29
Het bos was stil en schemerdonker. Tussen de bomen door waren vage strepen licht zichtbaar, in tint variërend van beroet zilver tot pikzwart. Ergens op het open veldje klonk een zwak gekuch. Een nat, ziek geluid dat werd gevolgd door een straaltje bloed. Met een schok realiseerde Colin Miller zich dat hij het zélf was. Hij was ergens anders geweest… ergens waar het donker en warm was, maar nu was hij weer terug. Hij had kramp in zijn benen en in zijn schouders. Zijn hele lichaam voelde alsof het verdoofd was. Hij zou straks opstaan. Zodra dat gevoel weg was. Zodra zijn schouders en benen geen pijn meer deden. Zodra… De duisternis viel in.
Een explosie in zijn hoofd. Witte en gele sterren. De tuinstoel viel achterover. Híj viel achterover in het gebladerte. Zijn armen en benen zaten nog vast aan de stoel. Hij kon zich niet bewegen. En toen werd de kramp verdreven door de échte pijn. De kramp, dat was niets. Dít voelde alsof hij in brand stond. Alsof iemand zijn handen met een snijbrander had bewerkt. Zijn handen had verbrand! Hij opende zijn mond en schreeuwde het uit.
‘Goedenavond, beste vriend. Fijn dat je weer wakker bent.’ Er viel een stilte, die Colin Miller vulde door te schreeuwen. Daarna: ‘Til hem weer overeind, Greg. En zorg dat hij zijn bek houdt.’
Grote handen pakten Colin bij de voorkant van zijn hemd en trokken hem omhoog, zodat de stoel weer rechtop stond. Hij schreeuwde opnieuw, maar iets hards raakte zijn wang en hij proefde vers bloed in zijn mond. Het geschreeuw verstomde tot een stil gejammer.
In de duisternis verscheen een gezicht: kort wit haar, perfecte tanden, priemende ogen in uit marmer gehouwen kassen. ‘Zo! Dat viel wel mee, toch?’ Miller antwoordde niet en de klootzak uit Edinburgh haalde zijn schouders op. ‘Greg, maak zijn handen maar los.’
O, god. Zijn handen! Iemand rommelde aan het touw waarmee zijn polsen aan de achterkant van de stoel waren vastgebonden. En toen waren ze los… Hij trok zijn handen naar zich toe om te zien hoe erg ze verbrand waren. Toen hij het zich weer herinnerde schreeuwde hij opnieuw. Het scheuren van het vlees, het knappen van botjes en kraakbeen.
‘Ga je nu alwéér jammeren?’
Dit keer had Greg geen aansporing nodig. Hij balde een vuist en ramde die tegen Millers gezicht. Miller belandde op zijn zij op de bosgrond. Zijn enkels zaten nog vast aan de stoel. Hij keek naar zijn vernielde handen. En snikte.
‘Luister eens, Colin, er staan nog twee zaken op de agenda voordat we klaar zijn hier. Om te beginnen dit…’ Chib boog zich voorover en hield een foto voor Millers gezicht. Het was een foto uit Millers portefeuille; een vakantiefoto van Isobel, poserend op het balkon van een hotel in Spanje. Op de linkerbovenhoek zat bloed, afkomstig van de latexhandschoen van Chib. ‘Knap vrouwtje. Luister, Colin. Als je het nog één keer in je hoofd haalt met de politie te praten, dan maken we eerst de renovatie van jouw handen af. Daarna ga ik haar héél erg lelijk maken.’ Hij trok de foto terug, kuste hem en stak hem in zijn binnenzak. ‘Het tweede agendapunt heeft te maken met opruimen. Er viel iets hards en kouds tegen Millers gezicht. Toen nog iets, en nóg iets. Stukjes vinger, elk niet langer dan een enkel botje. Ze kwamen omlaag, als regen uit de lucht. ‘Ik wil dat je ze opeet.’
Miller staarde trillend naar de bleke, kleine cilinders die in de modder lagen. Vier ervan waren topjes, compleet met de nagel. Drie ervan waren middenstukjes. En twee waren afgeknipt aan het begin van de hand; de pees die naar het gewricht had gelopen hing er nog aan. ‘Ik… ik kan het niet!’ Hij snikte. ‘O, god, alsjeblieft, dat kan ik niet…’
Chib glimlachte begripvol. ‘Toe nou, doe me een plezier en eet ze lekker op. Dan kunnen we allemaal naar huis.’
Colin stak zijn onwennige handen uit en probeerde de bloederige resten van zijn eigen vingers op te rapen. Hij voelde opnieuw een zure oprisping. ‘Mijn handen… mijn handen…’
‘Ik begin mijn geduld te verliezen, Colin. Je eet ze op, of ik knip nog een stuk af en dan moet je dat óók opeten.’ Hij bewoog de wildschaar voor Millers ogen. Het ding zat onder het bloed. ‘Hoe lastiger je het me maakt, hoe minder vingers je straks over hebt.’
Twee stukken, een middenstukje en een topje, lagen in de palm van zijn trillende, bebloede hand. Het vlees was koud en wit. De uiteinden waren donker van het gestolde bloed. Hij zag het bot en het kraakbeen eruit steken. ‘O, god… Ze kunnen het… ze kunnen het er weer aanzetten!’ Een hand greep zijn hoofdhaar en trok het naar achteren totdat Miller in Chibs lachende ogen keek.
‘Weet je wat? Dat zou bést eens kunnen.’ De glimlach werd breder. ‘Ik wil niet onredelijk zijn. Je mag drie stukjes uitzoeken. Die mag je houden. Dat is bij elkaar een hele vinger! Noem het een gebaar van goede wil. Jij bent maar een bofkont!’
Tranen stroomden over Colins gezicht en bevochtigden het vuil en het bloed. ‘Ik kan het niet…’ Zijn stem klonk zacht en gebroken. Maar hij schreeuwde toen Chib zijn linkerpols vastgreep en omhoogtrok, de wildschaar wijd opende en om het buitenste gewricht van de wijsvinger plaatste.
‘Nou kies je die drie stukjes uit en daarna vreet je de rest van je vingers op. Begrepen?’
Huilend als een bang kind raapte Colin de overblijfselen van zijn vernielde hand op en deed wat hem werd opgedragen.