HOOFDSTUK 3
Zodra het volkslied afgelopen is, worden we in hechtenis genomen. Niet dat we handboeien omkrijgen of zo, maar we worden door een groep vredebewakers naar de ingang van het Gerechtsgebouw geleid. Misschien heeft er wel eens een tribuut een poging gedaan om te ontsnappen. Dat heb ik nog nooit meegemaakt, in elk geval.
Zodra we binnen zijn, word ik naar een kamer gebracht en alleen achtergelaten. Ik heb nog nooit zoiets luxueus gezien, met dik, hoogpolig tapijt en een met fluweel gestoffeerde bank en stoelen. Ik weet wat fluweel is, omdat mijn moeder een jurk heeft met een kraag die daarvan is gemaakt. Ik kan het niet laten om een paar keer met mijn vingers over de stof te strijken. Het helpt me om kalm te worden terwijl ik me op het komende uur probeer voor te bereiden. Dat is de tijd die tributen toegewezen krijgen om afscheid te nemen van hun dierbaren. Ik kan het me niet permitteren overstuur te raken en met opgezwollen oogjes en een rode neus de kamer uit te komen. Huilen zit er niet in. Straks op het station zullen er nog veel meer camera's staan.
Mijn zusje en mijn moeder zijn de eersten. Ik steek mijn armen uit naar Prim en ze klimt op mijn schoot, haar armen om mijn nek, hoofd op mijn schouder, net als toen ze nog een kleuter was. Mijn moeder zit naast me en slaat haar armen om ons heen. We zijn een paar minuten stil. Dan begin ik alles op te sommen waar ze aan moeten denken nu ik er niet meer zal zijn om het voor hen te doen.
Prim mag zich niet inschrijven voor bonnen. Als ze zuinig zijn kunnen ze het net redden met de verkoop van Lady's melk en kaas en de kleine apothekerszaak die mijn moeder tegenwoordig runt voor de mensen van de Laag. Gale kan de kruiden voor haar zoeken die ze niet zelf kweekt, maar ze moet ze heel precies aan hem beschrijven, omdat hij ze niet zo goed kent als ik. Hij zal hun ook vlees brengen – daar hebben we ongeveer een jaar geleden een afspraak over gemaakt – en zal er waarschijnlijk niets voor terugvragen, maar ik zeg dat ze hem moeten bedanken met een ruilmiddel, melk of medicijnen bijvoorbeeld.
Ik neem niet de moeite om te opperen dat Prim misschien zou kunnen leren jagen. Ik heb het een paar keer met haar geprobeerd en dat verliep rampzalig. Ze was doodsbang voor het bos, en telkens als ik iets schoot begon ze huilerig te zeggen dat we het beest misschien nog konden redden als we op tijd thuis waren. Maar ze doet het goed met haar geit, dus daar concentreer ik me maar op.
Als ik klaar ben met mijn instructies over brandstof en ruilhandel en niet van school gaan, kijk ik mijn moeder aan en grijp haar arm vast, heel stevig. ‘Luister. Luister je naar me?’ Ze knikt, geschrokken van mijn dwingende toon. Ze weet waarschijnlijk wel wat er gaat komen. ‘Je mag niet nog een keer weggaan,’ zeg ik.
Mijn moeders ogen zoeken de grond. ‘Dat weet ik. Dat zal niet gebeuren. Ik kon er niets aan doen toen…’
‘Nou, dit keer moet je er wel iets aan doen. Je kunt niet zomaar afzwaaien en Prim er alleen voor laten staan. Ik zal er niet meer zijn om jullie allebei in leven te houden. Wat er ook gebeurt, wat je ook op televisie ziet, je moet beloven dat je je erdoorheen zult vechten!’ Mijn stem is gaan schreeuwen. Alle woede, alle angst die ik voelde toen ze ons in de steek liet, is erin te horen.
Ze trekt haar arm los uit mijn greep en wordt nu zelf ook boos. ‘Ik was ziek. Ik had mezelf kunnen behandelen als ik de medicijnen had gehad die ik nu heb.’
Dat ze ziek was, is misschien wel waar. Ik heb gezien hoe ze sindsdien mensen genezen heeft die ook in zulk verlammend verdriet gevangenzaten. Misschien is het een ziekte, maar het is een ziekte die we ons niet kunnen permitteren.
‘Zorg er dan voor dat je die medicijnen neemt. En zorg voor haar!’ zeg ik.
