HOOFDSTUK 20
Ik moet er een uur voor soebatten, smeken, dreigen en ja, kussen, maar uiteindelijk drinkt Peeta slokje voor slokje de bouillon op. Daarna laat ik hem in slaap vallen zodat ik mezelf kan verzorgen en ik schrok een avondmaaltijd van ganzant en wortels naar binnen, terwijl ik naar de dagberichten in de lucht kijk. Geen nieuwe slachtoffers. Maar Peeta en ik hebben het publiek toch een redelijk interessante dag bezorgd. Hopelijk gunnen de Spelmakers ons een rustige nacht.
Ik kijk automatisch om me heen naar een goede boom om een bed in te maken tot ik besef dat die tijden voorbij zijn. Voorlopig in elk geval. Ik kan Peeta moeilijk onbewaakt beneden achterlaten. Ik heb zijn laatste schuilplaats op de oever van de beek niet meer aangeraakt – hoe had ik die onzichtbaar moeten maken? – en we zitten nog geen vijftig meter verderop. Ik zet mijn nachtbril op, leg mijn wapens klaar en ga zitten om de wacht te houden.
Het koelt snel af en algauw ben ik tot op het bot verkleumd. Na een tijdje geef ik het op en schuif naast Peeta in de slaapzak. Daar is het heerlijk warm en ik kruip er dankbaar lekker diep in tot ik besef dat het meer dan warm is – het is bloedheet, doordat de slaapzak zijn koorts weerkaatst. Ik voel aan zijn voorhoofd; het gloeit en is kurkdroog. Ik weet niet wat ik moet doen. Hem in de slaapzak laten liggen en hopen dat hij de koorts er door de buitensporige hitte toch uit zal zweten? Hem eruit slepen en hopen dat de nachtlucht hem afkoelt? Uiteindelijk maak ik alleen maar een strook verband vochtig en leg die op zijn voorhoofd. Het lijkt slap, maar ik durf geen al te drastische maatregelen te nemen.
Ik zit en lig de hele nacht naast Peeta, terwijl ik het verband ververs en mijn best doe om niet te lang stil te blijven staan bij het feit dat ik mezelf door met hem samen te werken veel kwetsbaarder heb gemaakt dan toen ik nog alleen was. Aan de grond gekluisterd, op wacht, met een doodzieke jongen om voor te zorgen. Maar ik wist dat hij gewond was. En ik ben hem desondanks gaan zoeken. Ik zal er gewoon op moeten vertrouwen dat de instinctieve ingeving die me naar hem toe heeft gestuurd de juiste was.
Als de hemel roze kleurt zie ik zweet glanzen op Peeta's bovenlip en ik ontdek dat de koorts is gezakt. Hij is nog niet helemaal de oude, maar zijn temperatuur is een paar graden lager. Gisteravond, toen ik de klimplanten bij elkaar zocht, kwam ik een van Rues bessenstruiken tegen. Ik pluk de vruchten en stamp ze met water fijn in de bouillonpan.
Peeta doet zijn best om overeind te komen als ik weer bij de grot ben. ‘Ik werd wakker en toen was jij weg,’ zegt hij. ‘Ik maakte me zorgen om je.’
Ik moet lachen terwijl ik hem zachtjes weer achterover duw. ‘Jij maakte je zorgen om mij? Heb je al eens goed naar jezelf gekeken de laatste tijd?’
‘Ik dacht dat Cato en Clove je misschien te pakken hadden gekregen. Die jagen graag 's nachts,’ zegt hij, nog steeds ernstig.
‘Clove? Wie is dat?’ vraag ik.
‘Het meisje uit District 2. Die leeft toch nog?’ zegt hij.
‘Ja, zij zijn er nog en wij en Thresh en Vossensnuit,’ zeg ik. ‘Zo noem ik het meisje uit 5. Hoe voel je je?’
‘Beter dan gisteren. Dit is echt stukken beter dan die modder,’ zegt hij. ‘Schone kleren en medicijnen en een slaapzak… en jij.’
