1
Brigadier van de recherche Logan McRae probeerde zijn vingers niet te branden terwijl hij zich langs de kade wurmde in de richting van de gehavende offshorecontainer, die baadde in het licht van de schijnwerpers van de technische recherche. Het ding was ongeveer zo groot als een gemiddelde badkamer en als gevolg van het voortdurend heen en weer gesleep van en naar de olieplatforms zat hij onder de deuken en krassen en was de blauwe verf bezaaid met oranje roestvlekken. Op het kille beton glinsterde een donkerrode plas in het licht van de felle lampen: bloed, vermengd met olie. Figuren in witte overalls liepen druk heen en weer met camera's, plakband en bewijszakken.
Vier uur 's ochtends; wat een lekker begin van de dag.
De gekoelde container was niet veel meer dan een metalen kist met isolatiemateriaal aan de binnenkant. Op drie houten pallets, die het grootste deel van het vloeroppervlak in beslag namen, bevonden zich hoge stapels dozen met diepgevroren groenten, vis, kip en vlees. Door de langzaam ontdooiende inhoud begon het bruingrijze karton te lubberen.
Logan dook onder het blauw-witte afzetlint door.
Inspecteur Insch was nadrukkelijk aanwezig. De man was reusachtig; zijn witte overall stond zowat op springen. Hij had de capuchon naar achteren geslagen, waardoor zijn kale schedel zichtbaar was. Een reuzen ei dat glom in het kunstlicht. Maar zelfs hij zag er nietig uit vergeleken bij de massa van de Brae Explorer, het enorme offshorebevoorradingsschip dat aan de kade lag aangemeerd. De sterke lampen van het feloranje gekleurde vaartuig priemden in de paarsblauwe nacht.
Logan overhandigde Insch een van de plastic bekertjes met thee. ‘De suiker was op.’ De inspecteur vloekte binnensmonds bij wijze van dank. Logan sloeg er geen acht op. ‘Sky News is gearriveerd. Dus nu zijn er drie televisieploegen, vier kranten en een handvol ramptoeristen.’
‘Fantastisch,’ bromde Insch. Het klonk als aanstormend onweer. ‘Daar zaten we net op te wachten.’ Hij wees naar de Brae Explorer. ‘Hebben die idioten al iets gevonden?’
‘Het onderzoeksteam is bijna klaar. Ze hebben niets gevonden, behalve dan een verzameling behoorlijk gore porno. De kapitein heeft verklaard dat de container maar een paar uur aan boord heeft gestaan; iemand zag dat het ding begon te lekken en alles over het dek begon te lopen, dus hebben ze de groothandel gebeld die het ding heeft geleverd. Die was dicht. Naar het schijnt schreeuwen ze op die olieplatforms moord en brand als ze hun containers niet op tijd krijgen, dus heeft de kapitein iemand laten komen om de koelmotor te repareren.’
Logan nam een slokje van zijn kokendhete thee. ‘Zo hebben ze die stukken gevonden. De monteur moest een paar dozen weghalen om bij de bedrading te kunnen komen. Het karton van een van de dozen was zo zacht geworden dat het scheurde en de inhoud eruit donderde.’ Hij wees naar een kleine stapel bewijszakken van doorzichtig plastic die elk een rode homp bevatten. ‘Zodra hij zag wat het was heeft hij ons gebeld.’
Insch knikte. ‘En die groothandel?’
‘Dat is een zaak die Thompson's heet. Ze zitten in Altens en leveren voornamelijk via cateringbedrijven aan de offshore-industrie. Diepgevroren vlees, groenten, wc-papier, blikken met bonen – het gebruikelijke spul. Ze gaan pas om zeven uur open, dus het duurt nog wel even voordat…’
De grote man wierp Logan een afkeurende blik toe. ‘Nee, dat dacht ik niet. Zoek maar uit wie daar de baas is en haal die klootzak uit zijn nest. Ik wil dat je er nú een team naartoe stuurt.’
‘Maar het…’
‘NU, brigadier!’
