DEEL 46
Verna liep achter de boodschapper aan en stapte opzij toen een
aaneengesloten troep paarden voorbij kwam stuiven. Op de buik van
de paarden zat aangekoekte modder en hun neusgaten waren
opengesperd van opwinding. De ogen van de cavaleriesoldaten, diep
over de schoft van hun paard gebogen, straalden een grimmige
vastberadenheid uit. Vanwege de permanente bedrijvigheid van de
afgelopen weken moest Verna, elke keer als ze haar tent verliet,
goed opletten dat ze niet onder de voet werd gelopen door paarden
die door het kamp draafden of door mensen die als bezetenen
rondrenden. 'Het is niet ver,' riep de boodschapper over zijn
schouder. Toen hij achteromkeek knikte ze hem toe. Hij had een jong
gezicht en was beleefd. Met zijn blonde krullen en hoffelijke
manieren deed hij haar aan Warren denken. Ze had geen verweer tegen
de golf van pijn die haar bij de herinnering aan Warren
overspoelde. Haar dagen waren leeg zonder hem. Het was haar
ontschoten hoe de boodschapper heette. Er waren zoveel jongemannen;
ze kon hun namen niet allemaal onthouden. Hoezeer ze ook haar best
deed, het was onmogelijk om alle soldaten persoonlijk te leren
kennen. Tenminste niet de laatste tijd, nu ze niet meer in groten
getale sneuvelden. Hoewel de winters in D'Hara ijzig koud waren,
boden ze tenminste respijt van de veldslagen, van de gevechten en
slachtingen die het land de afgelopen zomer hadden geteisterd. Nu
de lente weer in aantocht was, verwachtte ze dat er spoedig een
eind zou komen aan die betrekkelijke rust.
Tot dusver hadden de bergpassen standgehouden tegen de
Imperiale Orde. Bij de strijd in zo'n smal en begrensd gebied had
de vijand weinig profijt van zijn numerieke overwicht. Als een
bergkloof zo nauw was dat ze zich er maar met één man tegelijk
doorheen konden wringen, maakte het geen verschil of er achter die
man nog honderd of duizend andere krijgers stonden te wachten. En
een verdediging opwerpen tegen één aanvaller was veel eenvoudiger
dan weerstand bieden aan een grootscheepse invasie van Jagangs
legerscharen.
Toen ze het gerommel in de verte hoorde, en het door de aarde
voelde trillen, keek ze naar de lucht. De zon had zich al twee
dagen niet laten zien. De aanblik van de wolken die zich tegen de
berghellingen nestelden, voorspelde niet veel goeds. Het zag eruit
of er noodweer op komst was.
Evengoed kon het geluid iets anders zijn dan onweer. Het kon
de magie zijn waarmee de vijand op de schilden aan de andere kant
van de passen beukte. Hoewel ze daarmee niets bereikten, gingen ze
er om de een of andere reden mee door, vermoedelijk om hun
tegenstander een slechte nachtrust te bezorgen. Sommige manschappen
en officieren knikten, zwaaiden of glimlachten in het voorbijgaan
naar haar. Ze zag geen enkele Zuster van het Licht. Velen van hen
zouden in de bergpassen zijn om de schilden te controleren, zodat
geen enkele soldaat van de Imperiale Orde erdoorheen kon glippen.
Zedd had hun geleerd rekening te houden met elke mogelijkheid, al
was die nog zo vergezocht, en daar vervolgens een afweer tegen te
bedenken. Dag en nacht liep Verna in gedachten de hele
verdedigingslinie na, zich afvragend of ze iets over het hoofd
hadden gezien, of hun misschien iets was ontgaan, een gaatje
waardoor de vijandelijke troepen konden binnenvallen.
Als dat gebeurde, als de vijand doorbrak, dan hadden ze alleen
nog maar hun eigen verdedigingsleger om de invasie in D'Hara tegen
te houden. Hun eigen leger was geen partij tegen de overweldigende
strijdkrachten die aan de andere kant van de bergen stonden
opgesteld. Hoewel ze nog geen enkele zwakke plek in hun verdediging
had kunnen ontdekken, was ze voortdurend bezorgd dat er iets aan
haar aandacht was ontsnapt. Het zag ernaar uit dat de beslissende
slag elk moment kon plaatsvinden. Maar waar was Richard?
Volgens de profetie was Richards aandeel in de strijd bepalend
voor de toekomst van de mensheid. Terwijl het erop leek dat ze maar
een haarbreed van de totale nederlaag, van het einde van het
laatste vonkje vrijheid waren verwijderd, ging het er ook op lijken
dat Meester Rahl verstek liet gaan op het moment dat hij het hardst
nodig was. Ze kon nauwelijks geloven dat de profetie al eeuwenlang
verhaalde over de grote man die de strijd zou leiden, en dat die
man zich op het beslissende ogenblik net ergens anders bevond. Wat
had de profetie dan eigenlijk voor nut? Verna kende Richard goed.