O ja, we moesten romantisch doen. Ik steek mijn hand uit om zijn wang te strelen en hij pakt hem vast en drukt hem tegen zijn lippen. Ik weet nog dat mijn vader altijd precies hetzelfde deed bij mijn moeder en ik vraag me af waar Peeta het heeft opgepikt. Vast niet bij zijn vader en die heks.
‘Je krijgt pas een kus als je hebt gegeten,’ zeg ik.
Het lukt me om hem overeind tegen de wand te laten zitten en hij slikt gehoorzaam de bessenprut door die ik hem met een lepel voer. Maar de ganzant weigert hij opnieuw.
‘Je hebt niet geslapen,’ zegt Peeta.
‘Het gaat best,’ zeg ik. Maar in werkelijkheid kan ik nauwelijks nog op mijn benen staan.
‘Ga maar slapen. Ik houd de wacht. Ik maak je wakker als er iets gebeurt,’ zegt hij. Ik aarzel. ‘Katniss, je kunt niet eeuwig wakker blijven.’
Daar zit wat in. Uiteindelijk zal ik toch moeten slapen. En het is waarschijnlijk beter om dat nu te doen – hij lijkt redelijk alert en we hebben het daglicht mee. ‘Goed dan,’ zeg ik. ‘Een paar uurtjes maar. Dan moet je me wakker maken.’
Het is nu te warm voor de slaapzak. Ik strijk hem glad op de vloer van de grot en ga liggen, met één hand op mijn geladen boog voor het geval ik meteen moet schieten. Peeta zit naast me tegen de wand met zijn gewonde been voor zich uitgestrekt en zijn ogen op de buitenwereld gericht. ‘Ga maar slapen,’ zegt hij zacht. Zijn hand veegt de losse pieken haar van mijn voorhoofd. Anders dan de geënsceneerde kussen en strelingen tot nu toe voelt dit gebaar ongekunsteld en troostend. Ik wil niet dat hij ophoudt en dat doet hij ook niet. Hij aait nog steeds over mijn haar als ik in slaap val.
Te lang. Ik slaap te lang. Zodra ik mijn ogen opendoe weet ik dat het middag is. Peeta zit nog steeds in dezelfde houding naast me. Ik kom overeind en ben een beetje gepikeerd, maar ook beter uitgerust dan ik in dagen ben geweest.
‘Peeta, je zou me na een paar uur wakker maken,’ zeg ik.
‘Waarom? Er gebeurt hier toch niks,’ zegt hij. ‘En ik vind het leuk om naar je te kijken als je slaapt. Dan heb je niet zo'n norse blik. Ziet er veel beter uit.’
Dat levert hem natuurlijk onmiddellijk een norse blik op en hij grijnst. Op dat moment zie ik hoe droog zijn lippen zijn. Ik voel aan zijn wang. Heet als een kolenkachel. Hij beweert dat hij heeft gedronken, maar de flessen zijn volgens mij nog helemaal vol. Ik geef hem nog meer koortswerende pillen en blijf bij hem staan terwijl hij eerst één liter en vervolgens nog een liter water drinkt. Dan verzorg ik zijn lichtere verwondingen, de brandplekken en de steken, die er al veel beter uitzien. Ik zet mezelf schrap en wikkel het verband om zijn been los.
Mijn hart zakt in mijn schoenen. Het is erger geworden, veel erger. Er is geen pus meer om het te bewijzen, maar de zwelling is toegenomen en de strakgespannen, glimmende huid is ontstoken. Dan zie ik de rode strepen die over zijn been omhoogkruipen. Bloedvergiftiging. Als het niet behandeld wordt, zal dit zeker zijn dood worden. Mijn uitgekauwde bladeren en zalf slaan nog geen deuk in een pakje boter. We hebben sterke anti-infectiemiddelen uit het Capitool nodig. Ik kan me niet voorstellen wat zulke krachtige medicijnen wel niet zullen kosten. Als Haymitch elke donatie van alle sponsors bij elkaar zou schrapen, zou dat dan genoeg zijn? Ik betwijfel het. Naarmate de Spelen langer duren worden geschenken duurder. Waar je op de eerste dag nog een hele maaltijd voor kunt kopen, is op dag twaalf nog maar een cracker waard. En het soort medicijnen dat Peeta nodig heeft zou in het begin ook al een fortuin hebben gekost.