‘Ik red me wel, Katniss,’ zegt Prim terwijl ze mijn gezicht stevig in haar handen neemt. ‘Maar jij moet ook voor jezelf zorgen. Je bent zo snel en dapper. Misschien kun je wel winnen.’
Ik kan niet winnen. Diep vanbinnen weet Prim dat ook wel. Mijn concurrenten zullen veel en veel beter zijn dan ik. Kinderen uit rijkere districten, waar het een grote eer is om te winnen, die hier hun hele leven voor getraind hebben. Jongens die twee of drie koppen groter zijn dan ik. Meisjes die je op twintig verschillende manieren met een mes kunnen vermoorden. O, en er zullen ook heus wel kinderen zoals ik bij zijn. Kinderen om uit de weg te ruimen voor het echt leuk wordt.
‘Misschien wel,’ zeg ik, want ik kan moeilijk tegen mijn moeder zeggen dat ze door moet gaan als ik het zelf al heb opgegeven. Bovendien ligt het niet in mijn aard om zomaar zonder slag of stoot op te geven, ook al lijken de problemen onoverkomelijk. ‘Dan worden we net zo rijk als Haymitch.’
‘Het kan me niet schelen of we rijk worden. Ik wil alleen dat je naar huis komt. Je gaat het toch wel proberen, hè? Zul je echt heel erg je best doen?’ vraagt Prim.
‘Ik zal echt heel erg mijn best doen. Ik zweer het,’ zeg ik. En ik weet dat ik wel zal moeten, voor Prim.
En dan staat de vredebewaker bij de deur; hij gebaart dat hun tijd om is en we omhelzen elkaar alle drie zo stevig dat het pijn doet en het enige wat ik zeg is: ‘Ik hou van jullie. Ik hou van jullie allebei.’ En zij zeggen dat zij ook van mij houden en dan moeten ze van de vredebewaker naar buiten, waarna de deur dichtgaat. Ik verberg mijn hoofd in een van de fluwelen kussens, alsof ik zo alles kan buitensluiten.
Er komt iemand anders de kamer in en als ik opkijk, zie ik tot mijn verbazing dat het de bakker is, de vader van Peeta Mellark. Ik kan niet geloven dat hij me komt opzoeken, want hoogstwaarschijnlijk zal ik over niet al te lange tijd zijn zoon proberen te vermoorden. Maar we kennen elkaar een klein beetje, en hij kent Prim nog beter. Als ze haar geitenkaasjes verkoopt in de As houdt ze er altijd twee voor hem apart en dan geeft hij haar er een royale hoeveelheid brood voor terug. We wachten altijd tot die hekserige vrouw van hem weg is voor we zaken met hem doen, want hij is veel aardiger. Ik weet zeker dat hij zijn zoon nooit zo geslagen zou hebben om dat verbrande brood. Maar waarom is hij naar me toe gekomen?
De bakker gaat ongemakkelijk op de rand van een van de pluchen stoelen zitten. Het is een grote, breedgeschouderde man met brandlittekens door de vele jaren bij de ovens. Hij moet net afscheid van zijn zoon genomen hebben.
Hij haalt een wit papieren pakje uit zijn jaszak en geeft het aan mij. Ik maak het open en zie dat er koekjes in zitten. Dat is een delicatesse die wij ons nooit kunnen veroorloven.
‘Dank u wel,’ zeg ik. Normaal gesproken is de bakker ook al niet zo'n spraakzame man, maar vandaag heeft hij helemaal geen woorden. ‘Ik heb vanochtend een stuk brood van u gegeten. Mijn vriend Gale heeft u er een eekhoorn voor gegeven.’ Hij knikt, alsof hij zich de eekhoorn nog kan herinneren. ‘Niet uw beste ruil,’ zeg ik. Hij haalt zijn schouders op alsof het hem niets kan schelen.
Dan weet ik niets meer te zeggen en we blijven zwijgend zitten tot een vredebewaker hem komt halen. Hij staat op en schraapt zijn keel. ‘Ik zal een oogje op het meisje houden. Zorgen dat ze te eten krijgt.’
Ik voel de druk op mijn borstkas iets afnemen als hij dat zegt. Met mij doen mensen zaken, maar Prim mogen ze echt heel graag. Misschien wel genoeg om haar in leven te houden.
Mijn volgende gast is ook onverwacht. Madge loopt recht op me af. Ze huilt niet, draait er niet omheen – haar toon is zo dringend dat het me verbaast. ‘Je mag één ding uit je district dragen in de arena. Iets wat je aan thuis doet denken. Wil je deze dragen?’ Ze laat me de ronde gouden speld zien die vanochtend op haar jurk zat. Ik had er in eerste instantie niet veel aandacht aan besteed, maar nu zie ik dat het een klein vliegend vogeltje is.
