HOOFDSTUK 25

Mutilanten. Geen twijfel mogelijk. Ik heb deze soort nog nooit gezien, maar deze dieren zijn niet zo geboren. Ze lijken op enorme wolven, maar welke wolf landt en balanceert vervolgens met gemak op zijn achterpoten? Welke wolf gebaart de rest van de roedel met zijn voorpoot naar voren te lopen alsof hij een polsgewricht heeft? En dat zie ik van een afstand. Ik weet zeker dat we van dichtbij nog veel angstaanjagender kenmerken zullen ontdekken.

Cato is recht op de Hoorn des Overvloeds af gestormd, en ik loop zonder enige aarzeling achter hem aan. Als hij denkt dat dat de veiligste plek is, waarom zou ik daar dan aan twijfelen? En trouwens, zelfs als ik de bomen zou halen, dan zou Peeta de mutilanten met dat been nooit kunnen ontlopen – Peeta! Mijn handen liggen net op het metaal van het gekrulde uiteinde van de Hoorn als ik me opeens weer herinner dat ik in een team zit. Hij is ongeveer vijftien meter achter me en hobbelt zo hard hij kan, maar de beesten komen snel dichterbij. Ik schiet een pijl de roedel in en er valt er één neer, maar er zijn er genoeg om zijn plek in te nemen.

Peeta gebaart dat ik de Hoorn op moet klimmen. ‘Erop, Katniss! Ga er nou op!’

Hij heeft gelijk. Op de grond kan ik ons geen van beiden beschermen. Ik begin te klimmen en klauter met handen en voeten omhoog langs de Hoorn. De zuiver gouden oppervlakte is zo ontworpen dat hij op de geweven hoorn lijkt die we bij het oogsten altijd vullen, dus er zijn kleine richeltjes en randjes om je aan vast te grijpen. Maar na een dag in de arenazon is de metalen buitenkant zo heet geworden dat het voelt alsof de blaren op mijn handen springen.

Cato ligt op zijn zij helemaal boven op de Hoorn, zes meter boven de grond, en hapt naar adem terwijl hij over de rand kokhalst. Dit is mijn kans om hem af te maken. Ik stop halverwege de Hoorn en leg een nieuwe pijl aan, maar net als ik hem weg wil schieten hoor ik Peeta schreeuwen. Ik draai me om en zie dat hij net bij de krul is, en de mutilanten zitten hem op de hielen.

‘Klimmen!’ gil ik. Peeta klautert omhoog, niet alleen gehinderd door zijn been maar ook door het mes in zijn hand. Ik schiet mijn pijl door de keel van de eerste mutilant die zijn poten op het metaal legt. In zijn doodsstrijd haalt het dier een paar keer uit en verwondt zo onopzettelijk een aantal van zijn metgezellen. Nu zie ik de klauwen pas goed. Tien centimeter lang en vlijmscherp.

Peeta is bij mijn voeten en ik grijp zijn arm vast om hem verder omhoog te trekken. Dan bedenk ik me weer dat Cato bovenaan ligt te wachten en ik draai me bliksemsnel om, maar hij ligt dubbelgeklapt van de kramp en is schijnbaar meer met de mutilanten bezig dan met ons. Hij hoest iets onverstaanbaars. Het snuivende, grommende geluid dat de beesten maken helpt ook niet echt.

‘Wat?’ schreeuw ik naar hem.

‘Hij vroeg: “Kunnen ze erop klimmen?”’ antwoordt Peeta, en mijn aandacht wordt weer naar de onderkant van de Hoorn getrokken.

De mutilanten beginnen zich te verzamelen. Als ze bij elkaar komen, gaan ze opnieuw zonder moeite op hun achterpoten staan, waardoor ze er griezelig menselijk uitzien.

De dikke vacht die ze allemaal hebben is bij sommige steil en glad, bij andere krullend, en de kleuren variëren van pikzwart tot blond. Er is nog iets anders met ze, iets waardoor mijn nekharen rechtovereind gaan staan, maar ik kan niet benoemen wat het precies is.