‘Nou, het is wel wat dikker, maar de pus is verdwenen,’ zeg ik op onvaste toon.
‘Ik weet wat bloedvergiftiging is, Katniss,’ zegt Peeta. ‘Ook al is mijn moeder geen genezer.’
‘Je zult de anderen gewoon moeten overleven, Peeta. Dan kunnen ze het in het Capitool genezen als we gewonnen hebben,’ zeg ik.
‘Ja, dat is een goed plan,’ zegt hij. Maar vooral om mij een plezier te doen, voel ik.
‘Je moet eten. Sterk blijven. Ik ga soep voor je maken,’ zeg ik.
‘Je moet geen vuur maken,’ zegt hij. ‘Dat is het niet waard.’
‘We zien wel,’ zeg ik. Terwijl ik met de pan naar de beek loop, valt het me op hoe verzengend heet het is. Ik weet bijna zeker dat de Spelmakers de temperatuur overdag stukje bij beetje opschroeven en 's nachts pijlsnel laten zakken. Maar de in de zon gloeiend heet geworden stenen bij het water brengen me wel op een idee. Misschien hoef ik geen vuur te maken.
Ik ga op een grote platte rots zitten, halverwege de beek en de grot. Nadat ik een halve pan water heb gezuiverd, zet ik hem recht in de zon en doe er nog een paar hete stenen zo groot als eieren bij. Ik ben zelf de eerste om toe te geven dat ik niet erg goed kan koken. Maar aangezien je voor soep in principe alleen maar alles in een pan hoeft te gooien en hoeft te wachten, is dat een van mijn betere gerechten. Ik vermaal de ganzant tot een papperige brij en stamp een paar van Rues wortels fijn. Gelukkig is alles al geroosterd, dus het hoeft eigenlijk alleen nog maar opgewarmd te worden. Het water is nu al warm door de zon en de stenen. Ik doe het vlees en de wortels erin, wissel de stenen om voor verse, en ga op zoek naar iets groens om de boel een beetje te kruiden. Algauw ontdek ik ergens onder aan een rots een bosje bieslook. Perfect. Ik hak het heel fijn en gooi het in de pan, doe er weer nieuwe stenen in, leg de deksel erop en laat alles pruttelen.
Ik heb nog maar heel weinig tekenen van wild gezien, maar ik vind het niet prettig om Peeta alleen te laten om te gaan jagen, dus ik zet een stuk of zes strikken uit en hoop dat ik mazzel heb. Ik vraag me af hoe de andere tributen het redden nu hun voornaamste bron van voedsel is opgeblazen. Minstens drie van hen – Cato, Clove en Vossensnuit – maakten daar gebruik van. Maar Thresh waarschijnlijk niet. Ik heb het gevoel dat hij net als Rue wel het een en ander weet over hoe je van het land moet leven. Vechten ze nu tegen elkaar? Zijn ze naar ons op zoek? Misschien heeft een van hen ons wel ontdekt en wacht diegene nu alleen nog maar het juiste moment af om aan te vallen. Bij die gedachte vlieg ik terug naar de grot.
Peeta ligt uitgestrekt boven op de slaapzak in de schaduw van de rotsen. Hoewel hij een beetje opfleurt als ik binnenkom, is het overduidelijk dat hij zich ellendig voelt. Ik leg koele doeken op zijn hoofd, maar ze worden al warm zodra ze zijn huid raken.
‘Kan ik iets voor je doen?’ vraag ik.
‘Nee,’ zegt hij. ‘Dank je wel. O wacht, jawel. Vertel me maar een verhaaltje.’
‘Een verhaaltje? Waarover?’ vraag ik. Ik ben niet zo'n verhalenverteller. Het is net zoiets als zingen. Maar een keer in de zoveel tijd weet Prim me er een te ontfutselen.
