erg gemeend.
Ramsey was niet van plan zich zo makkelijk te laten afschepen na die urenlange rondleiding door de minder bezienswaardige wijken van Madrikhor. ‘Wat wilde je dan van hem?’
Het magere gezicht kreeg een achterdochtige uitdrukking. ‘Niets.’
‘Het gaat mij niet alleen om Thargor, maar ook om Orlando Gardiner zelf. Zijn ouders hebben me gevraagd iets uit te zoeken.’
‘Zijn ouders? Waarom dan?’
‘Laat mij de vragen maar stellen. Dit kan misschien helpen.’ Ramsey haalde een rinkelende beurs te voorschijn. Hij had zijn hele budget toch al bijna verspeeld. ‘Deze beurs is voor jou als je me helpt, twintig goudstukken.’
‘Twintig goudstukken?’ De voormalige heerser over een eigen koninkrijk begon duidelijk weer belangstelling te tonen. ‘Alleen om met jou te praten?’
‘Zolang je iets van belang te vertellen hebt.’ Ramsey legde de beurs naast zijn knie. Kruiper, waarschuw me als hij probeert me af te schepen. ‘Waarom wilde je Orlando Gardiner spreken?’ vroeg hij hardop.
Dreyra Jarh ging weer op de kruk zitten en vouwde zijn lange handen in zijn schoot. ‘Hij is een veteraan, net als ik. We hebben al heel wat veldslagen uitgevochten.’
‘Veldslagen?’ vroeg Catur met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Niet in het echt, alleen hier, in het Middenrijk. Het was echt een strijd op leven en dood, nu eens won de een, dan de ander...’
Dat liegt hij, maat, zei Kruiper prompt. Orlando heeft nooit voor deze jongen hoeven onder te doen.
‘Maar op een dag liet hij zich door een goedkope demon te pakken nemen en toen de Raad van Toezicht zijn protest verwierp was hij terug bij af.’
Ramsey knikte. Tot dusver klopte het verhaal, alleen was het niets nieuws. ‘En toen?’
‘En toen gingen er allerlei geruchten dat hij voor zijn vertrek navraag deed naar een gouden stad, iets waar niemand in het Middenrijk ooit van had gehoord. Maar omdat hij ineens verdween ben ik nooit te weten gekomen hoe het zat.’
Ramsey had zijn oren gespitst toen Dreyra Jarh over de gouden stad begon. Het dreigende geknetter van het vuur klonk onnatuurlijk luid en de vervallen hut leek nog kleiner te worden.
‘Tot ik op een dag het juweel vond,’ hernam Dreyra Jarh. ‘Een van mijn zombies vond het bij de opgraving van de verdwenen Catacomben van Perinyum. Zombies geven niet om sieraden of dergelijke kostbaarheden, daarom zijn het goede werkers. Toen ik het juweel bekeek ging het ineens open...’
‘O ja?’ vroeg Ramsey, die zijn opwinding nauwelijks kon verbergen. ‘En?’
Hij werd gestoord door de stem van Kruiper voordat de tovenaar antwoord kon geven. Er komt iemand aan, maat!
Ramsey kwam op een knie overeind en probeerde zijn zwaard uit de schede te trekken, wat veel lastiger was dan je volgens de verhalen zou denken. De plooien van zijn tuniek hingen nog over de handgreep toen Belmak de Boekanier en zijn kompaan de Rode Wezel in de deuropening verschenen en in volmaakte harmonie bleven staan uithijgen.
‘Bijlo!’ riep Belmak. Alsof daarmee alles was gezegd ging hij verder met hijgen. Er verstreek enige tijd voordat de Rode Wezel iets kon bijdragen.
‘De vreemdeling is zo snel... als de wind!’ De Wezel maakte een weids gebaar om aan te geven hoe snel Ramsey wel was geweest en hoe manhaftig hij en Belmak hadden geprobeerd hem bij te houden.