‘Ja, inspecteur.’ Het had geen zin met Insch in discussie te gaan. Logan haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn, belde de meldkamer en regelde – tussen de slokken thee door – een bevel en een team voor de huiszoeking. Onderwijl deed hij zijn best de cameraman te negeren die om hem heen cirkelde als een kleine, kale haai.
Logan beëindigde het gesprek, drukte het plastic bekertje in elkaar en… hij kon het nergens fatsoenlijk weggooien, tenzij hij het gewoon op de kade smeet of in het water keilde. Geen van beide opties zou het goed doen op de televisie. Enigszins in verlegenheid gebracht hield hij het achter zijn rug, uit het zicht van de camera.
De haai grinnikte en liet zijn HDV-televisiecamera zakken. Het apparaat, met op de zijkant het logo van BBC Schotland, was niet groter dan een schoenendoos. ‘Perfect. Ik was in het begin even bang dat het geluid nogal matig was, maar het kan er prima mee door. Dit is fantastisch materiaal! Lichaamsdelen, schepen, spanning en sensatie.’ Hij wees naar het verfrommelde bekertje in Logans hand. ‘Jeetje, waar heb je die thee vandaan? Ik snak naar een bekertje.’
‘Ik dacht dat je onopvallend aanwezig zou zijn, Alec. Dat we helemaal geen last van je zouden hebben.’
‘Nou zeg, we hebben allemaal onze beh…’
Verderop op de kade verhief Insch zijn stem: ‘BRIGADIER!’
Logan vloekte zachtjes. Telde tot tien. Zuchtte diep. ‘Als dit programma een succes wordt, hebben jullie bij de BBC dan misschien een baantje voor me?’
‘Ik zal zien wat ik voor je kan doen.’ En daarna was Alec weer verdwenen, in de haast om een goede positie te vinden van waaruit hij zo goed mogelijk kon vastleggen hoe Insch tegen Logan tekeerging.
Logan liep achter hem aan. De berichten van de meldkamer waren niet erg veelbelovend. Was hij vannacht maar bij een andere inspecteur ingedeeld. Praten met Insch leek de laatste tijd erg op het geblinddoekt uitvoeren van de horlepiep in een mijnenveld. Maar wachten betekende alleen maar uitstel van executie. ‘Het spijt me, inspecteur, ze hebben niemand beschikbaar, iedereen is hier aanwezig en…’
‘Verdomme!’ De dikke man wreef met een hand over zijn grote, roze gezicht. ‘Waarom kan niemand hier doen wat ik zeg?’
‘Over ongeveer een uur kunnen we een paar mensen van het team dat nu hier bezig is…’
‘Ik heb je toch gezegd dat ik wil dat het nú gebeurt? Niet over een uur. Nú!’
‘Maar het duurt toch ook minstens een uur voordat we een huiszoekingsbevel hebben geregeld? Dan kunnen we ons ondertussen toch beter concentreren op wat we hier moeten…’
De inspecteur draaide zich dreigend naar hem om: een woedende klomp vet van een meter achtentachtig. ‘Laat me het je niet nóg een keer moeten vertellen, brigadier.’
Logan probeerde redelijk te blijven: ‘Als we nu alle geüniformeerde dienders van het schip en de kade halen, dan moeten die toch eerst gaan zitten duimendraaien totdat we het huiszoekingsbevel hebben.’
Insch kwam niet verder dan: ‘We hebben geen tijd om hier een beetje te lopen…’, want iemand in een witte overall tikte hem op de schouder. Iemand die er niet al te gelukkig uitzag.
‘Ik wacht nu al vijftien minuten op u!’ Dokter Isobel MacAlister, hoofd pathologie van Aberdeen, keek hem aan met een ijskoude blik. ‘Misschien heb jíj niets beters te doen, maar ik kan je verzekeren dat dat voor mij niet geldt. Wil je nog horen wat mijn voorlopige conclusies zijn of zal ik maar naar huis gaan en jou de gelegenheid geven je te concentreren op de dingen die kennelijk veel belangrijker zijn?’
