Die nacht kon Nikki niet in slaap komen. Alles wat er die dag was gebeurd tolde in haar hoofd om en om en ze kon die stroom niet stoppen. Ze hoorde Rebecca's verbijsterde stem telkens weer in haar geest.
'Laat haar weggaan!'
Ze vond het vreselijk dat ze de vrouw om de een of andere onbekende reden van haar stuk had gebracht. Ze had zelfs geen gelegenheid gehad om behoorlijk goedendag te zeggen. Alleen al haar aanwezigheid was genoeg geweest om de oude vrouw zo erg van streek te brengen dat er niets anders opzat dan te doen wat Simon had gezegd: wegwezen en wel zo snel als ze kon.
Nikki zuchtte en probeerde tot bedaren te komen. In het andere bed lag Megan zachtjes te ronken. Ze waren laat opgebleven, ze hadden het over dingen gehad waar ze in hun brieven niet aan toe waren gekomen. Toen ze eindelijk naar bed gingen was Megan meteen in slaap gevallen. Maar voor Nikki schenen alle nachtelijke geluiden tien keer sterker te klinken in die ongewone, diepe stilte. De roep van een uil over de velden, het scherpe gejank van een vos in de verte. Dat had ze al eerder gehoord en ze was verbaasd geweest over het spookachtige geluid dat in het halfduister van de late avond weerklonk.
Megan had gelachen. 'Het is maar een vos. Ga er nou niks anders van maken.'
'Wie, ik?' had Nikki lachend gezegd.
Ze begon de reputatie te krijgen dat ze behoorlijk wat dingen fantaseerde.
Nikki voelde dat ze ten slotte toch ging indommelen. Vreemd genoeg scheen het de stilte te zijn die haar wakker hield. Ze was gewend aan het geraas van het verkeer op straat, aan gillende sirenes die af en toe de nacht verscheurden, aan stemmen van mensen die naar huis kwamen van het café op de hoek. Hier leek de stilte zo luid dat je er haast doof van werd.
Toen hoorde ze iets. Een zacht gejammer boven haar hoofd. Ze sperde haar ogen ver open in het donker. Ze durfde nauwelijks te ademen.
Daar was het weer. Heel ver weg, maar het was er, zonder enige twijfel. En het was geen vos. En het was zeker geen lam. Het klonk heel anders. Het had iets menselijks.
Nikki ging rechtop zitten. 'Megan... Megan, ben je wakker?' siste ze.
Megan bewoog zich even in haar slaap.
Nikki probeerde het nog eens. 'Megan?'
Een deerniswekkend gejammer dat van boven kwam doorbrak de stilte. Ze hoorde ook voetstappen. Heen en weer. Heen en weer. Zachte stappen op kale planken. Er liep iemand rond op de zolder, dat stond vast.
Nikki zat kaarsrecht in haar bed. Ze durfde nauwelijks te ademen. Toen nam ze een snel besluit. Ze kon er niets aan doen, maar ze moest gaan kijken wat er aan de hand was.
Ze gleed van onder haar dekbed uit en sloop naar de deur. Ze deed hem stil open en liep op haar tenen de kamer uit. Ze trok de deur zacht achter zich dicht.
In de gang wierp de maan een bundel helder licht op het vale vloerkleed. Nikki stond onderaan de trap. Als ze naar boven ging zou ze bijna niets kunnen zien. Als de zolder zich over de hele lengte van het huis uitstrekte zou hij enorm zijn. Er lag een kleine zaklantaarn op de vensterbank in de keuken. Nikki had hem daar zien liggen. Behoedzaam - ze wilde niemand wakker maken -sloop ze naar beneden om hem te halen.
Na een paar minuten was ze weer terug onderaan de trap. Ze scheen naar boven met de lantaarn. De lichtstraal viel op een gesloten deur. Weer hoorde ze het zachte gejammer. Toen leek het of iets of iemand haar naam fluisterde. Het geluid gleed langs de trap omlaag en omhulde Nikki als een nevelsliert.
Nikki... Nikki...
Iemand riep haar.
Nikki hield haar adem in. Haar hart bonkte. Ze zette haar ene voet op de onderste trede. Toen de andere. Langzaam begon ze de trap op te lopen. Boven draaide ze de kruk om. Ze duwde de deur open. Het geknars van de scharnieren klonk oorverdovend in de diepe, nachtelijke stilte. Op dat moment hoorde ze het gejammer weer. Nu eens luider, dan weer zachter, het kwam en het ging, net of het heen en weer werd geblazen door een zacht briesje. Het was zonder twijfel het gehuil van een baby. Nikki's hart sloeg over. Plotseling moest ze denken aan de voorspelling van het zigeunermeisje... 'je neiging om meteen 'in het diepe' te springen zou je kunnen opbreken.'