Ze leggen hun koppen op de Hoorn, snuiven en likken aan het metaal, schrapen met hun klauwen over de oppervlakte en maken dan hoge, keffende geluiden naar elkaar. Dat moet hun manier van communiceren zijn, want de roedel deinst achteruit alsof ze ruimte willen maken. Dan neemt een van hen, een groot beest met een zijdeachtige, golvende blonde vacht, een aanloop en springt op de Hoorn. Zijn achterpoten moeten verschrikkelijk sterk zijn, want hij komt met opgetrokken, grauwende roze lippen nog geen drie meter onder ons neer. Daar blijft hij even hangen, en op dat moment besef ik wat er zo verontrustend is aan de mutilanten. De groene ogen die me woedend aankijken lijken in niets op die van welke hond of wolf dan ook. Het zijn onmiskenbaar mensenogen. En dat idee is nog maar nauwelijks tot me doorgedrongen als ik de halsband zie waar met juwelen het cijfer 1 is ingelegd, en dan wordt het me allemaal gruwelijk duidelijk. Het blonde haar, de groene ogen, het cijfer… het is Glinster.

Er ontsnapt een gil uit mijn mond en ik heb moeite om de pijl op zijn plek te houden. Ik heb gewacht met schieten, want ik ben me maar al te goed bewust van mijn slinkende voorraad pijlen. Ik heb gewacht om te zien of de beesten inderdaad konden klimmen. Maar nu, ook al glijdt het beest langzaam weer naar beneden omdat het geen grip op het metaal kan krijgen, ook al hoor ik het schrille geluid van de klauwen, als nagels die over een schoolbord krassen, nu schiet ik de pijl in zijn keel. Zijn lijf kronkelt en valt met een bons op de grond.

‘Katniss?’ Ik voel dat Peeta mijn arm beetpakt.

‘Zij was het!’ wring ik eruit.

‘Wie?’ vraagt Peeta.

Mijn hoofd schiet van links naar rechts terwijl ik de roedel bekijk en alle verschillende groottes en kleuren in me opneem. Die kleine met de rode vacht en gele ogen… Vossensnuit! En daar, het asblonde haar en de hazelnootbruine ogen van de jongen uit District 9 die stierf terwijl we om de rugzak vochten! En het allerergste, de kleinste mutilant, met een donkere, glanzende vacht, enorme bruine ogen en een halsband waar met gevlochten stro een 11 op staat. De tanden vol haat ontbloot. Rue…

‘Wat is er, Katniss?’ Peeta schudt me aan mijn schouder heen en weer.

‘Zij zijn het. Allemaal. De anderen. Rue en Vossensnuit en… alle andere tributen,’ stoot ik uit.

Ik hoor Peeta naar adem snakken als hij het ziet. ‘Wat hebben ze met ze gedaan? Je denkt toch niet… Zouden dat hun echte ogen zijn?’

Over hun ogen maak ik me nog wel de minste zorgen. Wat te denken van hun hersenen? Hebben ze de herinneringen van de echte tributen gekregen? Zijn ze geprogrammeerd om onze gezichten het ergst te haten omdat wij het overleefd hebben en zij zo meedogenloos afgeslacht zijn? En de tributen die wij zelf vermoord hebben… willen die nu wraak nemen voor hun eigen dood?

Voor ik dat kan zeggen, beginnen de mutilanten met een nieuwe aanval op de Hoorn. Ze hebben zich aan de zijkanten van de Hoorn in twee groepen verdeeld en gebruiken die verschrikkelijk sterke poten om naar ons toe te springen. Er klapt een stel tanden dicht op slechts een paar centimeter van mijn hand en dan hoor ik Peeta schreeuwen, ik voel hoe er aan zijn lijf wordt gerukt, hoe het zware gewicht van Peeta en de mutilant me over de rand trekt. Als hij me niet bij mijn arm had gehad, had hij nu op de grond gelegen, maar ik heb al mijn kracht nodig om ons allebei op de ronde bovenkant van de Hoorn te houden. En er komen nog meer tributen aan.