Logan kreunde. Isobel die Insch nóg verder kwam opwinden, dat ont brak er nog aan. Alsof de dikke brombeer nog niet chagrijnig genoeg was. De inspecteur draaide zich om en keek haar aan. Zijn gezicht, dat fel werd verlicht door de lampen van de technische recherche, zag rood van woede. ‘Héél erg bedankt dat u op me hebt willen wachten, dokter, en het spijt me dat ik even bezig was met het organise ren van een moordonderzoek. Ik zal me in de toekomst niet meer door zoiets onbenulligs laten afleiden.’
Ze keken elkaar een tijdje zwijgend aan. Toen produceerde Isobel een kil, onvriendelijk glimlachje. ‘Het zijn menselijke overblijfselen, afkomstig van een man. Het ziet ernaar uit dat het lijk ruimschoots na het overlijden met behulp een lang, scherp mes en een ijzerzaag in stukken is gedeeld, maar dat weet ik pas zeker als ik een sectie heb verricht.’ Ze keek op haar horloge. ‘Die zal om elf uur precies plaatsvinden.’
‘O, nee!’ antwoordde Insch nijdig. ‘Ik wil dat die ledematen nu meteen worden onderzocht…’
‘Ze zijn bevroren, inspecteur. Ze moeten eerst ontdooien.’ Ze benadrukte ieder woord alsof ze een ondeugend kind toesprak, in plaats van een grote, slechtgehumeurde inspecteur van politie.
‘Als u wilt kan ik ze natuurlijk wel een halfuurtje in de magnetron van de personeelskantine stoppen. Maar misschien is dat niet erg professioneel. Of denkt u daar anders over?’
Insch klemde zijn kaken op elkaar. Zijn gezicht verkleurde van opgewonden rood naar woedend paars. ‘Goed,’ zei hij ten slotte, ‘dan kunt u met brigadier McRae mee naar de groothandel in Altens.’
‘En waarom denkt u dat ik…’
‘Als u het te druk hebt wil ik graag een van de andere pathologen vragen om de zaak van u over te nemen.’ Nu was het de beurt van Insch om een kil en onvriendelijk glimlachje tevoorschijn te toveren. ‘Ik begrijp best dat u onder grote druk staat. Tenslotte bent u net moeder geworden, en ik begrijp best dat je dan niet zoveel energie meer aan je werk kunt…’
Even leek het erop dat Isobel hem een klap in het gezicht zou geven. ‘Heb niet het lef die zin af te maken!’ Ze wees gebiedend naar Logan. ‘Ga de auto halen, brigadier, er is werk aan de winkel.’
Insch knikte, haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn en begon een nummer in te toetsen. ‘Als jullie me nu willen verontschuldigen, ik moet bellen… Hallo?… Is dit politie West-Midlands?… Ja, inspecteur Insch hier, recherche Grampian. Ik moet hoofdcommissaris Mark Faulds spreken… Ja, natuurlijk weet ik hoe laat het is!’ Hij keerde Logan en Isobel de rug toe en beende in de richting van de lampen.
Isobel keek hem broeierig na, draaide zich toen om en blafte Logan toe: ‘Komt er nog wat van?’
Toen ze vlak bij de auto waren, hoorden ze achter zich iemand keihard roepen: ‘HAAL DIE CAMERA UIT MIJN GEZICHT, VERDOMME!’ Logan keek achterom en zag hoe Alec zich haastig uit de voeten maakte, terwijl Insch zijn telefoongesprek weer vervolgde.
‘Eh,’ zei de cameraman toen hij de smoezelig uitziende recherchewagen van Logan had bereikt, ‘kan ik niet even met jullie mee? Want Insch is een beetje…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Nou, ja, je weet wel.’
Logan wist het. ‘Stap maar in. Ik ben zo terug.’
Het kostte niet veel tijd de boodschap door te geven: hij greep eenvoudigweg de eerste brigadier van de uniformdienst die hij tegenkwam bij zijn lurven en vertelde hem dat iedereen de boel hier over drie kwartier moest afronden. Ze moesten zich allemaal in Altens melden.