‘Jouw broche?’ vraag ik. Ik heb momenteel wel iets anders aan mijn hoofd dan het dragen van een districtsaandenken.
‘Kom, ik speld hem op je jurk, goed?’ Madge wacht mijn antwoord niet af, maar buigt zich naar voren om de vogel aan mijn jurk vast te maken. ‘Beloof je dat je hem in de arena zult dragen, Katniss?’ vraagt ze. ‘Beloof je dat?’
‘Ja,’ zeg ik. Koekjes. Een speld. Ik krijg allerlei cadeaus vandaag. Madge geeft me er nog een. Een kus op mijn wang. Dan is ze weg en ik blijf achter terwijl ik bedenk dat Madge al die tijd misschien toch echt mijn vriendin is geweest.
En eindelijk, daar is Gale. Er mag dan misschien niets romantisch tussen ons zijn, maar als hij zijn armen spreidt aarzel ik niet om me erin te storten. Ik ken zijn lichaam goed – zijn manier van bewegen, de geur van houtrook, zelfs het geluid van zijn kloppende hart ken ik van stille momenten tijdens de jacht – maar dit is de eerste keer dat ik het echt voel, pezig en gespierd tegen het mijne.
‘Luister eens,’ zegt hij. ‘Het moet niet al te moeilijk zijn om aan een mes te komen, maar je moet een boog te pakken zien te krijgen. Dan maak je een kans.’
‘Er zijn niet altijd bogen,’ zeg ik, en ik denk terug aan het jaar waarin er alleen maar afschuwelijke, stekelige knotsen waren waarmee de tributen elkaar dood moesten knuppelen.
‘Dan maak je er zelf een,’ zegt Gale. ‘Zelfs een slechte boog is beter dan helemaal geen boog.’
Ik heb wel eens geprobeerd mijn vaders bogen na te maken en het is nooit goed gelukt. Het is niet makkelijk. Zelfs mijn vader moest zijn eigen werk soms weer weggooien.
‘Ik weet niet eens of er wel hout zal zijn,’ zeg ik. Er was ook een keer een jaar waarin ze iedereen in een kaal landschap gooiden met alleen maar rotsblokken en zand en een paar treurige struikjes. Dat jaar was echt verschrikkelijk. Veel kandidaten werden gebeten door giftige slangen of werden gek van de dorst.
‘Er is bijna altijd wel wat hout,’ zegt Gale. ‘Sinds dat jaar waarin de helft stierf van de kou. Veel te saai.’
Dat is waar. We hebben één keer de hele Hongerspelen lang zitten kijken hoe de spelers 's nachts doodvroren. Je kon ze nauwelijks zien, omdat ze zich allemaal hadden opgekruld en geen hout of fakkels of iets dergelijks hadden om vuur mee te maken. In het Capitool vond men het maar een anticlimax, al die stille, bloedeloze doden. Sinds die keer is er meestal hout om vuur te stoken.
‘Ja, meestal is er wel wat hout,’ zeg ik.
‘Katniss, het is gewoon jagen. Jij bent de beste jager die ik ken,’ zegt Gale.
‘Het is niet gewoon jagen. Ze zijn gewapend. Ze denken,’ zeg ik.
‘Jij ook. En jij hebt meer ervaring. Echte ervaring,’ zegt hij. ‘Jij weet hoe je moet doden.’
‘Geen mensen,’ zeg ik.
‘Zou dat echt zo veel verschil maken?’ vraagt Gale grimmig.
Het erge is dat als ik kan vergeten dat het mensen zijn, het geen enkel verschil zal maken.
De vredebewakers zijn veel te snel terug en Gale vraagt om meer tijd, maar ze nemen hem mee en ik raak in paniek. ‘Laat hen niet verhongeren!’ roep ik, terwijl ik me aan zijn hand vastklamp.
‘Natuurlijk niet! Je weet dat ik ze niet zal laten verhongeren, Katniss, vergeet niet dat ik…’ zegt hij, en ze trekken ons uit elkaar en gooien de deur dicht en ik zal nooit weten wat ik niet mocht vergeten van hem.
Het is maar een kort ritje van het Gerechtsgebouw naar het station. Ik heb nog nooit in een auto gezeten. Alleen een heel enkele keer in een kar. In de Laag verplaatsen we ons te voet.