De lijkbleke magiër wuifde ongeduldig met zijn vingers. ‘Ja, ja, goed werk, maar we zijn nu in gesprek, dus maak dat je wegkomt.’
Belmak staarde hem aan. ‘Wat?’
‘Je hebt me gehoord. Jullie kunnen in De Oude Taveerne op me wachten.’
‘En we zijn hier net!’
‘Van wachten ga je niet dood. Schiet op.’
Belmak en de Rode Wezel stonden te kijken alsof ze ter plekke dood zouden blijven. In een opwelling van medelijden haalde Ramsey zijn beurs te voorschijn, zocht een niet al te groot muntstuk en wierp dat naar het tweetal. De Rode Wezel slaagde er bijna in het te vangen. De avonturiers raapten de munt op en sloften gelaten de door brandjes verlichte nacht weer in.
‘Je kunt niet overal zombies voor gebruiken,’ verklaarde Dreyra Jarh enigszins verlegen. ‘En ik zit tegenwoordig een beetje krap bij kas...’
‘Ga verder met je verhaal. Je had een juweel gevonden.’
Het relaas van de tovenaar kwam in grote trekken overeen met dat van Orlando. De gouden stad was zo’n uniek verschijnsel dat er alleen maar een bijzondere queeste achter kon steken, iets waar uitsluitend de beste spelers naar op jacht konden gaan. Zijn speurtocht had echter niets opgeleverd, hoewel hij zowel binnen als buiten het Middenrijk al het mogelijke had gedaan om de stad te vinden. Als vooraanstaand magiër had hij de simwereld binnenstebuiten gekeerd, overal gezocht, iedereen ondervraagd en expedities uitgezonden naar alle fabelachtige uithoeken van heel de virtuele omgeving.
‘Het is mijn ondergang geworden,’ besloot hij op treurige toon. ‘Na een tijdje gaf ik meer geld uit dan ik had en het was allemaal voor niets. Het enige wat ik kon bedenken was dat Orlando de stad wel had gevonden, dat hij om die reden niet meer meedeed, maar ook hem kon ik niet vinden.’ De magiër probeerde tevergeefs onverschillig te klinken. ‘Is het hem gelukt of niet?’
Ramsey was half in gedachten verzonken en probeerde het plaatje rond te krijgen. ‘Is hem wat gelukt?’
‘Heeft hij de stad nou gevonden of niet?’
‘Dat weet ik niet.’ Ramsey stelde nog een paar vragen en stond toen op: ook in een virtuele omgeving kreeg je last van je benen als je te lang in een ongemakkelijke houding bleef zitten. Hij wierp Dreyra Jarh zijn beurs toe. ‘Ik neem aan dat er nog gegevens van je onderzoek zijn opgeslagen?’ vroeg hij.
‘Wat?’
‘Alles wat je hebt gedaan om de stad te vinden.’
‘Ik denk het wel.’ De tovenaar was druk bezig de inhoud van de beurs te tellen. Hoewel het geld duidelijk welkom was zou hij er zijn koninkrijk niet mee kunnen terugkopen of al te veel nieuwe zombies in dienst nemen.
‘Ik heb een voorstel,’ zei Ramsey. ‘Laat mij je gegevens inzien, strikt vertrouwelijk, dan zorg ik ervoor dat je nog veel meer krijgt dan dat monopolygeld.’ Hij probeerde zich voor te stellen hoe oud de echte Dreyra Jarh was. ‘Wat zou je zeggen van duizend uno in echt geld? Daar kun je heel wat vuurwerk voor kopen of goede apparatuur voor de arme donder die de sims van Belmak en de Rode Wezel moet besturen.’
‘Je... je wilt me geld geven om de inhoud van mijn systeem te zien?’
‘Ik ben advocaat, dus voor mijn part mag je het zwart op wit laten zetten. Maar inderdaad, ik wil al je gegevens bekijken. En dat juweel, als je dat nog hebt.’