‘Iets vrolijks. Vertel me maar over de mooiste dag die je je kunt herinneren,’ zegt Peeta.
Er komt iets tussen een zucht en geïrriteerd gepuf uit mijn mond. Een vrolijk verhaaltje? Dit gaat veel meer moeite kosten dan de soep. Ik pijnig mijn hersenen op zoek naar mooie herinneringen. De meeste hebben te maken met mij en Gale die aan het jagen zijn, en op de een of andere manier denk ik dat die zowel bij Peeta als het publiek niet goed zullen vallen. Dan houden we Prim over.
‘Heb ik je wel eens verteld hoe ik aan Prims geitje ben gekomen?’ vraag ik. Peeta schudt zijn hoofd en kijkt me verwachtingsvol aan. Dus begin ik te vertellen. Maar wel voorzichtig. Want mijn woorden gaan door heel Panem. En hoewel men ongetwijfeld al de conclusie heeft getrokken dat ik illegaal jaag, wil ik Gale en Sluwe Sae of de slager of zelfs de vredebewakers aan wie ik thuis lever niet in gevaar brengen door publiekelijk bekend te maken dat ook zij de wet overtreden.
Zo heb ik het geld voor Prims geitje Lady écht gekregen. Het was een vrijdagavond, de dag voor Prims tiende verjaardag, eind mei. Zodra we uit school kwamen gingen Gale en ik direct naar het bos, want ik wilde genoeg te ruilen hebben om een cadeau voor Prim te kunnen kopen. Een nieuwe lap stof voor een jurk misschien, of een haarborstel. Onze strikken zaten goed vol en het bos barstte van het groen, maar het was beslist niet meer dan een gemiddelde vrijdagavondopbrengst. Onderweg naar huis was ik teleurgesteld, ook al zei Gale dat we het morgen vast beter zouden doen. We zaten even uit te rusten bij een beek toen we hem zagen. Een jonge bok, een jaar oud waarschijnlijk, aan zijn afmetingen te zien. Zijn gewei begon net door te komen, het was nog heel klein en had een fluwelen laagje. Hij stond klaar om te vluchten maar wist niet wat hij aan ons had, hij zag nooit mensen. Hij was prachtig.
Iets minder prachtig misschien toen de twee pijlen hem raakten, één in de nek en de andere in de borst. Gale en ik hadden op hetzelfde moment geschoten. De bok probeerde weg te rennen maar struikelde, en voor hij wist wat er gebeurde had Gales mes zijn keel al doorgesneden. Heel even voelde ik een steek van wroeging omdat ik zo'n jong en onschuldig iets had gedood. En toen begon mijn maag te knorren bij de gedachte aan al dat jonge en onschuldige vlees.
Een hert! Gale en ik hebben er in ons leven nog maar drie geschoten. De eerste, een hinde die op de een of andere manier gewond was geraakt aan haar poot, telde bijna niet. Maar uit die ervaring hadden we geleerd dat we niet zomaar het karkas de As in moesten slepen. Er was een chaos uitgebroken, mensen hadden op verschillende lichaamsdelen staan bieden en probeerden zelf stukken af te hakken. Sluwe Sae had ingegrepen en ons met het hert naar de slager gestuurd, maar toen was het wel al zwaar beschadigd; er waren stukken vlees uit, de huid zat vol gaten. Hoewel iedereen eerlijk betaalde, was de waarde wel gedaald.
Dit keer wachtten we tot het donker was en glipten toen vlak bij de slager onder een gat in het hek door. Ook al was het bekend dat wij jagers waren, het zou niet verstandig zijn geweest om op klaarlichte dag met een hert van zeventig kilo door de straten van District 12 te zeulen, alsof we het de autoriteiten nog eens even flink wilden inwrijven.
De slager, een kleine, gedrongen vrouw die Rooba heette, deed de achterdeur open toen we klopten. Met Rooba onderhandel je niet. Zij noemt een prijs en je gaat akkoord of niet, maar het is wel een eerlijke prijs. We namen haar aanbod voor het hert aan en ze gaf ons er nog een paar gratis hertenbiefstukken bij die we na de slacht konden ophalen. Zelfs toen we het geld door twee hadden gedeeld, hadden Gale en ik in ons hele leven allebei nog nooit zoveel in één keer gehad. We besloten het geheim te houden en onze families aan het eind van de volgende dag met het vlees en het geld te verrassen.