Ook Kahlan kende ze goed. Er was geen reden om aan hun intenties te
twijfelen, maar uiteindelijk was zij degene die oog in oog stond
met Jagangs troepen, terwijl Richard in geen velden of wegen te
bekennen was. Uit de beperkte informatie die ze uit Anns
aantekeningen in het reisboekje had kunnen destilleren, had Verna
opgemaakt dat er moeilijkheden op komst waren. Ook had ze tussen de
regels door gelezen dat Ann ernstig ongerust over iets was geweest.
Hoe dan ook, Ann en Nathan waren ijlings naar het zuiden afgereisd,
terug door de Oude Wereld. Ann had geen uitleg voor deze reis
willen geven, wellicht om hen niet nog meer te belasten, dus Verna
had niet aangedrongen. Ze vond het al moeilijk genoeg om zich voor
te stellen waarom Ann zich bij de profeet had aangesloten in plaats
van hem de halsband om te doen. Ann had slechts geantwoord dat een
reisboekje geen goede plaats was om zulke zaken uit te
leggen.
Hoewel Nathan soms goed werk leverde, beschouwde Verna hem als
een bijzonder gevaarlijke man. Onweer bracht heilzame regen met
zich mee, maar wie door de bliksem werd getroffen, had daar weinig
aan. Dat Ann en Nathan hun krachten hadden gebundeld, leek haar
typerend voor de crisis waarin ze allemaal verkeerden. Regelmatig
moest ze zichzelf eraan herinneren dat de zaak nog niet verloren
was; niet alles was even hopeloos en triest. Op de keper beschouwd
had Jagangs leger door toedoen van Zedd en Adie een grote nederlaag
geleden. In één klap waren er grote aantallen soldaten gesneuveld
en nog grotere aantallen gewond geraakt. Het gevolg was dat de
Imperiale Orde zich van Aydindril had afgewend en de
Tovenaarsburcht met rust had gelaten. Hoe graag de droomwandelaar
de Burcht ook in handen had willen krijgen, het was hem niet
gelukt.
Zedd en Adie hadden de verdediging van de Burcht goed onder
controle, dus het was niet allemaal kommer en kwel. De middelen van
het D'Haraanse Rijk waren nog niet uitgeput, en het feit dat ze de
Burcht nog in handen hadden, kon van doorslaggevend belang zijn om
de opmars van de Imperiale Orde te stuiten. Verna miste de oude
tovenaar, zijn advies en zijn wijsheid, al zou ze dat nooit
openlijk toegeven. Als ze hem zag, begreep ze van wie Richard zijn
beste eigenschappen had geërfd. Zodra ze Rikka met grote schreden
voorbij zag komen, bleef Verna staan en pakte de Mord-Sith bij haar
arm. 'Wat is er, priores?' vroeg Rikka. 'Weet jij wat er aan de
hand is?' Rikka keek haar niet-begrijpend aan. 'Hoe bedoelt u?' De
boodschapper bleef staan aan de overkant van een kruising van twee
informele wegen. In beide richtingen draafden paarden voorbij;
eentje trok een wagen beladen met watertonnen. Zwaarbewapende
mannen marcheerden voorbij. Dit kampement, een van vele, was
omgeven door een verdedigingswal en had zich ontpopt tot een soort
stad met een heel wegennet waarover mensen, paarden en wagens zich
verplaatsten. 'Er is iets gaande,' zei Verna. 'Het spijt me, maar
ik weet nergens van.' 'Heb je het druk?' 'Niets dringends.'
Verna pakte Rikka stevig bij haar arm en leidde haar mee.
'Generaal Meiffert heeft me ontboden. Misschien kun je beter met me
meegaan. Dat bespaart hem de moeite een andere bode te sturen als
hij je nodig heeft.'
Schouder ophalend antwoordde Rikka: 'Wat mij betreft prima.'
De Mord-Sith keek opeens bedenkelijk. 'Hebt u enig idee wat er mis
kan zijn?'
Verna hield de boodschapper in de gaten, die zich zigzaggend
een weg baande door een massa mensen, wagens, paarden, tenten en
werkplaatsen. Met een tersluikse blik op Rikka antwoordde ze: 'Ik
weet het niet.' Haar gezicht betrok toen ze haar best deed haar
onbehaaglijke stemming onder woorden te brengen. 'Heb jij dat wel
eens dat je opstaat met het idee dat er iets mis is, maar dat je
niet kunt verklaren waarom je denkt dat het een akelige dag gaat
worden?'
