12
Het huis zag er bij avond niet aanlokkelijk uit. Het ruwe grijze
graniet glinsterde in het schijnsel van Wexfords lichten en de
bladeren van de bloemloze blauweregen die er tegenop groeide,
hadden een onaangename, geelgroene kleur.
De Quadrants hadden iemand te eten. Wexford zette zijn auto naast de zwarte Daimler en liep de trap naar de voordeur op. Hij belde verscheidene keren. Toen werd de deur geruisloos, bijna ergerlijk langzaam, door Quadrant zelf geopend.
Toen hij bij Helen Missal te gast was, had hij een donker pak aan gehad. Thuis, bij zijn vrouw en gasten, was hij op avondkleding overgegaan. Maar er was niets ordinairs aan Quadrant, geen fantasievest, geen gekoketteer met nachtblauw. De smoking was zwart en het overhemd onberispelijk.
Hij zei niets, maar scheen dwars door Wexford heen naaide schemerige tuin achter deze te staren. Hij had iets van een onbeschaamde waardigheid over zich, wat nog versterkt werd door de wandtapijten die hem omlijstten. Toen zei Wexford bij zichzelf dat deze man alleen maar een provinciaal advocaatje was.
'Ik zou graag uw vrouw nog even willen spreken, meneer Quadrant.'
'Op dit uur?'
Wexford keek op zijn horloge en op hetzelfde ogenblik schoof Quadrant zijn manchet omhoog — manchetknopen van zilver met onyx glinsterden in het gedempte licht -keek met een opgetrokken wenkbrauw op de vierkante wijzerplaat op zijn pols en zei: 'Het komt buitengewoon slecht uit.' Hij maakte geen aanstalten Wexford binnen te laten. 'Mijn vrouw is niet erg sterk en toevallig hebben we mijn schoonouders te eten...'
Oude Rogers en zijn wijf, van Pomfret Hall, dacht Wexford grof. Hij bleef onbeweeglijk staan, zonder te lachen.
'Nou, goed dan,' zei Quadrant, 'maar maak het kort, wilt u?'
Achter hem in de hal bewoog even iets. Een bruine jurk, een stukje koffiebruine stof, was heel even tegen de geborduurde bomen op de wandtapijten te zien, toen schuifelde de kinderjuf van mevrouw Quadrant weg.
'Gaat u maar naar de bibliotheek.' Quadrant liet hem in een kamer die gemeubileerd was met blauw leren stoelen. 'Ik bied u geen borrel aan, omdat u immers in dienst bent.' De woorden klonken een beetje beledigend. Toen lachte Quadrant op zijn vluchtige en katachtige manier. 'Een ogenblikje,' zei hij, 'dan ga ik mijn vrouw halen.' Hij draaide zich om met een langzame, sierlijke beweging, wachtte even en deed toen de deur achter zich dicht, Wexford insluitend.
Hij liet hem dus niet bij de familie binnen, dacht Wexford. Quadrant was nerveus en verborg een wat vage angst op de manier van mannen van zijn soort, achter een ijzeren zelfbeheersing.
Terwijl hij wachtte, keek hij naar de boeken om hem heen. Er waren er honderden, rijen vol langs elke wand. Veel 19e eeuwse romans, maar evenveel verzen uit de 17e en 18e eeuw. Wexford haalde zijn schouders op. Kingsmarkham was omringd door huizen als dit, een bolwerk van rijkdom, huizen met bibliotheken, bibliotheken met boeken...
Fabia Quadrant kwam bijna geruisloos binnen. Haar lange japon was zwart. Haar gezicht stond vrolijk, een beetje koortsachtig, en ze begroette hem opgewekt.
'Nog eens hallo, inspecteur.'
'Ik zal u niet lang ophouden, mevrouw Quadrant.'
'Wilt u niet gaan zitten?'
'Dank u. Heel even dan.' Zij ging ook zitten en hij zag hoe ze haar handen in haar schoot vouwde. De diamant aan haar linkerhand gloeide in het donkere holletje tussen haar knieën.
'Zou u me alles willen vertellen wat u u van Dudley Drury kunt herinneren?' vroeg hij.
