Buiten was het veel kouder geworden. De lucht was grijs en er blies een ijzige wind over het erf: een dreiging van de komende winter.
Simon was net klaar met melken en hij stond op het punt om de schapen te gaan voeren. Hij zag er verkleumd uit en hij had zijn kraag opgezet tegen de kou.
'Het wordt tijd dat je de handen ook eens uit de mouwen steekt,' zei hij knorrig tegen Megan.
'Later, echt, ik beloof het,' zei ze terwijl ze Nikki voorbij hem loodste. 'Maar Bill komt vandaag toch terug, niet?'
"t Wordt tijd,' mopperde Simon. Heel even keek hij Nikki aan. Hij boog zijn hoofd tegen de wind en liep weg.
Nikki keek hem na. 'Hij verwijt me iets,' zei ze.
'Wat dan wel?'
'Gewoon, dat ik hier ben. Weet je, omdat ik Rebecca overstuur heb gemaakt en omdat jij hem niet helpt.'
'Flauwekul,' zei Megan. 'Zo kijkt hij altijd. En het kan me niet schelen wat hij denkt. Kom, laten we gaan.'
Toen ze in het bos waren had Nikki weer dat vreemde gevoel dat ze hier al eerder was geweest. Niet die keer toen ze op zoek waren naar Nipper. Zelfs niet gisteren toen ze Rebecca had gevonden op die open plek, waar ze om zich heen zat te kijken of ze niet van deze wereld was.
Het was een andere keer geweest, in een droom. Op een keer die ze in haar herinnering niet kon thuisbrengen. Het was gebeurd voor ze ooit een voet op Lone Barn had gezet, dat was het enige wat ze zeker wist.
Megan sloeg het paadje in dat naar de kerk leidde. Nikki bleef staan. Dat was de goede weg niet.
'Nee,' zei ze. 'Niet daarlangs. Dit weggetje hier.' Ze had de ruwe schors van een hoge, oude eik herkend. Ze wist nog hoe ze er bijna was tegenaan gelopen toen ze in haar droom door het bos was gerend.
Megan aarzelde. 'Weet je het zeker? Je verdwaalt makkelijk in dit bos, weet je.'
'Ja,' zei Nikki ongeduldig. 'Ik weet het zeker. Kom op.'
Ze volgden het smalle, glibberige pad dat over een steile, dichtbegroeide helling liep. Iemand had jaren geleden de uitlopers van de bomen weggesnoeid. Maar nu was het kreupelhout totaal verwilderd. Varens, braamstruiken, lage heesters, het leek wel een oerwoud.
'Weet je zeker dat dit de goede weg is?' Megan foeterde toen een lange uitloper van een braamstruik zich om haar broekspijp slingerde. Ze probeerde hem voorzichtig weg te halen en ze foeterde weer toen een doorn in haar duim prikte. Ze stak hem in haar mond om het bloed op te zuigen.
Nikki stond aarzelend om zich heen te kijken. Eerlijk gezegd wist ze het niet meer zo zeker. Toen ze aan het begin van het pad waren had ze niet getwijfeld. Maar nu wel.
'Ja, eh... ik denk het,' mompelde ze aarzelend.
Ze herinnerde zich de braamstruiken die haar hadden vastgegrepen toen ze erlangs rende. Waren dit dezelfde struiken? Ze bukte zich. Er hing een lange, grijze draad aan een van de doorns. Ze trok hem eraf en hield hem omhoog. 'Kijk!'
Megan keek ernaar. 'Heb jij een grijze jurk of zo?'
Nikki huiverde en plotseling vond ze dat het kouder was dan ooit. Dit moest de weg zijn die ze had gevolgd. Of het was minstens de weg die iemand had gevolgd. Maar of zij het was geweest of niet, dat wist ze niet zeker.
'Nee,' zei ze. 'Maar het meisje... in mijn droom. Die droeg een grijze jurk.'