'Als het dan een slechte dag moet worden, zorg ik ervoor dat
het die van iemand anders is, en dat ik er de oorzaak van ben.' Met
een geamuseerde glimlach zei Verna: 'Jammer dat je de gave niet
hebt. Je zou een uitstekende Zuster van het Licht zijn.' 'Ik ben
liever Mord-Sith, zodat ik Meester Rahl kan beschermen.' De
boodschapper bleef aan de kant van de weg staan. 'Daar is het,
priores. Generaal Meiffert zei dat ik u naar die tent onder de
bomen moest brengen.'
Nadat ze de jonge man had bedankt, ploegde Verna met Rikka aan
haar zijde door het mulle zand. De tent van de generaal stond op
enige afstand van de bedrijvigheid die in de rest van het kamp
heerste, in een rustig gebied waar de verkenners na hun patrouille
verslag uitbrachten aan hun officieren. Koortsachtig probeerde
Verna te bedenken met welk nieuws de verkenners wellicht waren
teruggekeerd. Er werd geen alarm geslagen, dus de passen hielden
nog steeds stand. Als er problemen dreigden, zou het kamp in
opschudding verkeren, maar de dag leek hetzelfde als elke
andere.
Toen de wachten Verna zagen aankomen, doken ze haastig de tent
in om haar komst aan te kondigen. Vrijwel meteen daarna kwam de
generaal naar buiten en liep met grote passen naar haar toe. Zijn
blauwe ogen straalden onwrikbare vastberadenheid uit, maar zijn
gezicht was asgrauw.
'Onderweg kwam ik Rikka tegen,' legde Verna uit toen de
generaal haar met een kort hoofdknikje begroette. 'Ik dacht dat ik
haar maar beter mee kon nemen voor het geval u haar ook nodig
hebt.'
De grote, blonde D'Haraan wierp Rikka een vluchtige blik toe.
'Ja, dat is prima. Kom allebei binnen.'
Verna greep hem bij de mouw. 'Waarover wil je ons spreken? Wat
is er aan de hand? Zijn er problemen?'
De generaal keek eerst Rikka en toen Verna aan. 'We hebben een
boodschap van Jagang ontvangen.'
Met een nerveuze klank in haar stem mengde Rikka zich in het
gesprek. 'Hoe kan een boodschapper van Jagang door de bewaking
komen zonder te worden gedood?'
Gewoonlijk werd niemand van buiten toegelaten, onder geen
enkele voorwaarde. Er mocht nog geen muis door de verdediging
piepen, want ook dat kon een krijgslist zijn.
'Het was een kleine wagen die maar door één paard werd
voortgetrokken.' Hij boog zijn hoofd naar Verna toe. 'De mannen
dachten dat de wagen leeg was. Uw instructies indachtig, lieten ze
hem door.'
Met enige verbazing constateerde Verna dat Ann gelijk had
gehad met haar waarschuwing om een lege wagen door te laten. 'Dus
een wagen zonder koetsier? Een lege wagen die vanzelf naar binnen
is gereden?'
'Zo is het niet helemaal gegaan. Onze mannen dachten dat het
karretje leeg was. Het paard ervoor leek op zo'n trekpaard dat we
gebruiken om spullen te vervoeren, dus hij ploeterde gestaag voort,
zoals hij had geleerd.' Toen Generaal Meiffert de verbijsterde blik
op Verna's gezicht zag, perste hij zijn lippen op elkaar en draaide
zich om. 'Kom maar mee, dan kunt u het zelf zien.' Hij bracht hen
naar de derde tent in de rij, en sloeg de flap opzij. Verna dook
naar binnen, gevolgd door Rikka en de generaal. Op een bankje in de
tent zat Holly, een jonge novice. Ze had haar arm om een angstig
ogend meisje geslagen, dat niet ouder dan tien was.
'Ik heb Holly gevraagd op haar te letten,' fluisterde generaal
Meiffert. 'Dat leek me voor haar minder bedreigend dan een grote
soldaat naast haar neer te zetten.'
'Natuurlijk, dat is erg verstandig van je,' zei Verna. 'Is zij
degene die de boodschap heeft overgebracht?'
De jonge generaal knikte. 'Ze zat helemaal achter in het
karretje. Daarom dachten de mannen eerst dat de wagen leeg was.' Nu
begreep Verna ook waarom deze boodschapper door de bewaking was
gekomen. De soldaten hadden er niets voor gevoeld een kind te
doden. Ze hadden het aan de Zusters overgelaten om uit te zoeken of
het meisje een bedreiging vormde. Verna vroeg zich af wat Zedd
ervan zou zeggen; gevaar kon zich in veel verrassende gedaanten
voordoen. Nadat ze naar de twee op de bank was toe gelopen, boog ze
zich met een glimlach naar het meisje. 'Ik heet Verna. Hoe is het
met je?' Het meisje knikte alleen maar. 'Wil je iets eten?'