'Wel, het was mijn laatste schooljaar,' zei ze. 'Margaret vertelde me dat ze een vriendje had - haar eerste wellicht. Ik weet 't niet. Het is nog maar twaalf jaar geleden, inspecteur, maar wij waren anders dan de opgroeiende jeugd van nu. Het was niets bijzonders als je op je achttiende nog geen vriendje had. Begrijpt u wel?' Ze sprak duidelijk en langzaam, alsof ze een kind les gaf. Er was iets in haar manier van doen dat Wexford ergerde en hij vroeg zich af of ze zich ooit in haar leven had moeten haasten, of ze ooit staande even iets had moeten eten of had moeten rennen om een trein te halen. 'Het was misschien wat ongewoon, maar niet gek, niets bijzonders. Margaret stelde me niet aan haar vriend voor, maar ik herinnerde me zijn naam omdat die op Drury Lanc leek en ik hem nooit eerder als achternaam gehoord had.'
Wexford trachtte zijn ongeduld te bedwingen.
'Wat heeft ze u over hem verteld, mevrouw Quadrant.'
'Heel weinig.' Ze zweeg en keek hem aan alsof ze liever niet een man die in gevaar verkeerde, wilde verraden. 'Maar één ding. Ze zei dat hij jaloers was, jaloers op het fanatieke af'
'Juist.'
'Hij wilde niet dat ze andere vrienden had. Ik had de indruk dat hij zeer emotioneel en aanmatigend was.'
Karaktertrekken die je amper kon begrijpen, dacht Wexford, of wel soms? Hij herinnerde zich hoe inconsequent Quadrant was geweest en was weer verbaasd. Haar stem, ongewoon scherp en kritisch, onderbrak zijn gemijmer.
'Hij was erg van de kook dat ze naar Londen terugging. Ze zei dat hij er slecht aan toe was, hij vond zijn leven zonder haar niet de moeite waard. U kunt zich dat wel voorstellen.'
'Maar hij kende haar pas een paar weken.'
'Ik vertel u alleen maar wat zij gezegd heeft, inspecteur.' Ze glimlachte, alsof ze lichtjaren ver van Drury en Margaret Godfrey afstond.
'Het scheen haar niet te kunnen schelen. Margaret was geen gevoelig mens.'
In de hal klonken zachte voetstappen en achter Wexford ging de deur open.
'O, ben jij daar,' zei Fabia Quadrant. 'Inspecteur Wexford en ik hebben over de liefde gepraat. Het lijkt mij allemaal verkwisting van de geest ten koste van veel schaamte.' Maar dat was geen jonge liefde, dacht Wexford, die het citaat probeerde thuis te brengen, maar meer wat hij die middag op Helen Missals gezicht had gezien.
'Nog één kleinigheid, mevrouw Quadrant,' zei hij. 'Mevrouw Parsons scheen toen ze die twee jaar in Flagford woonde, geïnteresseerd te zijn in 19e eeuwse poëzie. Ik heb me afgevraagd of daar nog iets bijzonders achter zat.'
'Niets geheimzinnigs, als u dat bedoelt,' zei ze. 'Die poëzie moesten we voor ons eindexamen lezen.'
Toen deed Quadrant iets vreemds. Hij liep tussen Wexford en zijn vrouw door naar de andere kant van de bibliotheek en nam een boek van een van de planken. Zonder te aarzelen legde hij zijn hand erop. Wexford had de indruk dat hij het geblinddoekt of in het donker had kunnen pakken.
'O, Douglas,' zei mevrouw Quadrant, 'dat wil de inspecteur niet zien.'
'Kijk.' Wexford keek en las van een
rijk versierd stuk papier, dat aan de binnenkant van de omslag van
het boek was geplakt:
Aangeboden aan Fabia Rogers voor uitmuntende resultaten
op het eindexamen van de middelbare
school, 1951
In zijn vak kwam je niet ver als je om woorden verlegen zat, maar hij kon nu toch niets bedenken om de trots op Quadrants donkere gezicht te versterken, of de verlegenheid op dat van zijn vrouw te verminderen. 'Ik ga nu maar,' zei hij tenslotte.