De meisjes staarden naar de grijze draad. Nikki stopte hem voorzichtig in haar broekzak.
Toen begon ze weer vastbesloten verder te lopen. Een innerlijke drang dreef haar verder. Ze waren er bijna. Toe nou, Megan, schiet op.'
'We hadden een bijl of zo moeten meebrengen,' hijgde Megan na een kwartiertje. 'We halen het nooit. We moeten wel gek zijn.'
Nikki bleef staan, met haar handen in haar haar. Ze was ontmoedigd en helemaal in de war. Het ene ogenblik wist ze zeker dat dit de goede weg was, even later wist ze het helemaal niet meer.
'Ik moet wel gek zijn, bedoel je,' zei ze. 'Ik kan niet hierlangs zijn gekomen. Hier is geen doorkomen aan.'
Ze stonden voor een onoverkomelijke hindernis. Een wirwar van bramen en kreupelhout versperde hun de weg. Bomen groeiden heel dicht bij wat eens een pad was geweest. Er waren diepe voren in de grond. De varens waren bijna even hoog als zij.
Nikki keek om zich heen. Het leek of ze van het rechte pad waren afgeweken en nu de tegengestelde richting uitgingen. Ze wist plotseling heel zeker dat ze verdwaald waren.
Megan zag er misnoegd uit. 'We zullen moeten toegeven dat we er geen idee van hebben waar we zijn.'
Nikki zuchtte. 'Het spijt me. Ik dacht heus dat we op het goede pad waren.'
'Het is hier een echte wildernis,' zei Megan. 'Ik denk dat er jarenlang niets aan dit bos is gedaan. Alles groeit gewoon dicht als het niet wordt onderhouden.'
'Het is vreemd,' zei Nikki nadenkend. 'Het was heel erg dicht begroeid in mijn droom, maar er was ook een pad. Een echt pad, dat veel gebruikt werd.'
'Nou, dat zigeunermeisje had gelijk. Je droom is uitgekomen. Je bent het pad weer kwijtgeraakt.'
Nikki zuchtte. 'Het spijt me, Meg.' Ze had wel kunnen huilen van teleurstelling. 'We kunnen maar beter proberen de weg terug te vinden.'
'Kom op dan!' Megan draaide zich om en volgde de weg die ze waren gekomen. 'Als we niet voor donker thuis zijn zullen ze ons komen zoeken,' voegde ze er opgewekt aan toe.
Nikki bleef nog even staan kijken naar het ondoordringbare kreupelhout dat de weg versperde. Ze ging op haar tenen staan om er overheen te kijken. Het scheen zich kilometers ver uit te strekken. Zich daar een weg door banen was gewoon onmogelijk. Ze dacht dat ze de stem weer hoorde. De stem die klonk als de wind tussen de bomen. De stem die haar riep... riep...
Nikki... Nikki...
Megan onderbrak haar dagdroom. 'Nik, kom je nou of niet?'
Nikki bleef nog een moment staan kijken. Ze huiverde en keek omhoog. Er hing een vreemde, sombere atmosfeer hier. De lucht leek geladen met emoties. Angst... haat... teleurstelling. Maar nog het meeste wanhoop.
Wat was hier gebeurd dat op alles zijn stempel had gedrukt? Een gebeurtenis, zo vreselijk, dat zelfs de bomen het niet konden vergeten?
Of was het haar eigen teleurstelling, omdat het weer mislukt was?
Ze hoorde Megans voetstappen niet meer en de stilte sloot als een geheimzinnige sluier om haar heen.
Nikki huiverde weer en sloeg haar armen om zich heen.
Een ekster die op een hoge tak zat vloog luid krassend op. Een handvol dorre bladeren dwarrelde zachtjes neer.
Nikki hield haar adem in. Ze spitste haar oren. Toen, ver, ver weg hoorde ze het geluid waarop ze wachtte.
Het onophoudelijke, klagende gehuil van een kind dat bang is.