Bibberend nam het kind met haar grote bruine ogen alle
omstanders op. Ze knikte voor de tweede keer.
'Priores,' zei Holly. 'Valery is al eten voor haar aan het
halen.' 'Goed,' zei Verna, zonder dat de glimlach op haar gezicht
verflauwde. Ze knielde voor het meisje neer en klopte
geruststellend op haar in haar schoot gevouwen handjes. 'Woon je in
de buurt?' Het meisje kneep haar grote, bruine ogen half dicht om
te beoordelen of ze enig gevaar van de volwassene voor haar te
duchten had. Verna's vriendelijke glimlach en aanraking stelden
haar enigszins gerust. 'Een halve dagreis naar het noorden,
mevrouw.' 'En iemand heeft je naar ons gestuurd?'
Hoewel er tranen in haar grote bruine ogen sprongen, huilde ze
niet. 'Mijn ouders zijn daar, aan de andere kant van de pas. Ze
worden vastgehouden door soldaten, die zeggen dat wij bij hen te
gast zijn. Mannen die naar ons dorp kwamen, hebben ons meegenomen
naar hun legerkamp. Daar zijn we twee weken geweest, en toen zeiden
ze vandaag dat ik een brief moest brengen naar de mensen aan de
overkant van de pas. Als ik precies deed wat ze zeiden, mochten
mijn vader, moeder en ik weer naar huis.' Opnieuw gaf Verna zachte
klopjes op de handjes van het meisje. 'Ik vind het heel lief van je
dat je je ouders wilt helpen.' 'Ik wil naar huis.'
'Je gaat ook naar huis.' Verna ging rechtop staan. 'Maar eerst
moet je eten, zodat je op een volle maag de terugreis kunt
ondernemen.'
Het meisje stond op en maakte een beleefde kniebuiging. 'Dank
u, dat is erg vriendelijk van u. Mag ik dan na het eten teruggaan?'
'Natuurlijk,' antwoordde Verna. 'Terwijl jij van je maaltijd
geniet, lees ik de brief door die je hebt meegebracht, en daarna
mag je naar je ouders teruggaan.'
Nadat het meisje weer op de bank was gaan zitten, schoof ze
nerveus naast Holly heen en weer, terwijl ze de Mord-Sith met een
argwanende blik in de gaten hield.
Met een glimlach die haar angst moest verbergen, nam Verna
afscheid van het meisje, waarna ze voor de anderen uit naar buiten
liep. Ze had geen flauw idee wat Jagang in zijn schild voerde. 'Wat
staat er in de brief?' vroeg Verna, toen ze zich naar de tent van
de generaal spoedden.
Generaal Meiffert bleef voor de tent staan. Met zijn duim over
een van zijn koperen jasknopen wrijvend, beantwoordde hij Verna's
blik. 'Ik heb liever dat u de brief zelf leest, priores. Sommige
dingen spreken voor zich, maar sommige dingen kunt u mij hopelijk
uitleggen.'
Toen Verna naar binnen ging, zag ze dat kapitein Zimmer in een
hoek van de tent op hen stond te wachten. De man met de forse
kaaklijn vertoonde geen spoor van zijn gebruikelijke aanstekelijke
glimlach. De kapitein voerde het bevel over een speciaal commando
van het D'Haraanse leger, een groep mannen wier taak het was om dag
en nacht op vijandelijk terrein rond te sluipen en zoveel mogelijk
tegenstanders te doden. Ofschoon de vijand over een onuitputtelijke
voorraad soldaten beschikte, leek de kapitein vastbesloten de
vijandelijke gelederen tot op de laatste man uit te roeien. De
manschappen van zijn legereenheid waren zeer bekwaam in hun taak.
Van elke gedode vijand sneden ze de oren af die ze verzamelden door
ze aan een koord te rijgen. Wanneer ze van hun patrouilles
terugkeerden, vroeg Kahlan altijd of ze hun nieuwste aanwinsten
mocht zien. De kapitein en zijn manschappen misten haar
verschrikkelijk.
Een bliksemschicht deed iedereen opkijken. Het "noodweer kwam
steeds dichterbij. Na een korte stilte beefde de grond van het
langgerekte gerommel van de donder.
Generaal Meiffert pakte een opgevouwen papiertje van tafel,
dat
hij aan Verna overhandigde.
'Dit heeft het meisje meegebracht.'