‘Maak hem af, Peeta! Maak hem af!’ roep ik, en hoewel ik niet goed kan zien wat er gebeurt weet ik dat hij het ding gestoken moet hebben, want de trekkracht neemt af. Het lukt me om hem terug op de Hoorn te hijsen en dan slepen we ons verder omhoog, waar het minste van twee kwaden op ons wacht.

Cato staat nog steeds niet overeind, maar hij ademt al langzamer en ik weet dat het niet lang meer zal duren voor hij genoeg hersteld is om ons aan te vallen, om ons over de rand naar onze dood te smijten. Ik leg een pijl op mijn boog, maar die belandt vervolgens in een mutilant die niemand anders dan Thresh kan zijn. Wie zou er anders zo hoog kunnen springen? Heel even voel ik opluchting, want we lijken nu eindelijk buiten het bereik van de mutilanten te zijn. Ik draai me net om naar Cato als Peeta bij me vandaan wordt gerukt. Ik ben ervan overtuigd dat de roedel hem toch nog te pakken heeft gekregen, maar dan spat zijn bloed op mijn gezicht.

Cato staat voor me, bijna op de rand van de Hoorn, en houdt Peeta in een soort houdgreep die zijn adem afsnijdt. Peeta klauwt naar Cato's arm, maar zwakjes, alsof hij niet goed weet of het belangrijker is om adem te halen of om te proberen met zijn hand het bloeden in zijn kuit te stelpen, waar een mutilant een gapend gat in heeft gemaakt.

Ik richt een van mijn laatste twee pijlen op Cato's hoofd in de wetenschap dat ze geen effect zullen hebben op zijn romp of ledematen, die, zoals ik nu zie, bedekt zijn met een soort strak, vleeskleurig gaas. Een of andere ultramoderne lichaamsbescherming uit het Capitool. Zat dat in zijn rugzak bij het feestmaal? Een pak om hem tegen mijn pijlen te beschermen? Nou, ze zijn mooi vergeten hem een masker te sturen.

Cato lacht alleen maar. ‘Als je me neerschiet gaat hij met me mee.’

Hij heeft gelijk. Als ik hem uitschakel en hij tussen de mutilanten valt, gaat Peeta zeker weten ook dood. We staan pat. Ik kan Cato niet neerschieten zonder Peeta ook te doden. Hij kan Peeta niet doden zonder een pijl in zijn hoofd te krijgen. We blijven roerloos staan, terwijl we allebei een uitweg proberen te bedenken.

Mijn spieren zijn zo strakgespannen dat het voelt alsof ze elk moment kunnen knappen. Mijn kiezen breken bijna, zo hard klem ik ze op elkaar. De mutilanten worden stil en het enige wat ik nog hoor is het bonzende bloed in mijn goede oor.

Peeta's lippen worden blauw. Als ik niet snel iets doe zal hij stikken, en dan ben ik hem kwijt en zal Cato waarschijnlijk zijn lijk gebruiken om mij af te weren. Ik weet zelfs wel zeker dat hij dat van plan is, want hoewel hij niet meer hardop staat te lachen, ligt er een triomfantelijke grijns om zijn lippen.

Als een soort laatste wanhoopspoging kruipen Peeta's vingers, druipend van het bloed van zijn been, omhoog naar Cato's arm. Hij probeert zich niet los te wringen; zijn wijsvinger schiet juist de andere kant op en tekent een doelbewuste X op de rug van Cato's hand. Cato beseft één seconde later dan ik wat hij daarmee bedoelt – ik zie het aan de manier waarop zijn mondhoeken naar beneden trekken. Maar het is één seconde te laat, want op dat moment doorboort de pijl zijn hand al. Hij schreeuwt het uit en laat Peeta in een reflex los, die hem met zijn rug hard naar achteren duwt. Eén verschrikkelijk ogenblik denk ik dat ze allebei over de rand vallen. Ik maak een snoekduik en krijg Peeta nog net te pakken op het moment dat Cato uitglijdt op de bebloede, glibberige Hoorn en naar beneden stort.

We horen hoe hij de grond raakt en door de smak de lucht uit zijn longen blaast, en dan hoe de mutilanten hem aanvallen. Peeta en ik houden elkaar vast en wachten op het kanon, op het eind van de wedstrijd, op onze vrijlating. Maar het gebeurt niet. Nog niet. Want dit is het hoogtepunt van de Hongerspelen, en het publiek verwacht een spektakel.