Quadrant zette het boek abrupt terug en nam zijn vrouw bij de arm. Zij hield hem stevig bij de mouw van zijn jasje vast. Het leek opeens of ze heel innig verbonden waren, maar desondanks was het een eigenaardige platonische verbondenheid.
'Goedenavond, mevrouw Quadrant. U bent erg behulpzaam geweest. Het spijt me dat ik u heb lastig gevallen...' Hij keek weer op zijn horloge. 'Op dit uur,' zei hij, en hij genoot van Quadrants vijandige blik.
'Tot uw dienst, inspecteur.' Ze lachte neerbuigend, zelfverzekerd, alsof ze werkelijk een gelukkige vrouw was met een toegewijde echtgenoot.
Ze lieten hem samen uit. Quadrant was
weer hoffelijk en beleefd, maar de hand onder aan de mouw, waarop
de vingers van zijn vrouw rustten, was gebald en de knokkels waren
wit onder de gebruinde huid.
Tegen de muur van het politiebureau stond een fiets, een fiets met een mandje en een uitpuilend gereedschapstasje. Wexford liep de hal in en botste bijna tegen een dikke, war boerse vrouw op.
'Pardon.'
'Niets aan de hand,' zei ze. 'Geen botten kapot. U bent toch niet die inspecteur, hè?'
De hoofdagent aan de balie grinnikte even, kuchte toen maar wat en bedekte zijn mond met zijn hand.
'Ik ben inspecteur Wexford. Kan ik iets voor u doen?' Ze viste iets uit haar schoudertas.
'Er wordt van me verwacht dat ik u help,' zei ze. 'Een van uw mannen is bij mij thuis geweest...'
'Juffrouw Clarke,' zei Wexford. 'Wilt u niet even in mijn kamer komen?'
Hij kreeg, zonder te weten waarom, plotseling weer wat hoop. Voor de variatie kwam er nu eens iemand bij hem. Zijn stemming zakte echter weer, toen hij zag wat ze in haar hand hield. Het was weer een foto.
'Die heb ik gevonden,' zei ze, 'tussen een hoop andere rommel. Als u zo'n beetje de goegemeente afsjouwt om mensen te spreken die Margaret hebben gekend, hebt u er misschien iets aan.'
De foto was een vergroting van een kleiner kiekje. Er stonden een stuk of tien meisjes op, in twee rijen, en het was duidelijk dat hij niet door een vakman was gemaakt.
'Di heeft hem genomen,' zei juffrouw Clarke. 'Di Stevens. Het grootste deel van de zesde klas staat erop.' Ze keek hem aan en trok een gezicht alsof ze bang was dat ze iets onnozels had gedaan door met de foto aan te komen. 'U mag hem houden als u er wat aan hebt.'
Wexford stopte hem in zijn zak en was van plan hem later te bekijken, al betwijfelde hij of hij hem nu nog nodig zou hebben. Toen hij juffrouw Clarke uitliet, liep hij hoofdagent Martin tegen het lijf die terugkwam van zijn gesprek met de bedrijfsleider van de supermarkt. Er was niet genoteerd hoeveel roze kapjes de afgelopen week verkocht waren, alleen het totale aantal kapjes in alle kleuren. De voorraad was op maandag ontvangen en zaterdagsavonds waren zesentwintig kapjes verkocht. De bedrijfsleider dacht dat ongeveer vijfentwintig procent van de voorraad roze was geweest en heel ruw geschat, dacht hij dat zes daarvan waren verkocht.
Wexford stuurde Martin naar Flagford om Janet op te sporen. Toen belde hij Drury op. Burden nam de telefoon aan. Ze hadden niets gevonden in het huis. Mevrouw Drury was bij haar zus in Hastings, maar die had geen telefoon.
'Martin zal erheen moeten,' zei Wexford. 'Jou kan ik niet missen. Wat heeft Spellman gezegd?'
'Ze waren dinsdag precies om half zes gesloten. Drury heeft de groente voor zijn vrouw woensdag gehaald.'