Zo is het in werkelijkheid gegaan, maar tegen Peeta zeg ik dat ik een oude zilveren medaillon van mijn moeder heb verkocht. Dat brengt niemand in gevaar. Dan ga ik verder met het verhaal vanaf de namiddag van Prims verjaardag.
Gale en ik gingen naar de markt op het plein zodat ik stof voor een jurk kon kopen. Terwijl ik met mijn vingers aan een dikke lap blauw katoen voelde, zag ik opeens iets anders. Aan de andere kant van de Laag woont een oude man met een kleine kudde geiten. Ik weet niet hoe hij echt heet, iedereen noemt hem gewoon de Geitenman. Zijn gezwollen gewrichten staan in pijnlijke hoeken en hij heeft een droge hoest die aangeeft dat hij jaren in de mijnen heeft gewerkt. Maar hij heeft geluk gehad. Ergens tussen alle ellende door heeft hij genoeg gespaard om die geiten te kunnen kopen en nu heeft hij op zijn oude dag nog iets meer te doen dan alleen maar langzaam doodgaan van de honger. Hij is vies en ongeduldig, maar de geiten zijn schoon en hun melk is vol en romig, als je genoeg geld hebt om die te kunnen proeven.
Een van de geiten, een witte met zwarte vlekken, lag in een kar. Je zag zo waarom. Iets, een hond waarschijnlijk, had haar schouder opengeklauwd en de wond was gaan ontsteken. Ze was er slecht aan toe, de Geitenman moest haar overeind houden om haar te kunnen melken. Maar volgens mij wist ik iemand die haar zou kunnen genezen.
‘Gale,’ fluisterde ik. ‘Ik wil die geit voor Prim.’
In District 12 kan een geit je leven veranderen. De beestjes kunnen bijna overal van leven, het Weiland is een perfecte graasplek en ze geven vier liter melk per dag. Om te drinken, om kaas van te maken, om te verkopen. En het is nog legaal ook.
‘Ze is flink toegetakeld,’ zei Gale. ‘Laten we haar eerst maar eens even van dichtbij gaan bekijken.’
We liepen erheen, kochten een beker melk om te delen en gingen toen bij de geit staan alsof we gewoon een beetje nieuwsgierig waren.
‘Laat haar met rust,’ zei de man.
‘We kijken alleen,’ zei Gale.
‘Nou, dan mag je wel opschieten. Ze gaat straks naar de slager. Bijna niemand wil haar melk kopen, en dan betalen ze nog maar de helft,’ zei de man.
‘Wat geeft de slager voor haar?’ vroeg ik.
De man haalde zijn schouders op. ‘Daar komen we zo achter.’ Ik draaide me om en zag dat Rooba over het plein naar ons toe kwam lopen. ‘Goed dat je er bent,’ zei de Geitenman toen ze er was. ‘Die meid is op je geit uit.’
‘Niet als ze al gereserveerd is, hoor,’ zei ik achteloos.
Rooba keek me onderzoekend aan en keek toen fronsend naar de geit. ‘Dat is ze niet. Moet je die schouder zien.
Ik durf te wedden dat de helft van het karkas nog te verrot is voor worstjes.’
‘Wat krijgen we nou?’ zei de Geitenman. ‘We hadden een deal.’
‘We hadden een deal over een dier met een paar tandafdrukken erin. Niet dit geval. Verkoop haar maar aan het meisje als zij zo stom is om haar te nemen,’ zei Rooba. Toen ze wegbeende ving ik haar knipoog op.
De Geitenman was boos, maar hij wilde wel van de geit af. We waren een halfuur bezig om het eens te worden over de prijs. Er was ondertussen een flinke groep mensen omheen komen staan die hun mening niet onder stoelen of banken stak. Het was een prima koop als de geit bleef leven, als ze doodging werd ik afgezet. Iedereen koos partij in de onderhandeling, maar ik koos de geit.