Het is goed dat ik niet gehuild heb. Het station krioelt van de verslaggevers die hun insectachtige camera's op mijn gezicht richten. Maar ik heb jarenlang kunnen oefenen in het trekken van een emotieloos gezicht en dat doe ik nu ook. Ik vang een glimp op van mezelf op het televisiescherm aan de muur waarop mijn aankomst live te zien is en ik ben blij dat ik haast verveeld overkom.
Peeta Mellark daarentegen heeft duidelijk gehuild en vreemd genoeg lijkt hij geen enkele moeite te doen het te verbergen. Ik vraag me meteen af of dat zijn tactiek zal worden bij de Spelen. Om zwak en bang over te komen en zo de andere tributen ervan te overtuigen dat hij absoluut geen concurrent is, om dan opeens vechtend terug te slaan. Dat werkte een paar jaar geleden ook heel goed voor Johanna Mason, een meisje uit District 7. Dat leek zo'n bange, slome huilebalk dat niemand zich met haar bezighield, tot er nog maar een handjevol deelnemers over was. Bleek ze meedogenloos te kunnen doden. Erg slim, zoals zij het toen gespeeld heeft. Maar het lijkt een vreemde tactiek voor Peeta Mellark, omdat hij een bakkerszoon is. Door al die jaren waarin hij genoeg te eten heeft gekregen en met bakplaten vol brood heeft gezeuld, is hij sterk en breed geworden. Hij zal nog erg veel moeten janken wil hij de rest ervan kunnen overtuigen dat ze niet op hem hoeven te letten.
We moeten een paar minuten in de deuropening van de trein blijven staan terwijl de camera's gulzig onze beelden opslokken; daarna mogen we naar binnen en gaan de deuren genadig achter ons dicht. De trein begint meteen te rijden.
In eerste instantie beneemt de snelheid me de adem. Ik heb uiteraard nog nooit in een trein gezeten, aangezien het verboden is van district naar district te reizen, tenzij het officieel goedgekeurde werkzaamheden betreft. Bij ons hebben we het dan voornamelijk over steenkooltransport. Maar dit is geen gewone kolentrein. Dit is zo'n supersnel Capitoolmodel dat gemiddeld vierhonderd kilometer per uur gaat. Onze reis naar het Capitool zal nog geen dag duren.
Op school leren ze ons dat het Capitool gebouwd is op een plek die vroeger de Rocky Mountains heette. District 12 lag in een streek die de Appalachen werd genoemd, waar ze honderden jaren geleden ook al steenkool wonnen. Daarom moeten onze mijnwerkers nu zo diep graven.
Op de een of andere manier komen we op school altijd weer bij steenkool uit. Naast de grondbeginselen van lezen en rekenen gaan bijna al onze lessen over steenkool, op de wekelijkse verhandeling over de geschiedenis van Panem na. Die bestaat grotendeels uit een hoop gezwets over wat we allemaal aan het Capitool te danken hebben. Ik weet dat er meer moet zijn dan wat ze ons vertellen, zoals een feitelijk verslag over wat er tijdens de opstand precies is gebeurd. Maar ik denk er niet vaak over na. Hoe de waarheid ook in elkaar steekt, ik zie niet in hoe die me kan helpen om brood op de plank te krijgen.
De tributentrein is zelfs nog chiquer dan de kamer in het Gerechtsgebouw. We krijgen allemaal onze eigen coupés met daarin een slaapkamer, een kleedruimte en een privébadkamer met warm en koud stromend water. Thuis hebben we geen warm water, tenzij we het koken.
Er staat een ladekast vol prachtige kleren en Effie Prul zegt dat ik alles mag doen wat ik wil, alles mag dragen wat ik wil, dat alles tot mijn beschikking staat. Als ik over een uur maar klaar ben voor het diner. Ik trek mijn moeders blauwe jurk uit en neem een hete douche. Ik heb nog nooit eerder gedoucht. Het is alsof je in een zomerse regenbui staat, alleen dan warmer. Ik doe een donkergroene trui en broek aan.
Op het laatste moment denk ik aan het gouden speldje van Madge. Voor het eerst kijk ik er eens echt goed naar. Het ziet er een beetje uit alsof iemand een klein gouden vogeltje heeft gemaakt en daar vervolgens een ring omheen heeft bevestigd. De vogel zit alleen met zijn vleugelpunten aan de ring vast. Plotseling zie ik wat voor vogel het is. Een spotgaai.