Wat ze nu deed, was dat in het diepe springen? Zelfs als het zo was voelde ze de drang om verder te gaan. Nikki was niet iemand die het gauw opgaf.
Ze hield de zaklantaarn recht voor zich uit en duwde de deur zo ver mogelijk open. Ze bleef in de deuropening staan en liet het licht in het rond schijnen. Plotseling streek er iets langs haar wang. Een luchtstroom... Een pluisje van een distel leek haar als een koele vinger aan te raken. Nikki moest even slikken. Er klonk een zoevend geluid en vlak daarop hoorde ze zachte voetstappen van iemand die haastig de benen nam.
Nikki ging de zolderruimte binnen. Haar hand trilde terwijl ze de lichtbundel liet ronddwalen. Megan had gelijk. De zolder stond vol rommel. Stapels en nog eens stapels. Oude koffers, kartonnen dozen, stoffige en kapotte huisraad. Aan het ene eind stond een hobbelpaard met vuile manen en staart, die waren aangevreten door de motten. Zelfs in het zwakke schijnsel van de zaklantaarn kon Nikki zien dat het echt heel oud was. Er stond een poppenhuis naast en daarachter een ijzeren kinderbedje. Overal lagen stapels kranten, schilderijen ingepakt in bruin papier, een enorme hoeveelheid boeken en tijdschriften. Maar van de eigenaar van de stem of van de zachte voetstappen... geen spoor... niets.
Nikki richtte de lantaarn op een van de twee kleine ramen die uitzagen op het erf. Een groot, bruin ding haastte zich uit de lichtstraal en probeerde zich in een hoek van het kozijn te verbergen. Het was een van de grootste spinnen die Nikki ooit had gezien. Soms hadden ze er thuis ook wel een paar, met kleine lichamen en lange poten. Ze vond ze meestal op de bodem van de badkuip. Nikki vond het niet erg om ze met een stofdoek te redden en ze uit het raam te gooien maar zo'n grote spin had ze nog nooit gezien.
Nikki huiverde. Ze gruwde eigenlijk van spinnen. Ze deden je geen kwaad maar je kreeg kippenvel van het idee alleen al dat ze over je broekspijp naar boven liepen, of in je haar kropen.
Ze liet de lichtstraal nog eens rondgaan. Deze keer scheen ze omhoog, naar de eiken balken, die vol spinnenwebben zaten.
Toen vond ze dat het welletjes was, ze deed de deur zacht dicht en sloop weer naar de kamer van Megan. Ze stopte de zaklantaarn onder haar kussen, met het vaste voornemen hem de volgende ochtend weer in de keuken op de vensterbank te leggen. Ze was zeker gek aan het worden. Misschien was het dit sombere, oude huis dat haar parten speelde. Er was niemand op de zolder. Geen mens. Je hoefde maar naar al die rommel te kijken om te weten dat er in geen jaren nog iemand boven was geweest. En het gejammer van dat kind? De voetstappen? Die had ze zich vast verbeeld.
Nikki begon in te dommelen. Ze was erg moe. Toen, in die toestand tussen waken en slapen, hoorde ze het gejammer telkens weer. Maar deze keer kwam het geluid van buiten, van ergens diep in het bos.
Nikki sprong uit bed. Ze pakte de zaklantaarn, stormde de trap af en liep door de keukendeur naar buiten. Deze keer zou ze de eigenaar van de stem niet laten ontsnappen, al was dit het laatste wat ze zou doen.
Ze tilde haar lange nachthemd op en liep om het huis heen naar het hek. Ze hoorde het gejammer nu veel duidelijker. Het was beslist een kind. Een kind dat geholpen moest worden. Ze kon niet doen of ze het niet hoorde.
De modder spatte op tegen haar blote benen, scherpe stenen deden haar voeten pijn terwijl ze door het gras naar het pad liep dat naar het bos leidde. Ze dook als het ware tussen de bomen. Het was donker. Zo donker dat het licht van haar zaklantaarn nauwelijks door de duisternis heen drong. Hijgend rende ze verder. De wind was opgestoken en floot door de takken boven haar. Af en toe haakten de takken aan haar nachthemd, net of ze haar vast wilden grijpen. Lange, dunne klauwen probeerden aan haar haar te trekken. Zonder ook maar ergens acht op te slaan rende ze hijgend verder. Over een omgevallen boom, door plassen. Toen bleef ze met haar voet in een braamstruik hangen en tuimelde voorover. De zaklantaarn vloog tollend weg en verdween in de wirwar van het kreupelhout.