Gale bood aan haar te dragen. Volgens mij wilde hij net zo graag als ik Prims gezicht zien. In een volslagen onbezonnen opwelling kocht ik een roze lint dat ik om haar nek bond. Toen haastten we ons terug naar mijn huis.
Je had Prims reactie eens moeten zien toen we met die geit naar binnen liepen. Vergeet niet dat dit meisje dikke tranen liet om Boterbloem te redden, die afschuwelijke ouwe kat. Ze was zo blij dat ze tegelijkertijd begon te huilen en te lachen. Mijn moeder was iets minder enthousiast toen ze de wond zag, maar ze gingen met z'n tweetjes aan de slag door kruiden fijn te malen en het dier hun brouwseltjes te laten drinken.
‘Ze klinken als jij,’ zegt Peeta. Ik was bijna vergeten dat hij er was.
‘O nee, Peeta. Zij verrichten wonderen. Al had ze het geprobeerd, dan was dat beest nog niet doodgegaan,’ zeg ik. Maar dan bijt ik op mijn tong, want ik besef hoe dat in Peeta's oren moet klinken, die misschien wel doodgaat in mijn onbekwame handen.
‘Maak je geen zorgen. Ik probeer het niet,’ zegt hij gekscherend. ‘Maak het verhaal eens af.’
‘Nou, dat was het wel zo'n beetje. Ik weet nog dat Prim die nacht per se naast Lady op een dekentje bij het vuur wilde slapen. En net voor ze indommelden, likte de geit over haar wang, alsof ze haar een nachtzoen wilde geven of zo,’ zeg ik. ‘Ze was van het begin af aan dol op haar.’
‘Had ze nog steeds dat roze lint om?’ vraagt hij.
‘Ik denk het wel,’ antwoord ik. ‘Hoezo?’
‘Ik probeer het gewoon voor me te zien,’ zegt hij bedachtzaam. ‘Ik snap wel waarom dat een mooie dag voor je was.’
‘Nou ja, ik wist dat die geit een klein goudmijntje zou zijn,’ zeg ik.
‘Ja, dat bedoelde ik natuurlijk, niet het blijvende plezier dat je je zusje hebt geschonken, van wie je zoveel houdt dat je haar plaats hebt ingenomen bij de boete,’ zegt Peeta droog.
‘De geit heeft het geld anders wel terugverdiend. Dubbel en dwars,’ zeg ik hooghartig.
‘Nou, ze zou ook niet anders durven nadat jij haar leven had gered,’ zegt Peeta. ‘Ik ben van plan hetzelfde te doen.’
‘O, echt? En wat was ik ook alweer kwijt aan jou?’ vraag ik.
‘Een heleboel ellende. Maak je geen zorgen. Je krijgt het allemaal terug,’ zegt hij.
‘Je slaat wartaal uit,’ zeg ik. Ik voel aan zijn voorhoofd. De koorts wordt alleen maar hoger. ‘Maar je bent al wel een beetje afgekoeld.’
Ik schrik van het trompetgeschal. In een flits sta ik overeind bij de opening van de grot, want ik wil geen lettergreep missen. Het is mijn nieuwe vriend, Claudius Templesmith, en zoals ik al had verwacht nodigt hij ons uit voor een feestmaal. Nou, wij hebben geen honger en ik wuif zijn aanbod net met een onverschillig gebaar weg als hij zegt: ‘Maar wacht even. Sommigen van jullie willen mijn uitnodiging misschien al afslaan. Maar dit is niet zomaar een feestmaal. Jullie hebben stuk voor stuk heel hard iets nodig.’
Ik heb inderdaad heel hard iets nodig. Iets om Peeta's been mee te genezen.
‘Ieder van jullie zal dat “iets” bij zonsopgang kunnen vinden in een rugzak met zijn of haar districtsnummer erop, bij de Hoorn des Overvloeds. Denk er maar eens goed over na of je echt niet wilt komen. Voor sommigen van jullie zal dit hun laatste kans zijn,’ zegt Claudius.
