Vliegen
Mijn katertje Thelonious is, in abnormale mate, een
gezelschapsdier. Hij kan niet alleen zijn, omdat hij de geestelijke
diepgang mist die nodig is om met vrucht te kunnen mediteren. Als
wij hem een paar uur aan zijn lotje overlaten, gedraagt hij zich
als een verwend kind, dat op de afwezige ouders wraak neemt door de
koekjestrommel leeg te eten of met lucifers te spelen. In zijn
geval trekt hij de bloemen-vazen om, onthoofdt schuldeloze roosjes
en klimt, als een volmaakte inbreker, naar een hooggeplaatst bordje
met haringen, die hij dan niet opeet, maar verstopt in een moeilijk
hoekje, dat je pas een paar dagen later vinden kunt, door op de
stank af te gaan. Ondanks al deze zichtbare wandaden treedt hij je,
bij thuiskomst, verongelijkt piepend tegemoet. Het heeft geen
enkele zin hem krachtig toe te spreken, want hij strekt zich
maanziek op je schoot uit en likt, met zijn schuurpapiertongetje,
verzaligd aan je berispend opgeheven vinger.
Er blijft niets anders over dan te berusten, zijn rommel op te
ruimen en over te gaan tot de orde vande dag. In mijn geval is dat
werken. Hij komt knus op het bureau zitten en slaat het beweeg van
mijn pen met een schuin hoofd gade. Soms tikt hij er even op met
zijn hand, maar dat is te dragen. Gecompliceerder wordt
telefoneren. Ik neem de hoorn van het toestel en begin een nummer
te draaien. Dat vindt hij een van mijn sterkste bakken! Uitzinnig
van geestdrift werpt hij zich op mijn hand en slaat zijn nagels in
de terugdraaiende nummerschijf. Door zijn dartel toedoen krijg ik
dan onverwijld iemand, die ik helemaal niet hebben moet. Ik prevel
excuses, bel af, hou hem met een hand in zijn nekvel en draai met
de andere opnieuw — en nu goed.
Maar ik laat hem iets te vroeg los.
Als ik net in gesprek ben trippelt hij naar het toestel en gaat er
met zijn beide voorpootjes bovenop staan, waardoor de verbinding
wordt verbroken.
'Denk je nou echt dat je me helpt?' vraag ik.
Met lodderogen kijkt hij me aan, verheft zich spinnend en likt
liefderijk aan mijn neus.
Er is niets te beginnen met dit beest.
Een poos later trekt hij mijn aandacht door zachte jammerkreetjes
uit te stoten. Hij zit op een stoel, die zowat een meter verwijderd
is van de tafel, waarop een vlieg van middelbare leeftijd
loopt.
Die vlieg begeert hij heftig.
Doodstil zit hij in loerhouding en brengt zijn bovenlichaam,
uiterst voorzichtig, millimeter na millimeter voortwaarts.
Eindelijk slaat hij toe, verliest zijn evenwicht, komt krachtig met
zijn kin op detafelrand terecht en valt ruggelings op de vloer.
De vlieg doet niet eens de moeite om te kijken, laat staan te
schrikken.
Het is erg vernederend.
Bedroefd keert Theolonius bij mij terug, kleine mauwtjes van
zelfbeklag zingend, waarbij zijn bek vertrekt, of hij pijn aan zijn
vullingen heeft. Omdat hij wel de verlangens, maar niet de
bekwaamheden van een groot-wildjager heeft, help ik hem zo nu en
dan een handje. Het plafond van mijn kamer is tamelijk laag. Als ik
hem in mijn hand zet en optil kan hij bij de balken, waarop
regelmatig vliegen bezig zijn aan lange, eentonige wandelingen.
Natuurlijk is de methode een beetje unfair, maar graven en baronnen
gaan ook vaak ter jacht in wouden waar het wild eerst zorgvuldig op
een hoop gedreven werd.
Ze schieten dan ook veel.
Maar Thelonius niet. Zijn methode deugt niet. Ik til hem naar een
vlieg die hij dan, onder schotbereik, eerst aandachtig gaat zitten
bekijken.
'Pak 'm dan, sufferd!' roep ik.
Daardoor opgehitst, maakt hij dan een volstrekt wezenloos gebaar
met zijn twee pootjes. Hij kan het net zo goed laten, want hij doet
het zo klunzig, dat de vlieg grinnikend wegzweeft, om zich een paar
meter verder, met wat kameraden, vrolijk over hem te maken. En niet
ten onrechte. Ik geloof, dat ik ze nog beter met mijn hand zou
kunnen vangen. Maar dat doe ik niet. Ik ben lid van de
dierenbescherming.