Het was pikdonker om haar heen.
Plotseling hoorde ze heel zacht haar naam roepen. Een zacht gefluister, bijna uitdagend. In het donker klonk het als de wind die door het hoge gras floot.
Nikki...
Nikki...
Nikki krabbelde met veel inspanning overeind. Hijgend bleef ze staan. Er liep iemand achter haar aan nu. Het gedempte geplof van rennende voetstappen op de zachte grond, die met bladeren was bedekt. Haar adem stokte. Haar hart bonkte zo luid dat het in het bos leek te weerkaatsen en bij haar terugkwam als een waarschuwing. Plotseling hoorde ze de voetstappen niet meer. Het geluid van een zware, raspende ademhaling drong in de duisternis tot haar door. Er knakte een takje. Een uil riep en vloog toen op met fluwelen vleugelslag. In de verte jankte een hond luid en lang.
Nikki bleef als versteend staan. Een scherpe steek van angst ging dwars door haar heen. Ze keek ingespannen om zich heen en probeerde toch iets te zien in die duisternis. Wie er ook achter haar aanzat, ook hij was blijven staan.
'Wie is daar?' riep ze.
Ze hield nog steeds haar adem in. Er was niets anders dan een doodse stilte om haar heen.
'Alsjeblieft,' smeekte ze. 'Wie ben je?'
Er kwam geen antwoord. Niets. Ze hoorde alleen maar de moeizame ademhaling van iemand die langzaam weer bijkwam na hun dolle jacht.
Daar was het gehuil van het kind weer. Het klonk ijler en ijler. Nikki moest zich haasten. Wat er ook gebeurde, wie er ook achter haar aanzat, ze moest het kind helpen.
Ze draaide zich om en liep verder. Meteen liepen de voetstappen weer met haar mee. Als zij een stap deed, deed iemand anders er ook een. Ze zette een sukkeldrafje in en ging toen harder rennen. Haar ademhaling ging met horten en stoten. Haar achtervolger begon ook te rennen, de voetstappen kwamen dichterbij, dichterbij... haalden haar in.
Hijgend rende Nikki nog harder. Ze voelde een steek in haar zij, haar longen deden pijn van de zware inspanning. Iedere pas was een kwelling. De maan was van achter de wolken tevoorschijn gekomen. Flarden licht drongen door het gebladerte. Lange schaduwen dansten op het pad. Nu kon ze tenminste zien waar ze liep. Maar waar liep ze heen? Ze had er geen flauw idee van waarheen het pad leidde. Het kind was in moeilijkheden en ze moest het helpen, dat was het enige waaraan ze kon denken.
Plotseling kwam ze op een open plek. Ze bleef staan. Voor haar lichtte er iets op in het maanlicht. Het schitterde zo hevig, dat het haar verblindde. Toen zag ze een beweging. Een gedaante die afstak tegen het licht. Ze wilde naar voren stormen, maar opeens voelde ze een hand die haar schouder vastpakte.
Doodsbang begon ze te gillen, haar kreet weergalmde, weergalmde... Ze worstelde verwoed. Ze moest hier weg. Ze was diep wanhopig toen het tot haar doordrong dat ze het kind weer niet had kunnen helpen. Ze kon niet vrijkomen. Ze had zich laten vangen. Haar jacht door het bos was vergeefs geweest.
'Nik! Nik! In 's hemelsnaam, word wakker!'
Nikki sperde haar ogen ver open. Waar was ze? Ze keek recht in het vreemde licht dat in haar ogen scheen.
Iemand boog zich over haar heen. Een rond gezicht in een krans van donker haar, bezorgde ogen.
'Nikki? Is alles goed met je?'
Nikki liet een verbaasd lachje horen. 'O, god, Megan...!'
Nikki trok haar donsdeken op tot aan haar kin. Het was zo bitter koud geweest in het bos dat ze er nog van rilde.
'Je had een nachtmerrie.'
'Denk je? O, god... ja, dat zal wel.' Nikki liet een zenuwachtig lachje horen.
Ze zag het weer allemaal voor zich. Het kind, de dolle ren door het bos... de man of de vrouw die haar achtervolgde. Het had allemaal zo echt geleken. Zoals in een film waar je zo in opgaat dat je erop zou durven zweren dat je het echt had meegemaakt. Maar, en dat was wel heel vreemd, ze wist niet zeker of zij het wel was geweest. Het leek er bijna op dat alles wat er was gebeurd niet haar maar iemand anders was overkomen. Iemand die om de een of andere reden door een mateloze angst werd beheerst. Zij, Nikki, was alleen maar een toeschouwer die alles zag gebeuren, maar niet kon ingrijpen.