Dreyra Jarh snoof. ‘Weinig kans, het hele ding is in rook opgegaan. Er is alleen een zwart gat in mijn bestanden overgebleven, alsof het nooit heeft bestaan. Je zult het zelf wel zien.’
Catur Ramsey was al helemaal naar de rand van de vuilnisbelt teruggelopen voordat hij besefte dat hij de verbinding op elk moment kon verbreken, verdiept als hij was in de mogelijke betekenis van wat hij zojuist had gehoord.
Wat er met Orlando was gebeurd was geen unieke ervaring, alleen was het niet met iedereen even slecht afgelopen. Dreyra Jarh was eraan failliet gegaan en zat lelijk in de put, maar hij lag bepaald niet in een coma.
Ramsey zag een eind verderop een gebouwtje staan dat nauwelijks groter of aanlokkelijker was dan de hut van de tovenaar. Boven de ingang schommelde een uithangbord waaruit bleek dat het De Oude Taveerne was. In de deuropening stonden twee herkenbare figuren.
Belmak de Boekanier zag Ka-turr van Rhamzee naderen en zwaaide uitnodigend met zijn hand.
‘Nee, bedankt!’ riep Ramsey. ‘Ik moet ervandoor. Drink niet te veel!’
Het laatste wat hij zag voordat de vuilnisbelt, Madrikhor en heel het Middenrijk verdwenen waren de opgestoken handen van Belmak en de Rode Wezel die hem kort na elkaar uitwuifden.
D
e Slachter liet de sim van Quan Li in een donker hoekje achter als een weggeworpen marionet. Hoewel er in deze nieuwe simulatie nog veel en veel meer te onderzoeken viel had hij al genoeg gezien om te weten dat er schuilplaatsen te over waren, een constatering die zijn jagershart verwarmde. Nu hij die armzalige bende van Sellars kwijt was hoefde de sim ook niet altijd een levende indruk te maken.
Hij voelde een bittere afkeer opkomen toen hij eraan dacht hoe ze hem als een stel jakhalzen naar de keel waren gevlogen, een herinnering die hij snel van zich afzette. Hij had een grotere prooi in het vizier en die was veel belangrijker dan die achterlijke mensjes en hun hinderlijke bezigheden.
Met een kort commando ging hij van het net af en bevond hij zich weer op de gerieflijke massagebank in zijn kantoor in Cartagena. Hij haalde twee Adrenextabletten uit het apparaat en slikte ze door met een slok water uit de knijpfles die hij naast de bank had gezet voordat hij het net op was gegaan. Daarna verving hij de muziek in zijn hoofd - iets baroks met violen en diepe bassen om de nieuwe omgeving bij te verkennen - door iets wat beter paste bij het verhaal van de held die aan zijn grootste avontuur gaat beginnen, zijn magnum opus.
En het zou een echte heldendaad worden, een gedurfde meesterzet waarmee hij zelfs de Oude Man zou verrassen. De Slachter wist nog niet precies hoe hij het ging doen maar hij voelde het antwoord dichterbij komen, even duidelijk als hij de nabijheid van zijn prooi kon voelen.
Hij controleerde of Dulcie Anwin op zijn oproep had gereageerd. Dat was het geval. Hij belde opnieuw en ze kwam onmiddellijk in beeld.
‘Hallo.’ Hij glimlachte opgewekt, hoewel de adrenaline al effect begon te sorteren en hij het liefst het uiterlijk van een doodshoofd had aangenomen. ‘Heb je van je vrije tijd genoten?’
‘Dat mag je wel zeggen!’ Ze was helemaal in het wit, gekleed in een conservatief en toch charmant mantelpak waartegen haar gebruinde huid verleidelijk afstak. ‘Het was lang geleden dat ik eens een dagje voor mezelf had om rustig de post te lezen en naar muziek te...’