Toen Logan terugkwam bij de auto was Alec volop aan het klagen. Hij zat achterin, tot zijn knieën in een berg van lege verpakkingen van kant-en-klaarmaaltijden en lege frietverpakkingen. Hij leunde voorover en zei tegen Isobel: ‘Ik bedoel, als hij niet mee wil doen aan die serie, waarom heeft hij zich er dan voor opgegeven? Tot nu toe wilde hij maar al te graag. Zoals hij tegen me tekeerging! Hij schreeuwde zó hard dat ik bang was dat mijn trommelvliezen eraan gingen, want ik had mijn koptelefoon nog op.’
Logan haalde zijn schouders op en manoeuvreerde de wagen langs de barricade van televisiecamera's, microfoons en lampen. ‘Wees blij dat je niet in mijn schoenen staat. Tegen mij schreeuwt hij iedere dag.’
Isobel zweeg, maar ze kookte inwendig.
Thompson's zelfbedieningsgroothandel was een langwerpig stenen pak huis in Altens, een zielloos bedrijventerrein in het uiterste zuidoosten van Aberdeen. Het was een enorm gebouw, met lange rijen diepe planken onder het deprimerende licht van flikkerende tl-buizen. De ingeblikte panfluitmuziek droeg niet bepaald bij aan de sfeer. Het kantoor van de manager bevond zich halverwege de vloer en het plafond, aan het uiteinde van de langgerekte winkelvloer. Een betonnen trap leidde naar de glimmend blauwe toegangsdeur met de tekst UW GLIMLACH IS ONS VISITEKAARTJE. Als dat klopte was het niet best, want iedereen keek somber.
Dat gold ook voor de aanwezige eigenaar-directeur. Ze hadden hem die nacht om halfvijf uit zijn bed getrommeld en dat was duidelijk te zien. De man had wallen onder zijn ogen en hoewel het pak dat hij droeg zichtbaar een vermogen had gekost zag het er toch uit alsof er zojuist iemand in was overleden. Meneer Thompson keek door de panoramische ruit die vrijwel de gehele muur aan de werkvloerkant in be slag nam. Mistroostig bekeek hij de geüniformeerde agenten die langs de planken met gombeertjes, waspoeder en bruine bonen kuierden. ‘O, mijn god.’
‘En u weet echt zeker dat er niet is ingebroken?’ vroeg Logan, die met een kopje koffie en een chocoladebiscuitje was neergestreken op een bank met krakend leer.
‘Nee. Ik bedoel, ja, dat weet ik zeker.’ Thompson sloeg zijn armen over elkaar, beende heen en weer en liet zijn armen weer hangen. Hij ging zitten. Stond weer op. ‘Het kan niet hiervandaan zijn gekomen, de boel wordt hier zeven dagen per week, vierentwintig uur per dag in de gaten gehouden. We hebben een waterdicht beveiligingssysteem.’
Logan was het waterdichte beveiligingssysteem al tegengekomen; het was een achtenzestigjarige man die luisterde naar de naam Harold. Zo waterdicht als een stevige niesbui.
Thompson ging weer voor het raam staan. ‘Hebben jullie al met de bemanning van het bevoorradingsschip gesproken? Misschien hebben zij…’
‘Van wie betrekt u uw vlees, meneer Thompson?’
‘Het… dat hangt ervan af. Sommige voorverpakte vleeswaren ko men van plaatselijke slagers, dat is goedkoper dan dat wij iemand moeten inhuren om het in plakjes te snijden. De rest komt van abattoirs. We gebruiken er drie…’ Zijn gezicht vertrok toen er op de winkelvloer een luid gekletter klonk, gevolgd door gelach en wat spottend applaus. ‘U hebt beloofd dat ze voorzichtig zullen doen! We gaan over een half uur open; ik wil niet dat het hier een zootje is als de eerste klanten binnenkomen.’
Logan schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij hebt u wel wat belangrijkers om u zorgen over te maken.’
Thompson staarde hem aan. ‘U denkt toch zeker niet dat wij hier iets mee te maken hebben? Wij zijn een familiebedrijf. We zitten hier al bijna dertig jaar.’
‘Die container met hompen menselijk vlees is afkomstig uit uw zaak.’
