HOOFDSTUK 18
De jongen uit District 1 sterft voor hij de speer uit Rues lijf kan trekken. Mijn pijl dringt diep in het midden van zijn hals. Hij valt op zijn knieën en halveert de korte tijd die hij nog te leven heeft door de pijl eruit te rukken en in zijn eigen bloed te verdrinken. Mijn boog is alweer gespannen en ik richt alle kanten op, terwijl ik tegen Rue schreeuw: ‘Zijn er nog meer? Zijn er nog meer?’
Ze moet een paar keer nee zeggen voor ik het hoor.
Rue is op haar zij gerold met haar lichaam om de speer gebogen. Ik duw de jongen opzij, weg van haar, en pak mijn mes om haar uit het net te bevrijden. Met één blik op haar wond zie ik dat die veel te ernstig is voor mij om te kunnen genezen. Voor iedereen waarschijnlijk. De speerpunt zit tot aan de schacht in haar buik verscholen. Ik hurk voor haar neer en staar wanhopig naar het uitstekende wapen. Het heeft geen zin om troostende woorden te fluisteren, te zeggen dat het allemaal goed zal komen. Ze is niet gek. Haar hand komt omhoog en ik grijp hem vast alsof het een reddingslijn is. Alsof ik degene ben die sterf in plaats van Rue.
‘Heb je het eten opgeblazen?’ fluistert ze.
‘Tot op de laatste kruimel,’ zeg ik.
‘Je moet winnen,’ zegt ze.
‘Ik ga ook winnen. En nu voor ons allebei,’ beloof ik. Ik hoor een kanon en kijk op. Die moet voor de jongen uit District 1 zijn.
‘Niet weggaan.’ Rue grijpt mijn hand nog steviger vast.
‘Tuurlijk niet. Ik blijf gewoon hier,’ zeg ik. Ik schuif dichter naar haar toe, leg haar hoofd op mijn schoot. Zachtjes schuif ik het donkere, volle haar achter haar oor.
‘Zing,’ zegt ze, maar ik versta het nauwelijks.
Zing? denk ik. Wat dan? Ik ken wel een paar liedjes. Geloof het of niet, maar ooit klonk er in mijn huis ook muziek. Muziek die ik hielp maken. Mijn vader stak me altijd aan met die prachtige stem van hem – maar sinds zijn dood heb ik niet veel meer gezongen. Behalve als Prim ziek is. Dan zing ik de liedjes voor haar die ze als baby ook al mooi vond.
Zing. Mijn keel wordt dichtgeknepen door de tranen, is schor door rook en vermoeidheid. Maar als dit de laatste wens is van Prim, ik bedoel Rue, dan moet ik het op zijn minst proberen. Het liedje dat in me opkomt is een eenvoudig slaapliedje, waar we thuis huilerige, hongerige baby'tjes mee in slaap wiegen. Het is oud, heel erg oud volgens mij. Ooit, lang geleden in de heuvels verzonnen. Wat mijn muziekleraar een bergwijsje noemt. Maar de woorden zijn simpel en troostend en beloven dat morgen meer hoop zal brengen dan deze verschrikkelijke tijd die we vandaag noemen.
Ik kuch zacht, slik moeizaam en begin:
Onder de wilg, diep in het weiland
Is het gras je kussen, je warme ledikant
Vlei je hoofd neer en doe je ogen maar dicht
Als je ze opent, is alles weer licht.Hier is het veilig, hier is het zacht
Hier houden de madeliefjes de wachtHier komen je zoete dromen uit met de morgendauw
Hier is de plek waar ik van je hou.
Rues ogen zijn dichtgevallen. Haar borst gaat op en neer, maar heel zwakjes. Mijn keel laat de tranen los en ze glijden over mijn wangen. Maar ik moet het lied afmaken voor haar.