‘Heel fijn.’ Hij glimlachte nog wel, maar dat gebabbel was hij nu al zat. Dat was een van de weinige voordelen van mannen, die hielden meestal hun kop als ze niets te melden hadden. ‘Klaar om aan de slag te gaan?’
‘Honderd procent.’ Ze glimlachte op haar beurt, wat hem even achterdochtig maakte. Ze was toch geen spelletje aan het spelen? Ook voordat hij haar een tijd vrijaf had gegeven had hij wat te weinig aandacht aan haar geschonken. Per slot van rekening bleef ze een zwakke en gevaarlijke schakel. Hij voegde een triangel toe aan zijn interne muziek, het geluid van klaterend water om zijn rustige en zelfverzekerde stemming terug te krijgen.
‘Goed, want er is het een en ander veranderd. De details krijg je later van me, maar eerst heb ik een belangrijke opdracht voor je. Dit is iets voor iemand met jouw kwaliteiten, Dulcie.’
‘Ga verder.’
‘Ik heb de sim misschien zelf nodig, dus die kun je niet gebruiken, maar ik heb iets uit die simulatie gekopieerd en dat moet je voor mij onderzoeken. Het ziet eruit als een doodgewone aansteker, zo’n ding dat ze vroeger voor sigaretten gebruikten, maar je kunt er nog meer mee doen, nog veel meer. Zoek uit wat het is, hoe het werkt en wat je er precies mee kunt.’
‘Ik snap het niet helemaal,’ zei ze. ‘Wat is het dan?’
‘Een toestel waarmee je in het Anderland netwerk poorten kunt manipuleren, al weet ik wel zeker dat er nog meer achter zit. Dat moet jij uitvissen.’
‘Maar ik kan de sim niet gebruiken?’
‘Nog niet,’ antwoordde hij kalm, al beviel het hem niet dat ze aan zijn instructies tornde. Hij haalde even diep adem en luisterde naar zijn muziek. ‘Dan nog iets. Ik wil weten waar die aansteker vandaan komt. Het ding zelf zal wel gegevens bevatten over het systeem waaruit het afkomstig is, maar dat moet je hoe dan ook uitzoeken.’
Ze trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik zal het proberen. En als ik klaar ben?’
‘Dan zullen we het systeem laten denken dat het ding is vernield of kwijtgeraakt of zoiets. Als het goed is geprogrammeerd kunnen we het dan toch nog gebruiken.’
Ze keek hem fronsend aan. ‘Of het schakelt zichzelf definitief uit. Is het niet simpeler om het te blijven gebruiken tot iemand het merkt?’
Hij haalde opnieuw diep adem. ‘Dulcie, dit speeltje behoort toe aan een handlanger van de Oude Man. Als die hufters van de Broederschap ontdekken dat iemand het clandestien gebruikt zullen ze willen weten wie die iemand is. Je kunt er donder op zeggen dat ze binnen tien minuten bij je op de stoep staan om je deur open te rammen en je te grazen te nemen. Je zult letterlijk in rook opgaan, en niet alleen virtueel. Ben ik duidelijk?’
‘Heel duidelijk.’ Eindelijk sloeg ze de onderdanige toon aan die hij graag hoorde.
‘Goed. Laat me elke drie uur weten hoe het gaat en natuurlijk zodra je iets van belang hebt gevonden.’ Hij verbrak de verbinding.
Hij bleef op de bank zitten, stak een ranke zwarte Corriega op en begon over zijn echte jachtpartijen te mijmeren. Onwillekeurig dacht hij aan het ogenblik waarop die brutale ros van een Dulcinea Anwin niet bruikbaar meer zou zijn. New York was maar een paar uur vliegen...
Maar zelfs deze vertrouwde en onderhoudende speculaties konden zijn gedachten niet lang van zijn nieuwe plannen afhouden. Waar zou hij op jagen als hij zelf een god was geworden? Op andere goden?
Het was een verrukkelijk idee.