Dagdroom
Onder het spreken nam de directeur zijn bril af en streek
vermoeid over zijn ogen, die flets blauw waren en waterig.
'Het is niet nodig er nog eens aan te herinneren, ' zei hij met
zijn schorre oude-herenstem, 'dat ik u hier in dienst genomen heb,
uitsluitend en alleen op aandringen van mijn goede vriend, dominee
Daals, die u, na alles wat er is voorgevallen, een nieuwe kans
heeft willen verschaffen. Goed, ik heb mijn christenplicht
verstaan. Maar dan mag ik toch van u minstens eisen dat u enige
ijver, enige toewijding toont. En uw onmiddellijke chef, meneer
Broekemeyer, is — en nu druk ik mij zacht uit — bepaald niet altijd
tevreden over uw prestaties. '
'Ja, ik voel me in de laatste tijd niet zo wel, ' antwoordde de man
nerveus.
De directeur stond op.
'Als u ziek bent, moet u de dokter raadplegen, ' sprak hij koel,
'maar eh — ik vraag we wel eens af of uw manier van leven
verstandig is. Begrijp me goed, het gaat mij niet aan wat u met uw
vrije tijd doet.
Maar u moet wél zorgen dat u capabel bent uw werk naar behoren te
verrichten. '
De secretaresse kwam binnen met het brievenboek.
'Er is een grens aan ons geduld, ' zei de directeur mat en beduidde
met een achteloos gebaar dat het onderhoud ten einde was.
Even later liep de man op straat. Het was kwart over vijf en de
stad hulde zich in een mistig duister.
Hij schopt me eruit, dacht hij somber, hij heeft al lang schoon
genoeg van zijn christenplicht. Trouwens, ik zit hele ochtenden te
suffen, dat is waar. En ik maak fout op fout.
In een smal straatje stond hij stil voor een kleine kroeg.
'Ik vraag me af of uw manier van leven verstandig is, ' citeerde
hij grijnzend en ging er binnen. Het café heette Bij Koos, maar
werd in de buurt de vuilnisbak genoemd, omdat er uitsluitend op
dood spoor geraakte mannen en een paar oude publieke vrouwen kwamen
drinken. Als je een glas voor je had, moest je er goed op letten,
want zodra je even je hoofd omdraaide, dronk iemand het leeg — dat
was een gewoonte van het huis.
'Ha, die Koos, ' riep de man tegen een dikke, paars getinte reus
achter de tapkast.
'Dag ome Henk, ' antwoordde de kastelein en kneep de ogen teder
dicht.
Nog voor hij het glas had aangeraakt, voelde de man een zekere
ontspanning. Hij hield van dit warme rokerige varkenshok, waar zó
onsamenhangend werdgezwetst, dat hij soms aan een psychopathenasiel
denken moest. Maar dat trok hem juist aan. Al had hij dan ook
anderhalf jaar gezeten voor verduistering en al was hij dan ook nu,
als man van vijftig, volkomen afhankelijk van een oude hypocriet,
die aan christenplicht deed — hier voelde hij zich nog altijd de
meerdere, omdat de anderen verder heen waren dan hij.
'Nog maar een, Koos. '
Het tweede glas veegde zijn somberheid weg en deed de plannen
ontbloeien. Hij zou eerst zijn salaris halen en dan gewoon
wegblijven. Met het geld ging hij naar Knokke. Hij zag zichzelf de
speelzaal binnenkomen. Ze kenden hem nog wel van vroeger. Maar nu
zou hij voorzichtiger zijn. Om te beginnen duizend franken op
zestien. Het balletje rolde. Zestien kwam uit. Dat was zesendertig
mille. De helft daarvan op rouge. Rouge kwam uit. Dat verdubbelde
de inzet. Nu even wachten. De gewonnen fiches netjes opstapelen.
Het spel observeren. En dan, bij ingeving, ineens vijfduizend op
acht. Acht kwam uit. Rustig, rustig, er was een zee van tijd. Hij
ging even iets drinken aan de bar. Francois herkende hem en wist
zelfs zijn speciale cocktail nog. 'Ach ja, Francois.. Hij bleef aan
de bar staan tot de inspiratie weer over hem kwam. Eenentwintig —
maar nu meteen. Hij kon nog net inzetten. Eenentwintig kwam uit...
De man glimlachte.
'Ome Henk heeft pret, ' riep Koos, 'en die denkt aan een grietje.
'
De man gebaarde dat zijn glas gevuld moest worden.
Om twee uur in de nacht wisselde hij de fiches. In Hollands geld
had hij ruim tweeënvijftigduizend gulden gewonnen. Moeilijk om over
de grens te krijgen? Och, hij was slim. Voor een paar tientjes
voegde hij zich bij een Hollands reisgezelschap en reed in de bus
ongehinderd mee terug naar Amsterdam. De douanen keken niet eens.
Die verwachtten heus niet dat er, tussen de dagjesmensen iemand zat
met een fortuin in zijn zak...
'Nog maar een, Koos. '
Hij zou een zaak kopen. Een café. Hij zou er rijk in worden, zeer
rijk. Die oude hypocriet stuurde hij die paar maanden salaris
terug, met een geestig briefje: Dan heeft uw christenplicht u
tenminste geen geld gekost.
Deze keer lachte hij luidop.
Hij voelde zich volkomen gelukkig.