Na een vluchtige blik op de grimmige gezichten van de twee
mannen te hebben geworpen, vouwde Verna de brief open en begon het
nette handschrift te lezen.
Ik heb tovenaar Zorander en tovenares Adie in handen. Ik heb
ook de Tovenaarsburcht van Aydindril met de hele inboedel in mijn
bezit. Mijn Glij zal me binnenkort Meester Rahl en de Biechtmoeder
bezorgen. Jullie vechten voor een verloren zaak. Als jullie je
overgeven en de passen openstellen, zal ik het leven van jullie
krijgers sparen. Zo niet, dan zal ik hen tot de laatste man
doden.
Getekend, Jagang de Rechtvaardige.
Met trillende vingers het papier omklemmend liet ze haar hand
zakken.
'Goede Schepper,' fluisterde Verna. Het duizelde haar.
Rikka trok de brief uit haar hand, waarna ze hem met
afgewend
gezicht en verwensingen mompelend begon te lezen.
'We moeten hem bevrijden,' zei Rikka. 'We moeten Zedd en
Adie
bij Jagang zien weg te halen.'
Kapitein Zimmer schudde zijn hoofd. 'Ik zie geen enkele manier
waarop we dat voor elkaar kunnen krijgen.' Rikka liep rood aan van
woede. 'Zedd heeft mijn leven gered! En jouw leven ook! We moeten
hem daar weghalen!' In tegenstelling tot Rikka hield Verna haar
stem in bedwang. 'Zedd betekent voor ons allemaal evenveel.
Waarschijnlijk heeft hij ieder van ons al een paar keer het leven
gered. Helaas zal Jagang hem daarom juist harder aanpakken.' Rikka
zwaaide de brief voor hun ogen heen en weer. 'Dus we laten hem daar
gewoon maar sterven! We laten hem door Jagang vermoorden! Waarom
sluipen we daar niet naar binnen, of doen tenminste iets?'
Kapitein Zimmer liet de muis van zijn hand op een lang mes aan
zijn koppelriem rusten. 'Vrouwe Rikka, als ik u zou vertellen dat
ik ergens in dit kamp een man had verborgen, in een van de
honderdduizenden tenten, en niemand viel u lastig of stelde
vervelende vragen, maar u mocht vrijelijk naar hem zoeken, hoeveel
tijd denkt u nodig te hebben om die man op te sporen?' 'Maar die
man zit niet zomaar ergens in een tent,' zei Rikka. 'Kijk maar naar
ons! Wij hebben de brief ontvangen. Is die naar de een of andere
willekeurige tent van dit kamp gegaan? Nee, hij kwam terecht op een
plaats waar dit soort zaken besproken worden.' 'Ik ben talloze
keren in het kamp van de Imperiale Orde geweest,' zei kapitein
Zimmer, waarbij hij een weids gebaar maakte naar de bergketen in
het westen, waarachter de vijand lag. 'U kunt zich niet voorstellen
hoe groot hun kamp is. Er zijn daar miljoenen soldaten.
Hun kamp is een slangenkuil, vol hindernissen en gevaren. Er
heerst een complete chaos, en van die wanorde maken wij gebruik
door naar binnen te sluipen, een paar vijanden te doden en snel
naar buiten te gaan. Het is geen plaats waar je lang wilt blijven.
Als je een buitenstaander bent, herkennen ze je meteen, vooral als
je blond bent.
Bovendien is hun leger anders ingedeeld dan bij ons. Het
merendeel van de soldaten is boeventuig. Van tijd tot tijd laat
Jagang dat zootje ongeregeld los om zich uit te leven, maar in het
kamp
moeten ze binnen een bepaalde zone blijven. De mannen die
wachtlopen bij de strategische posten zijn daarentegen lang niet zo
dom en lui als de gewone soldaten.
Deze mannen, die in de beveiligde zones patrouilleren, zijn
weliswaar geringer in aantal dan de gewone soldaten, maar het zijn
geoefende beroepssoldaten, oplettend, waakzaam en levensgevaarlijk.
Mocht het je op de een of andere manier lukken om ongezien door
grote massa geboefte heen te komen, dan stuit je op de binnenring,
waar de beulstenten en de commandoposten zijn en waar die volleerde
krijgers je in een oogwenk op hun lansen spietsen. Zelfs onder deze
manschappen zijn er verschillen. Aan de rand van de binnenring
bevinden zich, naast de getrainde wachters, ook de Zusters van het
Licht en van de Duisternis. Ze verblijven daar permanent en
gebruiken hun magie om op te letten dat er geen indringers
binnenkomen. Van buiten naar binnen zijn de krijgers oplopend in
rang, vanaf de keurtroepen die op wacht staan tot de persoonlijke
lijfwachten van de keizer. Deze laatste mannen hebben al jaren aan
de zijde van Jagang gevochten. Ze mogen iedereen doden die ze maar
wantrouwen, zelfs leden van hun eigen keurtroepen. Als ze iemand
een kritische opmerking over de keizer horen maken, mogen ze die
man gevangennemen en laten martelen. Misschien overleeft hij de
martelingen; dan wordt hij daarna gedood.