Diep in het weiland, ver hiervandaan
Een bladerdeken onder de stralende maan
Vergeet je zorgen, laat je ellende gaan
Straks breekt een nieuwe dag voor je aan.Hier is het veilig, hier is het zacht
Hier houden de madeliefjes de wacht
De laatste regels zijn nauwelijks verstaanbaar.
Hier komen je zoete dromen uit met de morgendauw
Hier is de plek waar ik van je hou.
Alles is rustig en stil. Dan, en het klinkt bijna griezelig, nemen de spotgaaien mijn lied over.
Ik blijf nog even zitten en kijk hoe mijn tranen op haar gezicht druppelen. Rues kanon gaat af. Ik buig me voorover en druk mijn lippen op haar slaap. Langzaam, alsof ik bang ben dat ze wakker zal worden, leg ik haar hoofd weer op de grond en laat haar hand los.
Ze zitten nu te wachten tot ik wegga. Zodat ze de lichamen kunnen ophalen. En er is geen reden om te blijven. Ik rol de jongen uit District 1 op zijn buik, pak zijn rugzak en trek de pijl los die een einde aan zijn leven heeft gemaakt. Ik snijd Rues rugzak ook los van haar rug – ik weet dat ze zou willen dat ik hem meenam –, maar de speer laat ik in haar buik zitten. Wapens in lijken worden meegenomen naar de hovercraft. Ik heb niets aan een speer, dus hoe eerder hij uit de arena is verdwenen hoe beter.
Ik kan mijn ogen niet losscheuren van Rue, kleiner dan ooit, een opgekruld babydiertje in een nest van touwen. Ik kan mezelf er niet toe zetten haar op deze manier achter te laten. Ze is niet meer in gevaar, maar ze ziet er zo verschrikkelijk weerloos uit. De jongen uit District 1 haten, die dood ook al zo kwetsbaar oogt, lijkt niet afdoende. Ik haat het Capitool, dat ons dit allemaal aandoet.
De stem van Gale klinkt in mijn hoofd. Zijn tirades tegen het Capitool zijn niet langer zinloos, kunnen niet langer genegeerd worden. De dood van Rue dwingt me om mijn eigen woede tegen de wreedheden onder ogen te zien, tegen het onrecht dat ze over ons uitstorten. Maar hier voel ik me zelfs nog machtelozer dan thuis. Je kunt geen wraak nemen op het Capitool. Toch?
Dan moet ik opeens denken aan wat Peeta zei op het dak. ‘Maar ik zou zo graag willen dat ik een manier kon bedenken om… om het Capitool te laten zien dat ze me niet bezitten. Dat ik meer ben dan een pion in hun Spelen.’ En voor het eerst begrijp ik wat hij bedoelt.
Ik wil iets doen, hier, nu, om hen te schande te maken, om hen verantwoordelijk te stellen, om het Capitool te laten zien dat wat ze ook doen, waar ze ons ook toe dwingen, elke tribuut iets heeft wat ze niet kunnen bezitten. Dat Rue meer is dan een pion in hun spel. En ik ook.
Een paar passen het bos in staan een heleboel wilde bloemen. Misschien is het eigenlijk gewoon een soort onkruid, maar ze bloeien in prachtige paarse en gele en witte kleuren. Ik pluk een armvol en loop terug naar Rue. Langzaam, steeltje voor steeltje, versier ik haar lichaam met de bloemen. Ze bedekken de nare wond. Omkransen haar gezicht. Vlechten schitterende kleuren door haar haar.
Ze moeten het wel laten zien. En anders, als ze ervoor kiezen om de camera's nu ergens anders op te richten, moeten ze straks toch uitzenden dat ze de lijken ophalen en dan zal iedereen haar zien en weten dat ik dat heb gedaan. Ik doe een stap achteruit en kijk nog één laatste keer naar Rue. Nu zou ze echt in dat weiland kunnen liggen slapen.