‘Maar…’
‘Hoeveel andere bestellingen zijn er op die manier uit gegaan naar de olieplatforms? Wie zegt dat u niet al maandenlang stukken dood mensenvlees aan die cateringbedrijven heeft verkocht? Denkt u dat de jongens op de olieplatforms blij zullen zijn als ze horen dat ze in stukken gehakte lijken hebben gegeten?’
Thompson trok wit weg en zei opnieuw: ‘O, mijn god.’
Logan nam het laatste slokje koffie en stond op. ‘Waar komt het vlees in die container vandaan?’
‘Ik… dat zou ik in de administratie moeten nakijken.’
‘Doet u dat.’
De koelruimte van de groothandel was van de schappen met ingeblikt en gedroogd voedsel afgescheiden door een gordijn van dikke plastic strips dat de kou binnen en de muzak buiten hield. Aan de muur was een enorme koeleenheid gemonteerd, die ratelde en rochelde als een kettingroker en de lucht zo sterk afkoelde dat Logans adem als een fijne mist achter hem dreef terwijl hij langs de dozen met groenten en fruit naar de vriesruimte liep.
Rechercheur Rennie stond met zijn handen onder zijn oksels bij de zware stalen deuren van de enorme vriescel. Zijn rode neus deed denken aan die van het rendier Rudolph en door de vele lagen zwarte kleding die hij droeg zag hij eruit als de ninjaversie van het Michelinmannetje.
‘Het is hier steenkoud,’ zei hij huiverend, ‘volgens mij zijn mijn tepels er al af gevroren.’
Logan legde een hand op de kruk van de stalen deur en keek hem aan. ‘Als je eens iets gaat uitspoken krijg je het waarschijnlijk warmer.’
Rennie trok een vies gezicht. ‘De ijskoningin denkt dat we allemaal te dom zijn om haar te kunnen helpen. Ik bedoel, kan ik er wat aan doen dat ik niet weet waar ik naar moet zoeken?’
‘Wat?’ Logan sloot zijn ogen en probeerde tot tien te tellen. Hij kwam tot drie. ‘Godallemachtig, je moet zoeken naar menselijke resten, wat anders?’
‘Dat wéét ik. Goed, daar sta ik dan, in een vrieskast ter grootte van mijn huis, met overal stapels vlees. Hoe kan ik een bieflapje nou van een stuk menselijk vlees onderscheiden? Het ziet er voor mij allemaal hetzelfde uit. Een hand, een voet, een hoofd, dat kan ik nog wel thuisbrengen. Maar het zijn allemaal hompen vlees.’ Hij schoof heen en weer, stampte met zijn voeten en blies in zijn handen. ‘Ik ben politieman, verdomme, geen arts.’
Logan moest toegeven dat hij een punt had. Ze wisten alleen maar dat het stuk vlees dat ze in de offshorecontainer hadden gevonden menselijk was omdat er een piercing in de tepel had gezeten. Boeren hadden misschien vreemde gewoonten, maar zó kinky waren ze nu ook weer niet.
Logan trok de zware metalen deur open en liep de vriescel in… Godallemachtig, wat was dat koud – alsof iemand hem met een vuilniszak vol ijs tegen de borst sloeg. Zijn adem veranderde van een rookpluimpje in ondoordringbare mist. ‘Hallo?’
Hij vond Isobel achter een stapel kartonnen dozen. Op de deksels glinsterde een dun laagje ijs. Ze had de witte overall van de technische recherche verruild voor een vuile blauwe parka en een gewatteerde broek, welk ensemble werd gecompleteerd door een roodwitte wollen muts waaromheen ze een sjofele kastanjebruine sjaal had gewikkeld. Heel anders dan haar gebruikelijke modieuze verschijning. Ze werkte zich door een stapel bevroren vlees waar kennelijk een luchtje aan zat.
‘Heb je al wat?’