Ik kijk niet, maar ik hoor het gegrom, het gegrauw, het gejank van pijn van zowel mens als beest terwijl Cato met de roedel vecht. Ik snap niet hoe hij nog steeds in leven kan zijn, tot ik bedenk dat hij van zijn nek tot zijn enkels een beschermend pak aanheeft en ik besef dat dit nog wel eens een lange nacht zou kunnen gaan worden. Cato heeft blijkbaar ook een mes of een zwaard of zoiets, iets wat hij tussen zijn kleren had verstopt, want af en toe horen we de doodskreet van een mutilant of het geluid van metaal op metaal als het lemmet over de gouden Hoorn schraapt. De strijd verplaatst zich langs de Hoorn en ik weet dat Cato de enige tactiek probeert die zijn leven zou kunnen redden – om terug te komen bij het uiteinde van de Hoorn en weer naar ons toe te klimmen. Maar uiteindelijk zijn ze, ondanks zijn enorme kracht en vechtkunsten, simpelweg te sterk voor hem.

Ik weet niet hoe lang dit zo doorgaat, misschien een uur of zo, maar dan valt Cato op de grond en horen we hoe de mutilanten hem meeslepen, terug de Hoorn des Overvloeds in. Dan maken ze hem nu af, denk ik. Maar nog steeds klinkt er geen kanonschot.

Het wordt nacht en het volkslied wordt gespeeld en er is geen foto van Cato in de lucht, we horen alleen het zwakke gekreun dat van onder ons door het metaal komt. De ijzige wind die over de vlakte waait helpt me eraan herinneren dat de Spelen nog niet voorbij zijn en dat ze nog wel ik weet niet hoe lang kunnen duren, en dat we nog steeds niet zeker zijn van de overwinning.

Ik richt mijn aandacht op Peeta en ontdek dat zijn been nog heviger bloedt dan eerst. Al onze voorraden en onze rugzakken liggen nog bij het meer waar we ze achtergelaten hebben toen we op de vlucht sloegen voor de mutilanten. Ik heb geen verband, niets om het bloed dat uit zijn kuit gutst mee te stelpen. Hoewel ik zit te bibberen in de bijtende kou ruk ik mijn jas uit, trek mijn shirt over mijn hoofd en doe dan de jas zo snel mogelijk weer aan. Ik ben maar heel even halfnaakt, maar het is genoeg om mijn tanden ongecontroleerd te laten klapperen.

Peeta's gezicht ziet er grijs uit in het bleke maanlicht. Ik zeg dat hij moet gaan liggen en onderzoek dan zijn wond. Warm, glibberig bloed stroomt over mijn vingers. Een verband zal niet genoeg zijn. Ik heb mijn moeder een paar keer een knelverband zien aanleggen en probeer haar na te doen. Ik snijd een mouw van mijn shirt, sla die twee keer om zijn been, net onder zijn knie, en leg er een halve knoop in. Ik heb geen stok, dus ik pak mijn laatste pijl, stop die in de knoop en draai de stof dan zo strak aan als ik durf. Het is een gewaagde onderneming – Peeta zou uiteindelijk zijn been kunnen verliezen – maar de andere optie is dat hij zijn leven verliest, en dan heb ik toch geen keus? Ik verbind de wond met de rest van mijn shirt en ga naast hem liggen.

‘Niet in slaap vallen,’ zeg ik tegen hem. Ik weet niet zeker of dat wel helemaal volgens het medisch protocol is, maar ik ben doodsbang dat hij wegzakt en niet meer wakker wordt.

‘Heb je het niet koud?’ vraagt hij. Hij ritst zijn jas open en ik druk me tegen hem aan terwijl hij hem achter me weer vastmaakt. Het is iets beter met de warmte van onze twee lichamen in de dubbele laag jassen, maar de nacht is nog jong. De temperatuur zal alleen nog maar zakken. Ik voel nu al hoe de Hoorn des Overvloeds, die zo gloeiend heet was toen ik er in eerste instantie op klom, langzaam in ijs verandert.

