13
Margaret Godfrey was een van de vijf meisjes op de stenen bank en
ze zat in het midden. De meisjes die erachter stonden, hadden hun
handen op de schouders van de zittende meisjes gelegd. Wexford
telde twaalf gezichten. Het kiekje dat Diana Stevens genomen had,
was scherp, en zelfs na al die tijd was de gelijkenis goed. In
gedachten vormde hij zich weer een beeld van het gezicht dat hij op
de vochtige grond gezien had, en daarna staarde hij, met hernieuwde
belangstelling, naar het gezicht in de zon.
Iedereen glimlachte, behalve Margaret Godfrey. Haar gezicht was sereen. Het blanke voorhoofd was heel hoog, de ogen groot en uitdrukkingsloos; haar lippen waren samengeknepen, de mondhoeken krulden ietsje naar voren. Geslotenheid streed in die serene trekken met iets anders om voorrang. Dit meisje, dacht Wexford, zag eruit of ze een ervaring had opgedaan waar de meeste van haar klasgenoten nooit weet van zouden krijgen, en die haar had getekend. Toch was het geen leed of schaamte die op haar gezicht te lezen stonden, maar gewoon zelfvoldane rust.
Haar gymnastiekpak viel uit de toon. Ze had een jurk met een hoge hals en wijde pofmouwen aan kunnen hebben. Haar haar, toen zacht, niet gekroesd en gegolfd zoals later, viel over haar jukbeenderen en lag in twee glanzende golven langs haar slapen.
Wexford keek even naar de zwijgende Drury, die nu een meter of vier van hem vandaan zat. Toen keek hij, met zijn handen om de foto, er nog eens langdurig naar. Toen Burden binnenkwam, zat hij nog te staren en was zijn thee koud geworden.
Het was bijna drie uur.
'Juffrouw Tipping is er,' zei Burden.
Wexford rukte zich los uit de zonnige tuin, legde een dossier over de foto en zei: 'Laat haar dan maar binnenkomen.
Janet Tipping was een mollig, gezond uitziend meisje met gelakt haar in een kegel boven een dom, achterdochtig gezicht. Toen ze Drury zag, veranderde de wezenloze en niet-begrijpende uitdrukking op haar gezicht niet.
'Nou, ik zou het niet kunnen zeggen,' zei ze. 'Ik bedoel, het is lang geleden.'
Geen twaalf jaar, dacht Burden, maar vier dagen.
'Het kan wel dat ik hem bediend heb. Ik bedoel, ik breng honderden mannen hun bier.' Drury staarde haar met grote ronde ogen aan, alsof hij probeerde tot haar botte, vermoeide hersens te laten doordringen dat ze hem moest herkennen.
'Je moet je me herinneren,' riep Drury. 'Het moet. Ik wil alles doen, je geven wat je maar wilt, als je het je maar herinnert. Je beseft niet dat dit van levensbelang voor me is...'
'O, doe me een lol, zeg,' zei het meisje, nu bang geworden. 'Ik heb me suf geprakkiseerd en ik weet het niet meer.' Ze keek naar Wexford en zei: 'Kan ik nu gaan?'
De telefoon ging toen Burden haar uitliet. Hij nam de hoorn op en gaf die aan Wexford.
'Ja... ja, natuurlijk wil ik dat ze terugkomt,' zei Wexford. 'Dar was Martin,' zei hij buiten de kamer tegen Burden. 'Mevrouw Drury zegt dat ze dat regenkapje maandagmiddag heeft gekocht.'
'Dat hoeft niet per se te betekenen...' begon Burden. 'Nee, en Drury is dinsdag na half zeven thuisgekomen. Ze herinnert zich dat, omdat ze op de tomaten zat te wachten.
Ze wilde ze in een salade doen, voor bij de boterham. Als hij mevrouw Parsons niet aan het vermoorden was, Mike, dan heeft hij wel verdomd lang over dat biertje gedaan. Voor een onschuldig iemand is hij wel erg bang, bijna gek van angst zou je zeggen.'
Weer zei Burden: 'Dat hoeft niet per se te betekenen...'
'Weet ik, weet ik. Mevrouw Parsons hield van groentjes en van sulletjes, hè?'
'Er lag zeker niets in de tuin?'
'Vijf spijkers, een kilo of honderd kapotte bakstenen en een DinkyToy, een Rolls Royce,' zei Wexford. 'Drury mag ons wel dankbaar zijn, hij hoeft de tuin in de herfst niet om te spitten.' Hij zweeg en voegde eraan toe: 'Als hij er dan nog is.'
Ze gingen terug naar Wexfords kamer. Drury zat onbeweeglijk, zijn gezicht geelwit, als een gepelde noor.
'U hebt wel verdomd lang over dat biertje gedaan, meneer Drury,' zei Wexford. 'U was pas na half zeven thuis.'