Meer komt er niet, zijn woorden galmen nog na in de lucht. Ik spring op als Peeta van achteren mijn schouder vastgrijpt. ‘Nee,’ zegt hij. ‘Je gaat niet voor mij je leven wagen.’
‘Wie zei dat ik dat van plan was?’ zeg ik.
‘Dus je gaat niet?’ vraagt hij.
‘Natuurlijk ga ik niet. Waar zie je me voor aan? Dacht je nou echt dat ik me als een kip zonder kop in een of ander gevecht met Cato en Clove en Thresh zou storten? Doe niet zo dom,’ zeg ik, terwijl ik hem terug naar bed help. ‘Ik laat het hun gewoon uitvechten, we kijken morgenavond wie er in de lucht is en dan bedenken we een plan.’
‘Wat kun jij slecht liegen, Katniss. Ik snap niet hoe je hier zo lang hebt weten te overleven.’ Hij doet me na. ‘Ik wist dat die geit een klein goudmijntje zou zijn. Maar je bent al wel een beetje afgekoeld. Natuurlijk ga ik niet.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Jij moet nooit gaan kaarten om geld. Je zou geen cent overhouden,’ zegt hij.
Mijn gezicht wordt rood van kwaadheid. ‘Goed dan, ik ga wél, en jij kunt me niet tegenhouden!’
‘Ik kan achter je aan komen. Een eind in elk geval. Misschien haal ik de Hoorn des Overvloeds niet, maar als ik je naam roep, word ik vast wel gevonden door iemand. En dan ga ik zeker weten dood,’ zegt hij.
‘Je komt nog geen honderd meter met dat been,’ zeg ik.
‘Dan sleep ik mezelf wel verder,’ zegt Peeta. ‘Als jij gaat, ga ik ook.’
Hij is koppig genoeg en misschien ook wel net sterk genoeg om het echt te doen. Om me schreeuwend achterna te komen door het bos. Zelfs als de tributen hem niet vinden, wordt hij misschien wel door iets anders te grazen genomen. Hij kan zichzelf niet verweren. Ik zou hem waarschijnlijk in de grot moeten opsluiten om zelf te kunnen gaan. En wie weet wat de inspanning met hem zal doen.
‘Wat moet ik dan? Hier blijven zitten en kijken hoe jij doodgaat?’ zeg ik. Hij moet toch begrijpen dat dat geen optie is. Dat het publiek me dan zou haten. En eerlijk gezegd zou ik mezelf ook haten als ik het niet eens zou proberen.
‘Ik ga niet dood. Ik beloof het. Als jij belooft dat je niet gaat,’ zegt hij. En ik weet dat het publiek hem zou haten als hij dat niet zou zeggen.
We zijn in een soort patstelling terechtgekomen. Ik weet dat ik hem niet kan overhalen, dus dat probeer ik ook niet. Met tegenzin doe ik net alsof ik hem zijn zin geef. ‘Dan moet je precies doen wat ik zeg. Je water opdrinken, me wakker maken als ik het zeg, en alle soep opeten, hoe vies hij ook is!’ snauw ik tegen hem.
‘Afgesproken. Is hij al klaar?’ vraagt hij.
‘Blijf zitten,’ zeg ik. Buiten is het afgekoeld, ook al staat de zon nog aan de hemel. De Spelmakers lopen echt met de temperatuur te knoeien. Ik vraag me af of er wellicht iemand is die heel hard een deken nodig heeft. De soep is nog steeds lekker warm in zijn ijzeren pannetje. En hij smaakt nog niet eens zo slecht.
Peeta eet zonder morren en schraapt de pan zelfs leeg om te laten zien hoe enthousiast hij is. Hij ratelt maar door over hoe heerlijk het smaakt, wat je positief zou kunnen opvatten als je niet wist wat koorts met mensen doet. Het is alsof je naar Haymitch luistert voor hij door de alcohol alleen nog maar onsamenhangend kan brabbelen. Ik geef hem nog een stel koortswerende pillen voordat hij helemaal gek wordt.