‘Cato zou nog zomaar kunnen winnen,’ fluister ik tegen Peeta.

‘Dat mag je niet denken,’ zegt hij, terwijl hij mijn capuchon over mijn hoofd trekt, maar hij rilt nog erger dan ik.

De uren daarna zijn de ergste van mijn leven, en dat zegt nogal wat, als je erover nadenkt. De kou is al een marteling op zich, maar het is pas echt een nachtmerrie om naar Cato te moeten luisteren, die kreunt, smeekt en uiteindelijk alleen nog maar zachtjes jammert terwijl de mutilanten zich aan hem tegoed doen. Al heel snel kan het me niet meer schelen wie hij is of wat hij heeft gedaan, ik wil alleen nog maar dat hij uit zijn lijden wordt verlost.

‘Waarom maken ze hem niet gewoon dood?’ vraag ik aan Peeta.

‘Dat weet je wel,’ zegt hij, en hij trekt me dichter tegen zich aan.

En dat weet ik ook. Geen enkele kijker zal zich nu nog kunnen afwenden. In de ogen van de Spelmakers is dit het toppunt van vermaak.

Het gaat maar door en door en door en uiteindelijk vult het mijn hele hoofd, het drukt al mijn herinneringen en hoop voor de toekomst weg, wist alles uit behalve het hier en nu, en ik begin te geloven dat het altijd zo zal blijven. Er zal nooit meer iets anders zijn dan kou en angst en de wanhoopskreten van de jongen die doodgaat in de Hoorn.

Peeta dommelt langzaam in en elke keer als dat gebeurt, merk ik dat ik steeds harder zijn naam schreeuw, want als hij me nu in de steek laat en doodgaat weet ik dat ik volslagen krankzinnig zal worden. Hij vecht ertegen, waarschijnlijk meer voor mij dan voor hem, en ik vind het heel erg, want door te slapen zou hij hier heel even aan kunnen ontsnappen. Maar met de adrenaline die door mijn lijf giert zou ik nooit hetzelfde kunnen doen, dus ik kan hem niet laten gaan. Ik kan het gewoon niet.

Het enige bewijs dat de tijd verstrijkt is in de hemel te vinden, in de subtiele verschuiving van de maan. Dus begint Peeta me die aan te wijzen, zodat ik wel móét zien dat het echt later wordt, en soms voel ik heel even een sprankje hoop voor de marteling van de nacht me weer onderdompelt.

Eindelijk hoor ik hem fluisteren dat de zon opkomt. Ik doe mijn ogen open en zie dat de sterren vervagen in het schemerende ochtendlicht. Ik zie ook hoe lijkbleek Peeta's gezicht is geworden. Hoe weinig tijd hij nog heeft. En ik weet dat ik hem terug naar het Capitool moet zien te krijgen.

Maar er is nog steeds geen kanon afgegaan. Ik druk mijn goede oor tegen de Hoorn en hoor heel zachtjes Cato's stem.

‘Volgens mij is hij nu dichterbij. Katniss, kun je hem neerschieten?’ vraagt Peeta.

Als hij vlak bij de opening ligt, kan ik hem misschien raken. Op dit moment zou het een daad van barmhartigheid zijn.

‘Mijn laatste pijl zit in jouw verband,’ zeg ik.

‘Gebruik hem goed,’ zegt Peeta, terwijl hij zijn jas openritst zodat ik eruit kan.

Ik haal de pijl eruit en trek het verband zo strak als mijn bevroren vingers kunnen weer aan. Ik wrijf in mijn handen en probeer mijn bloedsomloop weer op gang te krijgen. Als ik naar de rand van de Hoorn kruip en eroverheen ga hangen, voel ik dat Peeta's handen me beetpakken ter ondersteuning.

Het duurt even voor ik Cato gevonden heb in het halfduister, in al het bloed. Dan maakt de rauwe homp vlees die ooit mijn vijand was een geluid en weet ik waar zijn mond zit. En volgens mij is het woord dat hij probeert te zeggen alsjeblieft.