Ze keek hem fronsend aan. ‘Behalve onderkoeling, bedoel je?’ Toen Logan niet reageerde zuchtte Isobel en wees naar een groot plastic krat waar hompen vacuümverpakt vlees in lagen. ‘We hebben al ruim dertig verdachte stukken. Als er veel bot bij zat was het een stuk gemakkelijker; de bot-vleesverhouding is bij koeien en varkens beduidend anders dan bij mensen, maar ja, dit bijvoorbeeld kan van alles zijn.’ Ze tilde iets op met op het label: VARKENSBLOKJES. ‘Menselijk vlees zou in principe roder moeten zijn, vanwege de hoeveelheid myoglobine in het spierweefsel, maar het bloed is eruit en het is bevroren… We zullen het moeten ontdooien en er DNA van moeten afnemen om het zeker te weten.’
Isobel trok een volgende doos naar zich toe, sneed het plakband door en begon de inhoud te onderzoeken. ‘Je kunt inspecteur Insch vertellen dat het minstens twee weken gaat duren.’
Logan kreunde. ‘Daar zal hij niet blij mee zijn.’
‘Dat is mijn probleem niet, brigadier.’
O, dus als ze iemand nodig had om op haar baby te passen of om een eindeloze reeks digitale foto's van haar kleine, kwijlende monstertje te ko men bekijken was hij ‘Logan’, maar op het werk, als ze een slechte bui had, was hij ‘brigadier’.
‘Hoor eens,’ zei hij, ‘het is niet mijn schuld dat Insch tegen je tekeer is gegaan. Dacht je dat hij alleen maar vannacht niet te pruimen is? Ik moet er iedere dag aan geloven…’ KLOINK. Logan verstijfde en hij keek schichtig langs de schappen met bevroren voedsel. Hij hoopte dat het Alec niet was, met zijn camera. Het ontbrak er nog maar aan dat zijn opmerkingen over Insch straks door een landelijke televisieomroep werden uitgezonden. ‘Hallo?’
‘Brigadier McRae?’ Meneer Thompsons hoofd verscheen van achter een stapel dozen waarin volgens het etiket vissticks zaten. ‘Ik heb de papieren gevonden…’ Zijn stem ebde weg toen hij zag hoe Isobel een volgende homp vlees op de stapel in het krat gooide. Het klonk alsof ze met keramische tegels aan het smijten was. ‘Is… is dat alles?’
‘We weten het pas zeker als we het allemaal hebben onderzocht.’ Logan stak zijn hand uit en de man, die er ontdaan uitzag, keek hem even niet-begrijpend aan en maakte toen aanstalten hem een hand te geven. ‘Nee,’ zei Logan terwijl hij een stap achteruit zette. ‘De papieren.’
‘O. Ja, natuurlijk.’ Hij overhandigde Logan een verkreukeld geel A4'tje dat met balpen was beschreven. ‘Het spijt me.’
Thompson bleef handenwringend staan terwijl Logan las.
‘Wat gaat er nu gebeuren? Ik bedoel als dit…’ Hij slikte. ‘Wat moet ik mijn klanten vertellen?’
Logan haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn en scrolde door zijn contactenlijst. ‘We hebben de namen en adressen nodig van iedereen die toegang heeft gehad tot deze vriescel. Ik wil de gegevens van alle mede werkers, klanten en leveranciers. De hele bliksemse boel.’ Een elektronische stem aan de andere kant van de lijn deelde hem mee dat het nummer dat hij belde in gesprek was en dat hij het later nog een keer mocht proberen.
De man in het verkreukelde kostuum huiverde en zag eruit alsof hij op het punt stond in huilen uit te barsten. ‘We zijn een familiebedrijf, we zitten hier al dertig jaar…’
Logan deed zijn best te glimlachen. ‘Nou, wie weet valt het allemaal mee en wijst het onderzoek uit dat er niets aan de hand is.’
‘Ik zou de heer Thompson maar geen valse hoop geven,’ zei Isobel. Ze zat op haar hurken en leunde achterover terwijl ze iets bekeek wat ze uit de doos had gehaald die aan haar voeten stond. Logan zei dat het wat hem betrof leek op een stuk varkensvlees.
‘Dat dacht ik eerst ook…’ zei ze, terwijl ze het omdraaide, ‘maar varkens hebben meestal geen getatoeëerde eekhoorntjes op hun kont.’