Drury mompelde wat, zijn lippen amper bewegend. 'Ik wilde de bestelling hebben. Ik heb wat rondgehangen. Het is druk om zes uur. Ik ben geen drank gewend en ik durfde eerst niet te rijden. Ik wilde Spellman vinden.'
Eén glaasje, dacht Burden en dan niet durven rijden?
'Wanneer hebt u de relatie met mevrouw Parsons weer aangeknoopt?'
'Ik zeg u dat er geen relatie was. Ik had haar in twaalf jaar niet gezien. Ik reed door High Street en toen ben ik gestopt en heb even met haar gepraat...
'U was jaloers op meneer Parsons, nietwaar?'
'Ik heb Parsons nooit ontmoet.'
'U zou op iedereen jaloers geweest zijn die met mevrouw Parsons getrouwd was. U hoefde hem niet te zien. Ik denk dat u afspraakjes met haar hebt gemaakt en haar in uw auto mee uit hebt genomen. Ze werd het beu en dreigde het aan uw vrouw te vertellen.'
'Vraag het mijn vrouw, vraag het haar maar. Ze zal u vertellen dat ik haar nooit ontrouw ben geweest. Ik ben gelukkig getrouwd.'
'Uw vrouw is op weg hierheen, meneer Drury. We zullen het haar vragen.'
Drury was elke keer als de telefoon
ging, opgesprongen. Toen hij weer ging, na een lange tijd gezwegen
te hebben, ging er een heftige rilling door hem heen en kreunde hij
een beetje. Wexford, die al uren op hete kolen zat, knikte naar
Burden. 'Ik neem het gesprek wel ergens anders,' zei hij.
Bryant stenografeerde met vlugge, dunne hiërogliefen het vel papier vol. Wexford had met de hoofdcommissaris van Colorado gesproken, maar nu hij achter Bryant stond, kon hij niets verstaan van wat de Amerikaan met onduidelijke stem door de koptelefoon zei, kon hij alleen maar kijken naar de woorden die in een ingewikkeld geheimschrift op papier werden gezet.
Tegen vieren was het stenogram
uitgewerkt. Wexford las de brief nog eens, met een gezicht dat nog
steeds onverstoorbaar kalm stond, maar waarop Burden toch een spoor
van opwinding kon lezen. De dode woorden, nu koel op officieel
papier getypt, schenen nog kracht van leven te bezitten. Een druk,
jachtig leven dat een vrouw ergens in een negorij op het platteland
geleid had. Hier in het holst van de nacht, tussen de
kantoorstoelen en de groene stalen archiefkasten, herleefde mevrouw
Parsons een ogenblik -een van de weinige momenten in de hele zaak —
en werd weer een mens van vlees en bloed. In haar woorden lag geen
drama, alleen maar de fluistering van een kleine tragedie. Toch was
de brief vanwege haar lot een vreselijk document, het enige op
papier gezette fragment van haar innerlijke leven.
Lieve Nan (las Wexford),
Ik kan me je verbazing voorstellen als je mijn nieuwe adres leest. Ja, we zijn hier teruggekeerd en wonen op een steenworp afstand van de school, en maar een paar kilometer van het dierbare oude huis vandaan. We moesten tantes huis verkopen en verloren er nogal wat op, zodat we, toen Ron de kans had hier een baan te krijgen, dachten dat dit de oplossing zou zijn. Men zegt dat het leven op het platteland goedkoper is, maar ik kan je wel zeggen dat we daar nog niets van gemerkt hebben.
Ik vond het wel fijn wonen in Flagford al dacht jij van niet. Het was alleen je-weet-wel waarom ik er vandaan ging. Geloof me, Nan, ik was echt in paniek over die geschiedenis met Doon, en je kunt je dus wel voorstellen dat ik het niet zo plezierig vond een paar weken nadat we hier ingetrokken waren, pats-boem Doon tegen 't lijf te lopen. Hoewel ik veel ouder ben nu, ben ik er nog steeds bang voor en walg ik er ook een beetje van. Ik zei dat het beter was de zaak te laten rusten, maar dat wil Doon niet. Ik moet zeggen dat het wel erg plezierig is wat tochtjes te maken in een comfortabele auto en mee uit eten genomen te worden.
Geloof me, Nan, het is, zoals het altijd is geweest, alleen maar vriendschap. Toen Doon en ik jonger waren, wisten we, geloof ik, echt niet dat het wat anders kon zijn. Ik tenminste niet. Natuurlijk doet de gedachte alleen al me walgen. Doon wil me alleen af en toe zien, maar het blijft eng.
Jullie krijgen dus een nieuwe auto. Ik wou dat wij er ons een konden permitteren, maar op het ogenblik hoeven we er in de verste verte niet aan te denken. Wat vervelend dat Kim zo gauw na de mazelen waterpokken kreeg. Ik geloof dat een gezin hebben ook zijn nadelen heeft en net zo goed zorgen als vreugden meebrengt. Het ziet er niet naar uit dat Ron en ik de zorgen en het geluk zullen beleven, want ik heb al in twee jaar zelfs geen loos alarm gehad.