‘Dag, Rue,’ fluister ik. Ik druk de drie middelste vingers van mijn linkerhand tegen mijn lippen en steek ze naar haar uit. Dan loop ik zonder om te kijken weg.
De vogels worden stil. Ergens laat een spotgaai de waarschuwingsroep horen die aan de hovercraft voorafgaat. Ik weet niet hoe de vogels het weten. Ze zullen wel geluiden horen die mensen niet kunnen waarnemen. Ik blijf staan, met mijn ogen gericht op wat voor me ligt, niet op wat er achter me gebeurt. Het duurt niet lang, dan beginnen de vogels weer hun eigen lied te zingen en weet ik dat ze weg is.
Een andere spotgaai, een jonge zo te zien, strijkt voor mijn neus neer op een tak en begint Rues wijsje te jubelen. Mijn lied en de hovercraft waren te onbekend voor deze beginneling om op te pikken, maar haar handjevol tonen heeft hij onder de knie gekregen. De melodie die betekent dat ze veilig is.
‘Veiliger kan niet,’ zeg ik, terwijl ik onder zijn tak door loop. ‘We hoeven ons geen zorgen meer om haar te maken.’ Veiliger kan niet.
Ik heb geen idee waar ik naartoe moet. Het korte moment van huiselijkheid dat ik die ene nacht met Rue voelde is verdwenen. Mijn voeten lopen maar ergens heen tot de zon ondergaat. Ik ben niet bang, niet eens op mijn hoede. Wat me tot een makkelijk doelwit maakt. Ware het niet dat ik iedereen zou vermoorden die ik tegenkwam. Zonder enige emotie of zelfs maar trillende handen. Mijn haat jegens het Capitool heeft mijn haat jegens mijn medespelers absoluut niet verminderd. Vooral niet wat de Beroeps betreft. Hen kan ik in elk geval voor Rues dood laten boeten.
Maar ik kom niemand tegen. Er zijn niet zo veel tributen meer over en het is een grote arena. Binnenkort zullen ze wel weer iets uit de hoge hoed toveren om ons bij elkaar te drijven. Maar vandaag heeft er genoeg bloed gevloeid. Misschien komen we zelfs wel aan slapen toe.
Ik sta op het punt om mijn bepakking een boom in te hijsen om een slaapplaats te maken als er een zilverkleurige parachute naar beneden zweeft en voor me op de grond terechtkomt. Een geschenk van een sponsor. Maar waarom nu? Ik zit aardig goed in mijn voorraden. Misschien heeft Haymitch mijn zwaarmoedigheid opgemerkt en probeert hij me een beetje op te vrolijken. Of zou het iets zijn om mijn oor beter te maken?
Ik maak de parachute open en zie een klein brood. Het is niet het luxe witte spul uit het Capitool. Het is gemaakt van donker bonnengraan en heeft de vorm van een halve maan. Bestrooid met zaden. Mijn gedachten gaan terug naar Peeta's les in het Trainingscentrum over de verschillende broden van de districten. Dit brood kwam uit District 11. Ik pak het voorzichtig op – het is nog warm. Wat moet dit de mensen uit District 11 wel niet gekost hebben als ze niet eens genoeg voor zichzelf hebben? Hoeveel inwoners hebben zelf niets gehad om een munt op te kunnen hoesten voor de inzameling van dit ene brood? Het was natuurlijk voor Rue bedoeld. Maar in plaats van het geschenk in te trekken toen zij stierf, hebben ze Haymitch opdracht gegeven om het aan mij te geven. Als dank? Of omdat ze, net als ik, hun schulden graag afgelost zien? Wat de reden ook is, dit is de eerste keer dat zoiets gebeurt. Een geschenk van een district aan een tribuut die niet van hen is.
Met opgeheven hoofd stap ik in de laatste zonnestralen die door de bladeren vallen. ‘Mijn dank gaat uit naar de inwoners van District 11,’ zeg ik. Ik wil dat ze weten dat ík weet waar het vandaan kwam. Dat de volle waarde van hun geschenk is erkend.