Uit medelijden, niet uit wraak, vliegt mijn pijl zijn schedel in. Peeta trekt me weer omhoog, mijn boog in mijn hand, de koker leeg.

‘Gelukt?’ fluistert hij.

Het kanon gaat af ter bevestiging.

‘Dan hebben we gewonnen, Katniss,’ zegt hij hol.

‘Hoera voor ons,’ stoot ik uit, maar er klinkt geen vreugde of overwinningsroes door in mijn stem.

Op de vlakte verschijnt een gat in de grond en de overgebleven mutilanten springen erin alsof ze een teken hebben gekregen. Daarna sluit de aarde zich weer boven hen.

We wachten, op de hovercraft die Cato's overblijfselen zal meenemen, op het triomfantelijke trompetgeschal dat daarna zou moeten komen, maar er gebeurt niets.

‘Hé!’ schreeuw ik naar de lucht. ‘Wat is er aan de hand?’ Het enige antwoord is het gekwetter van de vogels die wakker worden.

‘Misschien komt het door het lijk. Misschien mogen we daar niet zo dicht bij in de buurt zijn,’ zegt Peeta.

Ik probeer na te denken. Moet je weglopen bij de dode tribuut die als laatste gestorven is? Mijn hoofd is te wazig om het zeker te weten, maar wat zou anders de reden voor deze vertraging kunnen zijn?

‘Oké dan. Denk je dat je het meer haalt?’ vraag ik.

‘Laat ik het maar proberen, hè?’ zegt Peeta. We schuiven naar het uiteinde van de Hoorn en vallen op de grond. Als míjn ledematen al zo verschrikkelijk stijf zijn, hoe kan Peeta zich dan bewegen? Ik sta als eerste op en zwaai en buig mijn armen en benen tot ik denk dat ik hem wel overeind kan helpen. Op de een of andere manier weten we bij het meer te komen. Ik schep een handvol van het koude water op voor Peeta en breng de volgende naar mijn eigen lippen.

Een spotgaai laat de lange, lage fluittoon horen en er komen tranen van opluchting in mijn ogen als de hovercraft verschijnt die Cato's lichaam meeneemt. Nu komen ze ons halen. Nu mogen we naar huis.

Maar opnieuw gebeurt er niets.

‘Waar wachten ze op?’ vraagt Peeta zwakjes. Door het verlies van zijn knelverband en de inspanning om bij het meer te komen is zijn wond weer opengegaan.

‘Ik weet het niet,’ zeg ik. Wat dit oponthoud ook veroorzaakt, ik kan het niet aanzien dat hij nog meer bloed verliest. Ik sta op om een stok te zoeken, maar kom bijna meteen de pijl tegen die op Cato's beschermingspak is afgeketst.

Die kan prima als vervanging van de andere pijl dienen. Als ik me buk om hem op te rapen, galmt de stem van Claudius Templesmith door de arena.

‘Beste finalisten van de vierenzeventigste Hongerspelen. De eerdere wijziging is ingetrokken. Bij nadere bestudering van de spelregels is gebleken dat er slechts één winnaar is toegestaan,’ zegt hij. ‘Succes, en mogen de kansen immer in je voordeel zijn.’

Er klinkt een kort geruis en dan niets meer. Ik staar Peeta ongelovig aan, terwijl de waarheid tot me doordringt. Ze zijn nooit van plan geweest ons allebei te laten leven. Dit is allemaal bekokstoofd door de Spelmakers om de meest dramatische ontknoping in de geschiedenis van de Spelen te kunnen uitzenden. En ik ben er met open ogen ingestonken.

‘Het lag eigenlijk heel erg voor de hand, als je erover nadenkt,’ zegt hij zacht. Ik kijk hoe hij moeizaam overeind krabbelt. Dan komt hij naar me toe, bijna in slowmotion, zijn hand trekt het mes uit zijn riem…

Voor ik me zelfs maar bewust ben van wat ik doe, is mijn boog geladen en de pijl recht op zijn hart gericht. Peeta trekt zijn wenkbrauwen op en ik zie dat het mes zijn hand al heeft verlaten en onderweg is naar het meer waar het met een plons in het water terechtkomt. Ik laat mijn wapens vallen en doe een stap achteruit; mijn gezicht gloeit van wat alleen maar schaamte kan zijn.