Ik zeg niet dat mijn mannen en ik niet bereid zijn ons leven
te wagen om Zedd te bevrijden; ik zeg alleen dat we ons leven
vergeefs zullen offeren.'
De stemming in de tent was nog nooit zo mismoedig geweest. De
generaal wapperde met de brief, die hij van Rikka had
teruggekregen. 'Weet u wat een Glij is, priores?' Verna keek hem
recht in zijn blauwe ogen aan. 'Een zielensteler.' De generaal
fronste zijn wenkbrauwen. 'Een wat?' 'In de grote oorlog van
drieduizend jaar geleden vormden de toenmalige tovenaars mensen om
in wapens. Droomwandelaars als Ja-gang werden bijvoorbeeld als
wapen ingezet. Wat een Glij is, kan ik jullie het beste uitleggen
door hem met een droomwandelaar te vergelijken. Een droomwandelaar
kan iemands geest binnendringen en zich meester maken van diens
gedachten. Ik geloof dat een Glij ongeveer hetzelfde doet, alleen
maakt hij zich meester van je wezen, je ziel.'
Rikka's gezicht was een en al verbazing. 'Maar waarom?'
Wanhopig hief Verna haar handen op. 'Ik weet het ook niet.
Misschien om hun slachtoffer te laten doen wat zij willen. Al van
oudsher werden mensen met de gave getransformeerd. Soms werd er
voor speciale doeleinden magie op hen toegepast. Met Subtractieve
Magie werden de ongewenste eigenschappen aan hen onttrokken, waarna
met behulp van Additieve Magie een gewenste eigenschap werd
versterkt of toegevoegd. Op die manier werden monsterlijke wezens
geschapen.
Ik ben niet echt goed ingevoerd in dit onderwerp. Toen ik
priores werd, mocht ik boeken inkijken die ik nooit eerder had
gezien. Daarin kwamen ook Glijen voor, wezens die heimelijk bij
iemand kunnen binnenglippen en iemands kern - zijn wezen, zijn ziel
- kunnen stelen.
Het transformeren van mensen in Glijen is een toverkunst die
reeds lang is uitgestorven. Ik vrees dat ik er weinig over weet te
vertellen. Het enige dat ik me met zekerheid kan herinneren is dat
ik gelezen heb dat Glijen buitengewoon gevaarlijk zijn.' 'Een
toverkunst die reeds lang is uitgestorven,' prevelde de generaal.
Hij zag eruit of het hem enorm veel moeite kostte zich te
beheersen. 'Als het heel lang geleden is dat tovenaars wapens als
een Glij konden maken, hoe is het Jagang dan gelukt? Hij beweert
dat hij geen tovenaar is. Heeft hij dan gelogen?' Verna dacht een
poosje over die vraag na. 'Hij heeft mensen in zijn macht die over
de gave beschikken. Sommigen van hen kunnen de magie van de
onderwereld toepassen. Zoals ik al zei, weet ik niet veel over dit
onderwerp, maar ik denk dat het wel kan.' 'Maar hoe dan?' vroeg de
generaal met klem. 'Hoe is Jagang tot zoiets in staat geweest, als
hij zelf niet eens een tovenaar is?' Verna sloeg haar handen in
elkaar. 'Hij heeft de Zusters van het Licht en de Zusters van de
Duisternis aan zijn zijde. In principe heeft hij alles wat nodig is
tot zijn beschikking. Hij heeft de geschiedenis bestudeerd. Uit
ervaring weet ik dat hij veel waarde hecht aan boeken, en dat hij
over een uitgebreide en zeer waardevolle boekencollectie beschikt.
Dat was ook precies waarover de profeet Nathan zich erg zorgen
heeft gemaakt. Om die reden heeft hij een aantal belangrijke
geschriften vernietigd, voordat Jagang ze in handen kon
krijgen.
Dat neemt niet weg dat de keizer nog steeds veel boeken in
zijn
bezit heeft - een onuitputtelijke collectie in feite - en dat
hij toegang heeft tot de voornaamste bibliotheken sinds hij de
Burcht heeft veroverd. Die boeken zijn gevaarlijk. Ze worden niet
voor niets in de Tovenaarsburcht achter slot en grendel bewaard.'
