8

Logan vond het een vervelende tijdverspilling, het wachten in de rechtbank totdat hij eindelijk werd opgeroepen. Een eindeloze rij van Aberdeens meest treurige arme donders, pechvogels en stommeriken die om de beurt naar binnen werden geroepen om te horen te krijgen of ze naar huis konden of een paar weken gratis logies mochten gaan genieten in Hare Majesteits gevangenis. Het leek een beetje op de wachtkamer van de tandarts, al die mensen die zaten te wachten op iets onaangenaams, met als enige verschil dat hier geen oude exemplaren van Woman's Realm of Reader's Digest voorhanden waren.

Maar het was beter dan stoffige dozen uit het archief halen. En het gaf Logan de gelegenheid de gegevens van de oude zaak nog eens te bestuderen.

Toen de politie Grampian hem eindelijk arresteerde, had Ken Wiseman al achttien wapenfeiten op zijn conduitestaat – een serie dodelijke slachtoffers, overal in het land. Achttien mensen, van wie ze alleen maar een paar stukken vlees hadden teruggevonden.

Logan bladerde door het dossier en bekeek de namen en de data. Zoveel doden…

Volgens de aantekeningen was iedereen er zeker van dat Wiseman het gedaan had, maar ze konden het niet bewijzen, dus moesten ze het uiteindelijk doen met de enige zaak die ze wél rond konden krijgen. De zaak van meneer en mevrouw McLaughlin uit Aberdeen, afgeslacht in 1987. En zelfs in die zaak…

‘Brigadier McRae!’

Logan keek op van zijn paperassen en merkte dat iedereen in de rechtszaal naar hem keek. Hij krabbelde overeind en bloosde. ‘Eh… het spijt me, edelachtbare…’ En vanaf dat moment ging het verder bergafwaarts.

Het licht dat door de geopende deur aan de andere kant van de tralies naar binnen scheen was verblindend. Heather vertrok haar gezicht en hield een hand voor haar ogen. Na al die tijd in het donker deed het gewoon te veel pijn.

Haar hoofd bonsde, ze had een droge keel en ze voelde zich zwak en duizelig. Haar polsen brandden op de plekken waar ze ze langs de ruwe tralies had gewreven totdat de plastic trekstrips waren geknapt.

Gaandeweg begonnen haar ogen aan het licht te wennen en kon ze het beter zien. Ze bevonden zich in een klein hok met stalen wanden, niet groter dan hun kleine slaapkamer thuis. De vloer had een rode kleur, als gevolg van roest en door het bloed… O, god… Duncan was dood. Ze stak een trillende hand door de tralies en streek over zijn voorhoofd. Hij voelde warm aan, niet koud. Hij leefde nog!

Met schorre stem bracht ze uit: ‘Duncan! Duncan, wakker worden!’

Niets.

‘Duncan! Iemand heeft ons gevonden, Duncan! Het komt nu allemaal goed!’

Een schaduw blokkeerde het licht en toen klonk er een harde, metalige dreun.

Heather probeerde te schreeuwen, maar haar keel was zo droog dat ze alleen maar kon fluisteren. ‘Mijn man heeft een dokter no…’

In de deuropening stond een gestalte: slagershemd, witte rubberen laarzen, een smerig rubberen masker met twee gaten voor de ogen. Twee gaten waarachter niets menselijks schuilging.

‘Alstublieft,’ probeerde Heather opnieuw, ‘alstublieft, we zullen het aan niemand vertellen. Alstublieft! Duncan heeft hulp nodig!’

De man in het slagersschort hield zijn hoofd schuin en keek op haar neer terwijl ze huilde, als een kat die een gewonde vogel bestudeert.

‘Alstublieft! Ik doe alles wat u wilt. ALSTUBLIEFT!’ Ze knielde en frum melde aan de knoopjes van haar bloeddoorweekte bloes. Terwijl de tranen langs haar wangen liepen ontblootte ze haar bleke bovenlijf. ‘Doe ons alstublieft geen pijn…’

De slager draaide zich om en trok een oude zinken wasteil het vertrek in.

Heather, in haar grijze, moederlijke beha, smeekte: ‘Wat we ook fout hebben gedaan, we hebben er spijt van!’