Die grappige vogeltjes zijn een soort klap in het gezicht van het Capitool. Tijdens de opstand heeft het Capitool een aantal genetisch gemanipuleerde dieren gefokt die als wapens moesten dienen, ook wel mutilanten genoemd. Een daarvan was een vogel, een snatergaai, die in staat was hele gesprekken te onthouden en te reproduceren. Het waren mannetjesvogels die telkens terugvlogen naar waar ze vandaan kwamen, en ze werden vrijgelaten in de gebieden waarvan bekend was dat de vijanden van het Capitool zich er schuilhielden. Nadat de vogels hun woorden hadden verzameld, vlogen ze terug naar de centra waar de gesprekken werden opgenomen. Het duurde even voor men in de districten doorhad wat er gaande was, hoe de privéconversaties werden overgebracht. Maar toen schotelden de rebellen het Capitool natuurlijk een eindeloze reeks leugens voor, en kreeg men daar de deksel op de neus. Dus werden de opnamecentra gesloten en werden de vogels in de vrije natuur achtergelaten om daar dood te gaan.
Maar ze gingen niet dood. In plaats daarvan paarden de snatergaaien met vrouwelijke spotlijsters, waardoor een geheel nieuwe soort ontstond die zowel vogelgeluiden als menselijke melodieën kon imiteren. Ze waren niet meer in staat om woorden te spreken, maar konden nog steeds een heel scala aan menselijke stemgeluiden nadoen, van hoog kindergezang tot zware mannenklanken. En ze konden liedjes nazingen. Niet zomaar een paar noten, maar complete liedjes met meerdere refreinen, als je het geduld kon opbrengen om ze voor te zingen en ze je stem mooi vonden.
Mijn vader was dol op spotgaaien. Als we aan het jagen waren, floot of zong hij altijd ingewikkelde liedjes voor ze en na een beleefde stilte zongen ze altijd terug. Niet iedereen wordt met zo veel respect bejegend. Maar als mijn vader zong, hielden alle vogels in de omgeving zich stil om naar hem te kunnen luisteren. Zo mooi was zijn stem – hoog en helder en met zo veel leven erin dat je tegelijkertijd wilde lachen en huilen. Ik kon mezelf er nooit toe zetten om er in mijn eentje mee door te gaan nadat hij was overleden. Toch biedt het vogeltje een soort troost. Het is alsof ik een deel van mijn vader bij me draag dat me zal beschermen. Ik speld de broche op mijn shirt, en met de donkergroene stof als achtergrond zie ik bijna voor me hoe de spotgaai door de bomen vliegt.
Effie Prul komt me halen voor het diner. Ik loop achter haar aan door het smalle, wiebelende gangpad naar een restauratiewagon met glanzende, gelambriseerde wanden. Er staat een tafel met erg breekbaar uitziende borden erop. Peeta Mellark zit op ons te wachten; de stoel naast hem is leeg.
‘Waar is Haymitch?’ vraagt Effie Prul opgewekt.
‘De laatste keer dat ik hem zag zei hij dat hij even een dutje ging doen,’ zegt Peeta.
‘Het is ook een vermoeiende dag geweest,’ zegt Effie Prul. Volgens mij is ze opgelucht dat Haymitch er niet bij is – en wie kan haar dat kwalijk nemen?
Het diner wordt in verschillende gangen geserveerd. Een dikke wortelsoep, groene salade, lamskoteletten met aardappelpuree, kaas, fruit en een chocoladetaart. Tijdens het eten blijft Effie Prul ons eraan herinneren dat we nog een plekje moeten overhouden, omdat er straks nog meer komt. Maar ik prop mezelf vol, omdat ik nog nooit een maaltijd als deze heb gehad, zo lekker en zo uitgebreid, en omdat het me erg verstandig lijkt om tussen nu en de Spelen nog een paar pond aan te komen.
‘Jullie hebben in elk geval fatsoenlijke manieren,’ zegt Effie als we bijna klaar zijn met het hoofdgerecht. ‘Het koppel van vorig jaar was net een stel wilden, ze aten alles met hun handen. Mijn spijsvertering raakte er helemaal door van slag.’
Het koppel van vorig jaar bestond uit twee kinderen uit de Laag die nog nooit ook maar één dag van hun leven genoeg te eten hadden gehad. En áls ze te eten hadden, waren tafelmanieren ongetwijfeld wel het laatste waar ze aan dachten. Peeta is een bakkerszoon. Mijn moeder heeft Prim en mij geleerd netjes te eten, dus ja, ik kan inderdaad met mes en vork overweg. Maar ik walg zo van Effies opmerking dat ik expres de rest van de maaltijd met mijn vingers eet. Daarna veeg ik mijn handen af aan het tafelkleed. Ze perst haar lippen stijf op elkaar.