'En nu zijn ze in handen van Jagang gevallen.' Generaal Meiffert
woelde met zijn vingers door zijn haar. Zich vastgrijpend aan de
stoel die voor het tafeltje stond, steunde hij met zijn volle
gewicht op de rugleuning. 'Denkt u echt dat hij Zedd en Adie te
pakken heeft?'
Het klonk als een smeekbede om hem een sprankje hoop te geven.
Moeizaam slikkend dacht Verna zorgvuldig over zijn vraag na. Ze
antwoordde openhartig, omdat ze geen valse hoop wilde wekken. Ook
zij had na het lezen van Jagangs boodschap gezocht naar iets
waaruit ze hoop kon putten.
'Jagang lijkt me niet iemand die er genoegen in schept te
pochen over iets dat hij niet heeft gedaan. Daarom denk ik dat hij
de waarheid spreekt en met zijn prestatie wil pronken.' De generaal
liet de stoel los en draaide zich om. Nadat hij Ver-na's woorden
had overwogen, stelde hij een nog pijnlijker vraag. 'Denkt u dat
hij de waarheid spreekt en dat deze Glij Meester Rahl en de
Biechtmoeder al in zijn greep heeft? Denkt u dat dit afschuwelijke
schepsel, deze Glij, hen beiden binnenkort aan Jagang zal
uitleveren?'
Verna vroeg zich af of dat wellicht de reden was geweest voor
de overhaaste tocht van Ann en Nathan naar de Oude Wereld. Verna
wist dat Richard en Kahlan zich daar ergens ophielden. Als dat zo
was, hadden Ann en Nathan inderdaad een dringende reden gehad om
met spoed naar het zuiden te reizen. Had de Glij hen misschien al
overmeesterd, of zich meester gemaakt van hun ziel? Bij die
gedachte zonk de moed haar in de schoenen. Ze vroeg zich af of Ann
al had geweten dat Richard door de Glij was overvallen, en dat ze
daarom zo weinig over het doel van de tocht had losgelaten.
'Ik weet het niet,' antwoordde Verna ten slotte. 'Ik denk dat
Jagang een fout heeft gemaakt,' zei kapitein Zimmer. Verna's ene
wenkbrauw vormde een vraagteken: 'Hoezo?' 'Zijn brief verraadt dat
hij het bijzonder moeilijk heeft met de belegering van de passen.
Tussen de regels door laat hij ons weten dat onze verdediging
effectief is en dat hij wanhopig is. Als hij de
komende maanden geen doorbraak kan forceren, moet hij het met
zijn hele leger nog een winter zien vol te houden. Daarom wil hij
dat we hem doorgang verlenen.
De winters in D'Hara zijn streng, vooral voor zijn soldaten,
omdat ze niet aan ons klimaat gewend zijn. Met mijn eigen ogen heb
ik de tekenen gezien die erop wezen dat hij de afgelopen winter
onvoorstelbaar veel manschappen heeft verloren. Honderdduizenden
soldaten zijn aan allerlei kwalen bezweken.' 'Hij heeft er genoeg,'
bracht generaal Meiffert naar voren. 'Dergelijke verliezen kan hij
zich veroorloven. Hij beschikt over een onuitputtelijke voorraad
soldaten, waarmee hij degenen die aan ziekte en koorts zijn
bezweken, makkelijk kan vervangen.' 'Dus u denkt dat de kapitein
ongelijk heeft?' vroeg Verna. 'Nee, ik ben het met hem eens dat
Jagang erg graag een eind wil maken aan de oorlog, maar niet omdat
hij zich zorgen maakt dat zijn mannen in groten getale zullen
sterven. Ik denk dat hij verlangend uitkijkt naar de
wereldheerschappij. Hoewel hij een geduldig man is, is het eind nu
in zicht; zijn doel ligt onder handbereik. Wij zijn het enige
obstakel op zijn pad, wij zijn de enigen die hem van de felbegeerde
eindoverwinning afhouden. Ook zijn mannen worden ongeduldig; ze
willen plunderen. Zijn keuze om dwars door de Nieuwe Wereld naar
Aydindril op te trekken, heeft hem dichter bij zijn doel gebracht,
maar in zekere zin ook verder ervandaan. Als het hem niet lukt over
de passen te komen, zou hij nog kunnen besluiten het kampement op
te breken en met zijn leger de lange mars terug naar het zuiden te
ondernemen, naar het dal van de Kern, waar hij de rivier kan
oversteken en vanaf de andere kant D'Hara kan binnentrekken. Zodra
zijn leger koers zet naar de open vlakten in het zuiden, kunnen wij
hem onmogelijk tegenhouden.