Ik klim gevaarlijk hoog in een boom, niet voor de veiligheid maar omdat ik zo ver mogelijk bij vandaag vandaan wil. Mijn slaapzak zit netjes opgerold in Rues rugzak. Morgen zal ik de voorraden ordenen. Morgen zal ik een nieuw plan bedenken. Maar vanavond kan ik mezelf alleen maar insnoeren en kleine hapjes van het brood nemen. Het is lekker. Het smaakt naar thuis.
Algauw zie ik het embleem tegen de hemel, het volkslied klinkt in mijn rechteroor. Ik zie de jongen uit District 1, ik zie Rue. Dat is alles vanavond. Nog zes over, denk ik. Nog maar zes. Met het brood stevig in mijn handen geklemd val ik als een blok in slaap.
Soms, als alles heel erg slecht gaat, geven mijn hersenen me een fijne droom. Een tocht naar het bos met mijn vader. Een uurtje zon en taart met Prim. Vanavond sturen ze Rue naar me toe, die nog steeds bedekt met bloemen in een woud van hoge bomen aan mij probeert te leren hoe ik met de spotgaaien moet praten. Ik zie geen spoor van haar wonden, geen bloed, alleen een opgewekt, lachend meisje. Met een heldere, melodieuze stem zingt ze liedjes die ik nog nooit gehoord heb. Ze gaat maar door, de hele nacht lang. Er is een doezelig moment tussendoor als ik nog wel de laatste flarden van haar muziek hoor maar zijzelf al tussen de bladeren is verdwenen. Als ik helemaal wakker ben, voel ik me heel even getroost. Ik probeer het vredige gevoel van de droom vast te houden, maar het glipt bliksemsnel weg en ik blijf verdrietiger en eenzamer dan ooit achter.
Mijn hele lichaam voelt zwaar aan, alsof er vloeibaar lood door mijn aderen stroomt. Ik heb geen zin meer om ook maar de kleinste klusjes te doen, om iets anders te doen dan hier in mijn slaapzak te liggen en met open ogen naar het bladerdak te staren. Een paar uur lang blijf ik roerloos hangen. Zoals gewoonlijk is het de gedachte aan Prims bange gezicht terwijl ze thuis op televisie naar me kijkt die me uit mijn apathie sleurt.
Ik geef mezelf een paar simpele opdrachten, zoals: Nu moet je overeind gaan zitten, Katniss. Nu moet je water drinken, Katniss. Met langzame, robotachtige bewegingen volg ik de bevelen op. Nu moet je de rugzakken inspecteren, Katniss.
Die van Rue bevat haar bijna lege waterzak, een handvol noten en wortels, een stukje konijn, haar extra paar sokken en haar katapult. De jongen uit District 1 heeft diverse messen, twee reservespeerpunten, een zaklamp, een kleine leren buidel, een EHBO-doos, een volle fes water en een pakje gedroogd fruit. Een pakje gedroogd fruit! En hij had zoveel om uit te kiezen. In mijn ogen is dat een teken van uitzonderlijke arrogantie. Waarom zou je de moeite nemen om met eten te sjouwen als je bij je kamp zo'n enorme voorraad hebt? Als je je vijanden zo snel vermoordt dat je weer terug bent voor je honger hebt? Ik kan alleen maar hopen dat de andere Beroeps het ook niet nodig vonden om veel eten mee te nemen, en nu merken dat ze met lege handen staan.
Nu we het er toch over hebben, mijn eigen proviand is ook bijna op. Ik eet de rest van het brood uit District 11 en het laatste beetje konijn. Wat verdwijnt het eten toch snel. Ik heb alleen nog maar Rues wortels en noten over, het gedroogde fruit van de jongen en één reepje rundvlees. Nu moet je jagen, Katniss, zeg ik tegen mezelf.