Hij bukte en nam twee kettingen uit de teil, die hij door een paar katrollen haalde die aan het plafond waren bevestigd. Daarna sleepte hij Duncan naar het midden van het vertrek.

Ze dook naar voren, wurmde haar handen tussen de tralies door en greep de enkels van haar man vast in een poging hem te redden.

‘NEE! Je krijgt hem niet. Je mag hem niet hebben!’

De slager liet los en Duncan klapte tegen de grond. Heather trok hem naar de tralies toe en schreeuwde zo hard ze kon. ‘HELP! HELP! WE ZIJN HIER OPGESLOTEN! KAN IEMAND ONS DAN NIET HELPEN!’

De slager greep haar polsen en rukte haar naar voren zodat ze met haar hoofd tegen de tralies terechtkwam. Ze sloot haar ogen van de pijn. Het rook naar gloeiend metaal. Heather opende haar mond om opnieuw te schreeuwen. Haar mond smaakte naar bloed. Ze probeerde zich los te rukken maar hij hield haar stevig vast… totdat hij haar ineens weer losliet. Ze schoot een stukje naar achteren. Maar iets hield haar tegen. Het deed pijn. Haar polsen waren met nieuwe strips vastgebonden aan een roestige metalen stang. ‘NEE!’

Ze probeerde zich uit alle macht los te rukken en lette niet op de pijn. ‘LAAT HEM MET RUST!’

De slager maakte de kettingen vast aan Duncans enkels en trok; de kettingen ratelden door de katrollen terwijl het bewegingsloze lichaam van haar man omhoog werd gehesen, totdat zijn hoofd boven de zinken wasteil bungelde. Even glinsterde er iets in zijn bleke gezicht. Zijn ogen waren open. Niet-begrijpend. ‘Heather?’

‘Duncan!’ Ze bracht haar schouder omlaag en stootte zo hard mogelijk tegen de tralies. De afstand was erg kort, maar het leek alsof het metaal even bewoog.

‘Heather…’

Toen ze zich opnieuw tegen de tralies wierp leek het hele hok te schudden. ‘LAAT HEM MET RUST!’

De slager haalde een lang groen rubberen schort uit de teil en trok het aan. Daarna stak hij zijn handen in een paar groene rubberen handschoenen die tot aan zijn ellebogen kwamen.

‘Geef mijn man terug, verdomme!’ BOEM. Ze gooide zich opnieuw tegen de tralies, waardoor ze haar naakte schouder verwondde.

Uit de teil kwam nu een bijl tevoorschijn, gevolgd door iets wat leek op een grote zaklantaarn of een lichtsabel. En een paar messen. De slager koos er een uit en sneed de kleding van Duncan open door het mes langs de naden te trekken. Hij schilde Duncan alsof hij een sinaasappel was.

Toen Duncan gestript was – zijn bleke naakte huid blinkend in het felle elektrische licht – schroefde de slager de lichtsabel open, stopte er een kleine groene patroon in en schroefde hem weer dicht.

LAAT HEM GAAN!’ Opnieuw gooide ze zich uit alle macht tegen de tralies.

‘Heather…’

Er klonk een klik toen de man nog een korte draai aan de lichtsabel gaf. De man greep een handvol haar en trok Duncans hoofd naar zich toe.

‘Heather… Heather, ik hou van…’

Hij ramde het botte uiteinde tegen Duncans kruin. Er klonk een luide klap die echode in het kleine metalen vertrek. Duncan maakte spastische bewegingen terwijl een dunne straal bloed uit het een gat in zijn schedel begon te lopen. Heather schreeuwde het uit. De slager pakte rustig een dunne stang en stak die in het bloedende gat; hij maakte een paar korte stotende bewegingen en stootte de stang vervolgens zo ver naar binnen dat alleen het houten handvat er nog uitstak. Duncan bewoog niet meer.

De slager sneed Duncans keel van het sleutelbeen tot aan de kin verticaal door, waardoor het strottenhoofd open kwam te liggen. Vervolgens verdween het lemmet naar binnen. De slager wrikte het een paar keer heen en weer, waarop een felpaarse klodder in de zinken teil viel.

Duncan hing naakt aan de ketting. Stil als het graf. Hij bungelde en druppelde zachtjes.

Heather liet zich op haar knieën zakken en snikte. Ze keek niet hoe de man haar echtgenoot fileerde en uitbeende.