Als ik naar de beek loop om af te wassen, kan ik alleen maar denken dat hij doodgaat als ik niet bij dat feestmaal zal zijn. Ik kan hem nog een dag of twee op de been houden, en dan zal de infectie zijn hart of zijn hersenen of zijn longen aantasten en is hij er geweest. En zit ik hier helemaal alleen. Alweer. Te wachten op de anderen.
Ik ben zo in gedachten verzonken dat ik de parachute bijna over het hoofd zie, ook al drijft hij recht voor mijn neus langs. Dan spring ik erachteraan, sleur hem het water uit en scheur de zilveren stof kapot om bij het flesje te kunnen komen. Haymitch heeft het voor elkaar! Hij heeft het medicijn te pakken gekregen – ik weet niet hoe, misschien heeft hij een stel romantische gekken overgehaald hun juwelen te verkopen of zo – en ik kan Peeta redden! Maar het is wel een klein flesje, zeg. Het moet wel heel krachtig zijn om iemand die zo ziek is als Peeta te kunnen genezen. Er gaat een golf van twijfel door me heen. Ik haal de kurk eraf en snuif diep. De moed zakt me in de schoenen als ik de weeë, zoete geur ruik. Om het zekere voor het onzekere te nemen laat ik een druppel op het puntje van mijn tong vallen. Geen twijfel mogelijk, het is slaapsiroop. Een veelgebruikt medicijn in District 12. Het is in verhouding heel goedkoop, maar ook heel erg verslavend. Bijna iedereen heeft het wel eens gehad. Wij hebben thuis ook een fles staan. Mijn moeder geeft het aan hysterische patiënten om hen te verdoven zodat ze een diepe wond kan hechten of om hun gedachten wat rust te gunnen of gewoon om iemand die pijn heeft te helpen de nacht door te komen. Je hebt er maar heel weinig van nodig. Met dit flesje zou Peeta een hele dag buiten westen zijn, maar wat heb ik daaraan? Ik ben zo boos dat ik op het punt sta om Haymitch’ laatste gift in de beek te gooien als het tot me doordringt. Een hele dag? Zo veel tijd heb ik niet eens nodig.
Ik plet een handvol bessen zodat de smaak minder zal opvallen en doe er voor de zekerheid ook nog wat muntblaadjes door. Dan klim ik terug naar de grot. ‘Ik heb iets lekkers voor je. Ik heb een nieuwe bessenstruik gevonden, een stukje stroomafwaarts.’
Peeta doet zonder aarzelen zijn mond open voor de eerste hap. Hij slikt en trekt dan enigszins verwonderd zijn wenkbrauwen op. ‘Wat zijn ze zoet.’
‘Ja, het zijn suikerbessen. Mijn moeder maakt er altijd jam van. Heb je die nog nooit geproefd?’ vraag ik, terwijl ik nog een volle lepel in zijn mond stop.
‘Nee,’ zegt hij, bijna verbaasd. ‘Maar de smaak komt me wel heel bekend voor. Suikerbessen?’
‘Tja, op de markt kun je ze bijna nooit krijgen, ze groeien alleen in het wild,’ zeg ik. Daar gaat weer een grote hap naar binnen. Nog eentje maar.
‘Ze zijn zo zoet als siroop,’ zegt hij, terwijl hij de laatste lepel neemt. ‘Siroop.’ Zijn ogen worden groot als de waarheid tot hem doordringt. Ik druk mijn hand stevig over zijn mond en neus en dwing hem het door te slikken in plaats van uit te spugen. Hij probeert zichzelf te laten overgeven, maar het is te laat, hij raakt al bewusteloos. Op het moment dat hij wegzakt zie ik in zijn ogen dat ik iets onvergeeflijks heb gedaan.
Ik ga op mijn hurken zitten en kijk naar hem met een mengeling van verdriet en tevredenheid. Een verdwaalde bes besmeurt zijn kin en ik veeg hem weg. ‘Wie kon er nou zo slecht liegen, Peeta?’ zeg ik, ook al hoort hij me niet.
Het maakt niet uit. De rest van Panem hoort me wel.