Gehoorzaam zoek ik de spullen bij elkaar die ik in mijn rugzak wil doen. Als ik uit de boom ben geklommen, verstop ik de messen en speerpunten van de jongen onder een stapel stenen zodat niemand anders ze kan gebruiken. Ik ben mijn oriëntatie kwijt omdat ik gisteren in het wilde weg maar wat gelopen heb, maar ik doe mijn best om ongeveer in de richting van de beek te lopen. Ik weet dat ik op de juiste route zit als ik Rues derde, nooit ontbrande vuurtje tegenkom. Vlak daarna ontdek ik een koppel ganzanten in de bomen en schiet er voor ze weten wat ze overkomt drie neer. Ik ga terug naar Rues waarschuwingsvuur en steek het aan, zonder me druk te maken om de overmatige rook. Waar ben je, Cato? denk ik terwijl ik de vogels en de wortels van Rue rooster. Ik zit op je te wachten.
Waar zouden de Beroeps nu zijn? Zijn ze te ver bij mij vandaan om het vuur te kunnen zien? Of zijn ze er te zeer van overtuigd dat het een valstrik is? Of… Zou dat kunnen? Zijn ze te bang voor me? Ze weten natuurlijk dat ik de boog en de pijlen heb, Cato heeft gezien dat ik ze bij het lijk van Glinster vandaan haalde. Maar hebben ze ook de juiste conclusies al getrokken? Bedacht dat ik hun voorraden heb opgeblazen en hun Beroepsvriendje heb vermoord? Misschien denken ze wel dat Thresh dat heeft gedaan. Zou hij niet eerder Rues dood willen wreken dan ik? Omdat ze uit hetzelfde district kwamen? Niet dat hij zich ooit eerder om haar heeft bekommerd.
En Vossensnuit dan? Was zij in de buurt en heeft ze gezien dat ik de voorraden kapotschoot? Nee. Toen ik haar de volgende ochtend lachend in de puinhopen zag staan, leek ze zeer aangenaam verrast te zijn.
Ik geloof niet dat ze zullen denken dat Peeta dit rokende vuur heeft aangestoken. Cato is er zeker van dat hij zo goed als dood is. Ik betrap mezelf erop dat ik Peeta zou willen vertellen over de bloemen die ik op Rue heb gelegd. Dat ik nu begrijp wat hij op het dak probeerde te zeggen. Als hij de Spelen wint, ziet hij me misschien tijdens de overwinningsnacht, als ze de hoogtepunten van de Spelen nog een keer afspelen op een scherm boven het podium waar onze interviews werden afgenomen. De winnaar zit op een ereplek op de verhoging, omringd door zijn begeleiders.
Maar ik heb tegen Rue gezegd dat ík daar zou zitten. Voor ons allebei. En om de een of andere reden lijkt dat nog belangrijker dan de belofte die ik aan Prim heb gedaan.
Ik denk echt dat ik nu een kans maak om het te doen. Te winnen. Niet alleen omdat ik nu de pijlen heb of de Beroeps een paar keer te slim af geweest ben, hoewel dat allemaal wel helpt. Er is iets gebeurd toen ik Rues hand vasthield en het leven uit haar zag wegvloeien. Nu ben ik vastbesloten om haar te vergelden, om haar verlies onvergetelijk te maken, en dat kan ik alleen maar doen door te winnen en me op die manier zelf onvergetelijk te maken.
Ik laat de vogels veel te gaar worden in de hoop dat er iemand zal komen die ik neer kan schieten, maar er komt niemand. Misschien zijn de andere tributen op dit moment wel bezig elkaars hersenen in te timmeren. Wat ik prima zou vinden. Sinds het bloedbad bij de Hoorn des Overvloeds ben ik naar mijn zin al veel te vaak in beeld geweest.