Nu we uitgegeten zijn moet ik mijn best doen om alles binnen te houden. Peeta ziet ook een beetje groen. Onze magen zijn niet gewend aan zulke machtige kost. Maar als ik de ratjetoe van muizenvlees, varkensdarmen en boomschors van Sluwe Sae – haar winterspecialiteit – aankan, zal ik me hier toch zeker ook niet door laten kisten.
We gaan naar een andere coupé om naar de compilatie van alle boetes in Panem van dit jaar te kijken. Ze proberen ze over de hele dag te verspreiden, zodat iemand in theorie alles achter elkaar live zou kunnen bekijken. Maar alleen mensen in het Capitool zouden dat ook daadwerkelijk kunnen, aangezien niemand daar zelf een boete hoeft bij te wonen.
Een voor een zien we de andere boetes, de namen die omgeroepen worden, de vrijwilligers die soms, maar vaker niet, naar voren komen. We bestuderen de gezichten van de kinderen tegen wie we het zullen moeten opnemen. Een paar blijven in mijn hoofd hangen. Een enorme jongen die zich naar voren stort om zich als vrijwilliger aan te bieden in District 2. Een meisje met een sluw vossengezicht en sluik rood haar uit District 5. Een jongen met een manke voet uit District 10. Maar het meest blijft me een twaalfjarig meisje uit District 11 bij. Ze heeft een donkerbruine huid en donkere ogen, maar verder lijkt ze heel erg op Prim qua postuur en manier van doen. Maar als zíj het podium opstapt en men om vrijwilligers vraagt, hoor je alleen de wind die door de vervallen gebouwen om haar heen fluit. Niemand wil haar plaats innemen.
Als laatste laten ze District 12 zien. Hoe de naam van Prim wordt voorgelezen, hoe ik naar voren storm om me aan te bieden. Je hoort de wanhoop in mijn stem terwijl ik Prim achter me schuif, alsof ik bang ben dat niemand het zal horen en ze Prim mee zullen nemen. Maar ze horen het natuurlijk wel. Ik zie hoe Gale haar van me lostrekt en kijk hoe ik het podium opklauter. De commentatoren weten niet zo goed wat ze moeten zeggen over het feit dat het publiek weigert te klappen. Het zwijgende eerbetoon. Eentje merkt op dat District 12 altijd al een beetje achtergebleven is geweest, maar dat plaatselijke gebruiken toch ook zo hun charme kunnen hebben. Alsof het zo afgesproken is, valt Haymitch net op dat moment van het podium, en ze kreunen overdreven. De naam van Peeta wordt getrokken en hij gaat zwijgend op zijn plek staan. We schudden elkaar de hand. Er wordt weer overgeschakeld op het volkslied en het programma is afgelopen.
Effie Prul is ontstemd over de toestand waarin haar pruik verkeerde. ‘Jullie mentor heeft nog een hoop te leren over presentatie. Over hoe je je op televisie hoort te gedragen.’
Peeta schiet onverwacht in de lach. ‘Hij was dronken,’ zegt hij. ‘Hij is elk jaar dronken.’
‘Elke dag,’ voeg ik daaraan toe. Onwillekeurig grijns ik een beetje. Zoals Effie Prul het zegt klinkt het net alsof Haymitch gewoon wat onbehouwen manieren heeft die met een paar tips van haar kant zo gecorrigeerd kunnen worden.
‘Inderdaad,’ sist Effie Prul. ‘Vreemd dat jullie dat zo grappig vinden. Jullie weten dat je mentor tijdens de Spelen je enige verbinding met de buitenwereld is. Degene die je advies geeft, je sponsors bij elkaar zoekt en bepaalt op welke manier je eventuele donaties krijgt. Haymitch kan voor jullie zomaar het verschil betekenen tussen leven en dood!’
Net op dat moment komt Haymitch de coupé in gewankeld. ‘Heb ik het avondeten gemist?’ lispelt hij met dubbele tong. Dan geeft hij over op de chique vloerbedekking en valt midden in de derrie.
‘Dus lach maar!’ zegt Effie Prul. Ze hupt met haar puntschoenen om de plas braaksel heen en vlucht de coupé uit.