Nikki wreef met haar hand langs haar gezicht. 'Heb ik veel herrie gemaakt?'
'Herrie? Horen en zien verging. Je gilde als een gek.'
'Het spijt me echt.'
Megan zat op de rand van het bed. 'Niet erg, hoor. Ik denk niet dat je de rest van het huis wakker hebt gemaakt. Maar wat heb je in 's hemelsnaam gedroomd?'
Nikki herinnerde zich plotseling dat ze naar de zolder was gegaan. Had ze dat ook gedroomd? Ze wreef weer langs haar gezicht en beet nadenkend op haar lip.
'Ik heb dat enge geluid weer gehoord. Ik denk dat het in mijn gedachten is blijven hangen.'
Het was niets voor Nikki om nachtmerries te hebben. Ze was een geweldige fan van horrorfilms. Ze las ieder griezelboek dat ze te pakken kon krijgen. Maar ze had er nooit een nare droom aan overgehouden. Wat ze ook tegen Megan zei, het was meer dan zomaar iets dat in haar hoofd was blijven hangen. Het was meer dan alleen maar het horen van vreemde geluiden 's nachts. Op de een of andere manier had de hele omgeving ermee te maken. Het huis... het erf... het bos...
Er was een duistere sfeer vol wanhoop - een soort van gruwelijke angst waar ze geen verklaring voor had.
'Ik heb het toch al gezegd,' zei Megan. 'Het zijn de lammeren. Hun geblaat heeft soms iets menselijks.' Ze trok een gek gezicht. 'Moa,' zei ze. 'Boa.'
Nikki schudde haar hoofd. Ze ging rechtop zitten. 'Ik weet hoe een lam klinkt. Ik ben niet zo'n grote sufferd als je denkt.'
'Misschien is het Rebecca die je nachtmerries bezorgt.'
Nikki slaagde erin even te glimlachen. De oude vrouw had haar inderdaad van haar stuk gebracht. Ze was de eerste om dat toe te geven. Maar ze wist hoe vreemd oude mensen soms konden zijn.
'Het komt niet door haar,' zei ze. 'Echt waar.'
Megan zuchtte. 'Goed, luister, als je denkt dat het je kan helpen zullen we morgen een kijkje op de zolder gaan nemen. Het komt misschien door het gekraak of zo. Ik zei toch al dat je hier nogal wat geluiden hoort.'
Bijna had Nikki verteld dat ze al op de zolder was geweest. Maar ze bedacht zich. Om eerlijk te zijn, wist ze zelf niet zeker of ze dat ook niet had gedroomd.
'Dat zou fijn zijn,' zei ze. 'Als je moeder er geen bezwaar tegen heeft.'
'Dat denk ik niet,' zei Megan. Ze stond op en ging weer naar haar eigen bed. Ze gaapte. 'Probeer nog wat te slapen, hè.'
'Doe ik,' zei Nikki.
Er ging een rilling van opwinding door haar heen. Overdag zou ze ten minste die oude rommel op zolder beter kunnen bekijken. Ze was er meer dan ooit van overtuigd dat ze dat kindergehuil niet had gefantaseerd. Het leek bijna of het haar iets probeerde duidelijk te maken wat alleen voor haar was bestemd en wat zij alleen kon horen. Ze moest weer aan de woorden van het zigeunermeisje denken, 'Je reis zal je leven een nieuwe wending geven.'
Misschien was het dat. Misschien was het de bedoeling dat Nikki dat gejammer zou horen terwijl niemand anders dat kon.
Onder het warme dekbed huiverde Nikki weer. Ze moest denken aan al de keren dat ze smalend had gelachen om mensen die beweerden dat ze ervaring hadden met het bovennatuurlijke. Het bewijs dat het geen verbeelding was hadden ze nooit geleverd. Net zoals Megan en Hazel ervan overtuigd waren dat zij zich die gedaante op de weg en dat vreemde gejammer had ingebeeld. En toch waren die echt geweest. Ze had het vreemde gevoel dat ze op de een of andere manier met elkaar verbonden waren, hoewel ze niet wist hoe en waarom.
Het was pas 's ochtends dat ze iets ontdekte waar ze nog meer kippenvel van kreeg.
Ze was wakker geworden van het geluid van een tractor op het erf. Ze stond op, trok de gordijnen open en rekte zich uit in de ochtendzon. Megan sliep nog, haar gezicht naar de muur.
Op dat moment bekeek Nikki zichzelf. Tot haar afgrijzen zag ze dat haar nachthemd vol modder zat.