Uiteindelijk pak ik mijn eten in en ga ik terug naar de beek om mijn water bij te vullen en wat planten te plukken. Maar het zware gevoel van die ochtend daalt weer over me neer en hoewel het nog maar vroeg in de avond is, klim ik in een boom en maak me klaar voor de nacht. Mijn hersenen beginnen de gebeurtenissen van gisteren te herhalen. Ik zie de hele tijd voor me hoe Rue gespietst wordt, hoe mijn pijl de hals van de jongen doorboort. Ik weet niet waarom ik me überhaupt druk zou maken om die jongen.
Dan besef ik… dat hij mijn eerste slachtoffer was.
Naast alle statistieken die men bekendmaakt om mensen te helpen kiezen bij hun weddenschappen, heeft elke tribuut een lijst met slachtoffers. Ik denk dat de dood van Glinster en het meisje uit District 4 officieel ook aan mij zijn toegeschreven, omdat ik dat nest op hen heb laten vallen. Maar de jongen uit District 1 was de eerste mens van wie ik wist dat hij door mijn toedoen zou sterven. Er zijn al talloze dieren door mij gestorven, maar slechts één mens. Ik hoor het Gale weer zeggen: ‘Zou dat echt zo veel verschil maken?’
De uitvoering is verbazingwekkend gelijk. Een boog die gespannen wordt, een pijl die wordt weggeschoten. De nasleep is volstrekt anders. Ik heb een jongen vermoord van wie ik de naam niet eens weet. Ergens wordt er nu door zijn familie om hem gehuild. Zijn vrienden willen mijn bloed zien. Misschien had hij wel een vriendinnetje dat echt dacht dat hij terug zou komen…
Maar dan denk ik aan Rues roerloze lijfje en het lukt me om de jongen uit mijn gedachten te bannen. Voorlopig, in elk geval.
Naar de lucht te oordelen is het vandaag een saaie dag geweest. Geen doden. Ik vraag me af hoeveel rust we krijgen voor de volgende ramp ons weer naar elkaar toe drijft. Als het vannacht gaat gebeuren, wil ik eerst slapen. Ik bedek mijn goede oor om de klanken van het volkslied buiten te sluiten, maar dan hoor ik de trompetten en ik ga verwachtingsvol overeind zitten.
Over het algemeen zijn de dodencijfers de enige mededelingen die de tributen van buiten de arena krijgen. Maar heel af en toe laten ze trompetgeschal horen dat dan wordt gevolgd door een aankondiging. Meestal is dat een oproep voor een feestmaal. Als het voedsel schaars is, nodigen de Spelmakers de spelers uit voor een banket, op een plek die iedereen kent, zoals de Hoorn des Overvloeds, als een stimulans om proviand binnen te halen en te vechten. Soms is er echt een feestmaal en soms is er alleen een muf oud brood waar de tributen om kunnen strijden. Ik zou er niet heen gaan voor het eten, maar het zou een perfecte gelegenheid zijn om een paar rivalen uit te schakelen.
De stem van Claudius Templesmith galmt vanuit de hemel naar beneden en feliciteert de zes overgebleven kandidaten. Maar hij nodigt ons niet uit voor een feestmaal. Hij zegt iets heel verwarrends. Er is een wijziging aangebracht in de regels van de Spelen. Een wijziging in de regels! Dat is op zich al verbijsterend, aangezien we geen noemenswaardige regels hebben, behalve niet van je cirkel stappen tot de minuut om is en de ongeschreven regel dat we elkaar niet op mogen eten. Volgens deze nieuwe regel worden de beide tributen van hetzelfde district tot winnaar uitgeroepen als ze de laatste twee overlevenden zijn. Claudius zwijgt even, alsof hij snapt dat we er niets van begrijpen, en herhaalt de wijziging dan nog eens.
Het nieuws dringt tot me door. Er kunnen twee tributen winnen dit jaar. Als ze uit hetzelfde district komen. Ze kunnen allebei blijven leven. We kunnen allebei blijven leven.
Voor ik mezelf kan tegenhouden roep ik Peeta's naam.