‘Nee,’ zegt hij. ‘Doe het maar.’ Peeta hinkt naar me toe en duwt de boog weer in mijn handen.

‘Ik kan het niet,’ zeg ik. ‘Ik doe het niet.’

‘Doe het. Voor ze de mutilanten terugsturen of zoiets. Ik wil niet sterven als Cato,’ zegt hij.

‘Schiet jij mij maar neer,’ zeg ik woedend, terwijl ik hem de wapens weer teruggeef. ‘Schiet mij maar neer, dan mag jij daar thuis mee proberen te leven!’ Terwijl ik het zeg, weet ik dat het makkelijker zal zijn om nu meteen hier dood te gaan.

‘Je weet dat ik dat niet kan,’ zegt Peeta en hij gooit de pijl en boog opzij. ‘Goed, ik ga toch wel eerst dood.’ Hij bukt zich en trekt het verband van zijn been, waardoor zijn bloed ongehinderd naar de aarde kan stromen.

‘Nee, je mag geen zelfmoord plegen!’ zeg ik. Ik zak door mijn knieën en begin wanhopig het verband weer tegen de wond plakken.

‘Katniss,’ zegt hij. ‘Dat wil ik.’

‘Je laat me hier niet alleen,’ zeg ik. Want als hij doodgaat, zal ik nooit echt naar huis gaan. Ik zal de rest van mijn leven in deze arena doorbrengen en proberen een uitweg te bedenken.

‘Luister eens,’ zegt hij, terwijl hij me overeind trekt. ‘We weten allebei dat ze een winnaar nodig hebben. Het kan maar een van ons zijn. Alsjeblieft, jij moet het worden. Voor mij.’ En hij gaat maar door over dat hij van me houdt en hoe zijn leven zou zijn zonder mij, maar ik luister niet meer omdat zijn eerdere woorden vastzitten in mijn hoofd en daar als een dolle tekeergaan.

We weten allebei dat ze een winnaar nodig hebben.

Ja, ze hebben een winnaar nodig. Zonder winnaar zouden de Spelmakers verschrikkelijk voor schut staan. Ze zouden ten overstaan van het hele Capitool tekortschieten. Misschien worden ze wel ter dood veroordeeld, langzaam en pijnlijk terwijl de camera's het op alle schermen van het land laten zien.

Als Peeta en ik allebei zouden sterven, of als ze zouden denken dat dat zo was…

Mijn vingers prutsen aan het zakje aan mijn riem, trekken het los. Peeta ziet het en klemt zijn hand om mijn pols. ‘Nee, ik wil niet dat je dat doet.’

‘Vertrouw me,’ fluister ik. Hij houdt mijn blik een lang ogenblik vast en laat me dan los. Ik trek de bovenkant van het zakje open en schud een laag bessen in zijn handpalm. Dan vul ik mijn eigen hand. ‘Op drie?’

Peeta buigt zich voorover en kust me kort en zacht. ‘Op drie,’ zegt hij.

We gaan staan, met onze ruggen tegen elkaar aan geduwd en onze lege handen verstrengeld.

‘Steek je hand uit. Ik wil dat iedereen het ziet,’ zegt hij.

Ik spreid mijn vingers en de donkere bessen glanzen in de zon. Ik geef Peeta's hand een laatste kneepje als waarschuwing, als afscheid, en we beginnen te tellen. ‘Eén.’ Misschien vergis ik me. ‘Twee.’ Misschien kan het hun niets schelen als we allebei doodgaan. ‘Drie!’ Het is te laat om van gedachten te veranderen. Ik breng mijn hand naar mijn mond en werp nog één laatste blik op de wereld. De bessen zijn net langs mijn lippen gegaan als de trompetten beginnen te schetteren.

De paniekerige stem van Claudius Templesmith schreeuwt over de muziek heen. ‘Stop! Stop! Dames en heren, met veel genoegen stel ik u voor aan de winnaars van de vierenzeventigste Hongerspelen: Katniss Everdeen en Peeta Mellark! Hier zijn… de tributen van District 12!’