Maar ik zeg altijd maar dat je, als je een werkelijk gelukkig huwelijk hebt, zoals wij, geen kinderen nodig hebt om het in stand te houden. Misschien zijn de druiven alleen maar zuur. Hoe dan ook, we zijn gelukkig, en Ron lijkt veel minder gespannen nu we de stad uit zijn. Ik zal nooit begrijpen, Nan, waarom mensen als Doon niet tevreden kunnen zijn met wat ze hebben en maar naar de maan blijven reiken.
En nu moet ik eindigen. Dit is echt een groot huis en niet bepaald voorzien van moderne gemakken! Doe de groeten aan Wil en je kroost. Ook groeten van Ron.
Liefst van Meg.
Een gelukkig huwelijk? Kon een huwelijk gelukkig zijn als het onrustig op een zee van bedrog en uitvluchten dobberde? Burden legde de brief neer, nam hem toen weer op en las hem nog eens. Wexford vertelde hem van zijn gesprek met de hoofdcommissaris en zijn gezicht klaarde wat op. 'We zullen het nooit kunnen bewijzen,' zei Burden. 'Dat moet je aan Drury gaan vertellen. Gates zal hem nu thuisbrengen. Als hij een eis tot schadevergoeding wil indienen, denk ik dat Dougie Quadrant hem wel de helpende hand zal willen bieden. Maar zeg dat maar niet tegen hem en laat hij niet meer onder mijn ogen komen. Ik krijg het nog aan mijn lever van hem.'
Het begon licht te worden. De lucht was grijs en nevelig en de straten waren aan het opdrogen. Wexford, helemaal stijf van het zitten, besloot zijn auto te laten staan en naar huis te lopen.
Hij hield van de vroege ochtenduren, maar had meestal geen wilskracht genoeg om dat plezier te zoeken, tenzij hij moest. Het hielp hem denken. Er was niemand op straat. Het plein leek veel groter dan overdag en er lag een vieze plas in de goot op de plaats waar de bussen stopten. Op de brug kwam hij een hond tegen, die met de neus in de wind vastberaden op een of ander geheimzinnig doel scheen af te draven. Wexford bleef even staan en keek naar het water in de diepte. De grote grijze gestalte staarde terug tot de wind het oppervlak deed rimpelen en het spiegelbeeld brak.
Voorbij mevrouw Missals huis, voorbij de huisjes... Hij was bijna thuis. Op het aankondigingbord van de methodistenkerk kon hij in het toenemende licht net de rode geschilderde letters ontcijferen: 'God heeft u nodig als Zijn Vriend.' Wexford liep naar het bord toe en las de woorden van nog een kennisgeving, die eronder geprikt was. 'De heer R. Parsons nodigt alle leden van de gemeente en vrienden uit voor een dienst ter nagedachtenis van zijn vrouw Margarct, die deze week zo tragisch om het leven is gekomen, te houden op zondagmorgen om tien uur.'
Vandaag zou het huis in Tabard Road dus voor het eerst na haar overlijden leeg zijn... Nee, dacht Wexford, Parsons was ook bij het gerechtelijk onderzoek geweest. Maar dan... Zijn gedachten keerden terug naar bepaalde gebeurtenissen van de middag, naar gelach dat op het hoogtepunt afbrak, naar een boek, een heftige wisseling van emoties, naar een vrouw, gekleed voor een afspraakje.
'We zullen het nooit kunnen bewijzen,' had Burden gezegd.
Maar ze konden die morgen naar Tabard
Road gaan en het proberen.
Mijn verlangens waren bescheiden, Minna. Ik vroeg zo weinig, maar een paar uren van al die uren die samen een week vormen, oneindig kleine draaikolkjes in de grote oceaan van de eeuwigheid.
Ik wilde praten, Minna, alle leed en smart aan je voeten leggen, de benauwenis van tien jaren wanhoop. De tijd, dacht ik, de tijd, die de scherpe kantjes van de wreedheid bijschaaft, die het snijdende lemmet van de verachting afstompt, die de rafels van kritiek snoeit, de tijd zal haar oog verzacht en haar oor vertederd hebben.
Het was stil in het bos waarheen we gingen, op het weggetje waar we lang geleden hadden gewandeld, maar jij was de bloemen vergeten die we er geplukt hadden, de wasgele diadeem van bosrank.
Ik praatte zachtjes en dacht dat jij in gepeins was verzonken. Al die tijd dacht ik dat je luisterde en eindelijk zweeg ik, hunkerend naar je lof, je liefde, ja, Minna, liefde. Is dat zo slecht, zo verderfelijk, als die verhuld gaat in het pure gewaad van vriendschap?
Ik staarde naar je, ik betastte je
haar. Je had je ogen gesloten, want stomme slaap sprak je meer aan
dan mijn woorden, en ik wist dat het te laat was. Te laat voor
liefde, te laat voor vriendschap, te laat voor iets anders dan de
dood...