Als hij nu niet door de verdedigingslinie bij de passen heen
kan breken, betekent dat een lange tocht en veel oponthoud, maar op
den duur zal hij ons toch te pakken krijgen. Hij wil ons echter
liever meteen krijgen. Daarom is hij bereid het leven van onze
mannen te sparen als hij het met ons op een akkoordje kan
gooien.'
Verna keek peinzend in de verte. 'Met het kwaad mogen wij het
niet op een akkoordje gooien. Dat is een ernstige vergissing.' 'Ik
ben het met u eens,' beaamde generaal Meiffert. 'Zodra we de
passen hebben opengesteld, zal hij ons allemaal tot op de
laatste man afslachten.'
De stemming in de tent was al even mistroostig als het weer
buiten.
'Ik denk dat we hem een brief moeten sturen,' zei Rikka. 'Ik
denk dat we hem moeten vertellen dat we niet geloven dat hij Zedd
en Adie heeft. Als hij wil dat we hem geloven, moet hij het maar
bewijzen. Dan moet hij hun hoofden maar opsturen.' Kapitein Zimmer
hoorde het voorstel glimlachend aan. De generaal trommelde peinzend
met zijn wijsvinger op tafel. 'Als het klopt wat de priores zegt,
en Jagang heeft ze werkelijk te pakken gekregen, dan kunnen we daar
niets tegen doen. Hij zal ze zeker doden. Ik denk niet dat het een
genadige dood zal zijn, omdat hij zich zal willen wreken voor wat
Zedd zijn leger in Aydindril heeft aangedaan, om maar niet te
spreken van alle ellende die Zedd de Imperiale Orde de afgelopen
zomer heeft bezorgd toen de Biechtmoeder bij ons was, maar
uiteindelijk zal hij hen allebei doden.'
'Dus jullie zijn het erover eens dat we niets kunnen doen,'
zei Verna.
Generaal Meiffert veegde met zijn hand zijn gezicht af. 'Hoe
ongaarne ik het ook toegeef, ik vrees dat de zaak hopeloos is. Ik
denk niet dat we Jagang het leedvermaak moeten gunnen door hem te
vertellen hoe ontdaan we zijn.'
Het duizelde Verna bij de gedachte dat Zedd en Adie gefolterd
werden, dat ze zich in handen van Jagang en de Zusters van de
Duisternis bevonden. Ze huiverde bij de gedachte dat het
D'Ha-raanse leger Zedd zou verliezen. Er was gewoon geen enkele
tovenaar die zoveel kennis en ervaring had als Zedd. Er was niemand
die hem kon vervangen.
'Laten we Jagang dan maar een brief schrijven,' opperde Verna,
'en hem vertellen dat we niet geloven dat hij Zedd en Adie heeft.'
'Het enige dat we kunnen doen,' zei Rikka, 'is Jagang datgene
onthouden wat hij het liefst van ons wil hebben. Het liefst wil hij
dat we het opgeven.'
Generaal Meiffert trok de stoel bij de tafel weg, waarna hij
Verna verzocht plaats te nemen zodat zij de brief kon schrijven.
'Als Jagang door zo'n brief vertoornd raakt, stuurt hij ons
misschien hun hoofden wel. Daarmee wordt hun een nog veel
afschuwelij-
ker lot bespaard. Dat is het enige wat we nog voor hen kunnen
doen, het beste dat we voor hen kunnen doen.' Verna nam de grimmige
gezichten om haar heen op en zag dat iedereen vastbesloten was dat
het zo moest gebeuren. Ze zette zich op de stoel die de generaal
haar aanbood, trok de stop uit de inktpot en nam een vel papier uit
een doos die naast haar stond. Nadat ze de pen in de inkt had
gedoopt, staarde ze enige tijd naar het onbeschreven blad, terwijl
ze in gedachten naar de juiste woorden zocht. Ze probeerde zich in
te denken wat Kahlan in haar plaats zou schrijven. Zodra ze de
goede formulering had gevonden, boog ze zich over de tafel en begon
te schrijven.
Ik geloof niet dat u in staat bent tovenaar Zorander gevangen
te nemen. Als dat zo was, had u ons als bewijs wel zijn hoofd
gestuurd. Val ons niet meer lastig met uw smeekbeden dat wij de
passen voor u moeten openen, iets waartoe u blijkbaar niet in staat
bent.
Rikka, die over Verna's schouder meelas, zei: 'Dat is de goede
toon.'
Vragend keek Verna op naar de anderen. 'Hoe moet ik de brief
ondertekenen?'
'Wat zal Jagang het meest nijdig maken... of ongerust?' vroeg
kapitein Zimmer.
Met het handvat van de pen tegen haar kin tikkend dacht Verna
diep na. Opeens kreeg ze een inval. Ze zette de punt van de pen op
het papier.
Getekend, de Biechtmoeder.