'Waarom koopt hij eigenlijk groente? Hij kweekt ze zelf in de tuin.'
'Het ging om tomaten, komkommer en een pompoen.'
'Dat is fruit, geen groente. Over tuinieren gesproken, ik zal je wat lampen brengen en dan kunnen ze gaan graven. Misschien heeft Drury die portemonnee en sleutel wel begraven toen hij met die aardappels bezig was.'
Dudley Drury was er niet best aan toe toen Wexford naar Sparta Grove terugkeerde. Hij liep te ijsberen, maar zag er wat slapjes uit.
'Hij heeft overgegeven,' zei Gates.
'Wat een flinke kerel,' zei Wexford. 'Wie denk je dat ik ben, inspecteur van de volksgezondheid?'
Het huis was helemaal doorzocht en het zag er heel wat netter uit dan voor ze begonnen. Toen de lampen er waren, begonnen Bryant en Gates in het aardappelveldje te graven. Met een wit gezicht keek Drury door het raam van de eetkamer toe hoe de kluiten aarde werden opgeschept en omgekeerd. Deze man, dacht Wexford, had eens gezegd dat het leven zonder Margaret Parsons onleefbaar zou zijn. Had hij in werkelijkheid bedoeld dat het ondraaglijk zou zijn als ze aan een ander toebehoorde?
'Zou u nu met me mee willen gaan naar het bureau, meneer Drury?'
'Arresteert u me?'
'Ik zou u alleen nog een paar vragen willen stellen,' zei Wexford. 'Alleen maar een paar vragen.'
Intussen was Burden naar Pomfret gereden, had de ijzerhandelaar uit zijn bed gehaald en het alibi van diens neef gecontroleerd.
'Dud gaat dinsdags altijd vroeger weg,' bromde hij. ' 't Wordt wel elke week vroeger, dat wel. 't Is eerder vijf uur dan kwart over vijf.'
'U zou dus zeggen dat hij afgelopen dinsdag om ongeveer vijf uur weggegaan is?'
'Ik zou niet willen zeggen om vijf uur. Tien over, kwart over. Ik was druk bezig in de winkel. Dud kwam binnen en zei: "Ik ga nu, oom." Ik had geen reden hem te gaan controleren, nietwaar?'
'Zou het tien over vijf of kwart over geweest kunnen zijn?'
'Wat mij betreft, kan het twintig
over geweest zijn.'
Het regende nog steeds zachtjes. De hoofdweg was glimmend zwart en plakkerig. Wat juffrouw Sweeting 's middags ook gezien mocht hebben, het weggetje en het bos waren nu uitgestorven. De toppen van de bomen gingen heen en weer in de wind. Burden minderde vaart en dacht eraan hoe vreemd het was dat een oninteressant hoekje van het platteland, door de manier waarop het door iemand was gebruikt, plotseling een onheilspellende en afschuwelijke bergplaats was geworden, het punt waarop nieuwsgierige ogen zich richtten en misschien nog vele jaren het reisdoel van de helft van alle bezoekers van deze streek.
Op het voorplein van het politiebureau kwam hij Martin tegen. Janet Tipping was onvindbaar. Ze was, zoals meestal op zaterdagavond, met haar vriend uitgegaan en haar moeder had met agressieve onverschilligheid tegen Martin gezegd dat ze zeker niet voor een of twee uur in de nacht zou thuiskomen. Ze wist niet waar haar dochter was, en toen haar gevraagd werd een mogelijke plaats te noemen, had ze gezegd dat Janet en haar vriend waarschijnlijk op zijn motor naar de kust gereden waren.
Burden tikte op Wexfords deur en de inspecteur riep hem binnen. Drury en Wexford zaten tegenover elkaar. 'Laten we dinsdagavond nog eens de revue laten passeren,' zei Wexford net. Geruisloos liet Burden zich in een van de met tweed beklede stalen stoelen zakken. De klok aan de muur tussen de archiefkast waarop nog steeds Doons boeken en de kaart van Kingsmarkham lagen, gaf aan dat het tien voor twaalf" was.
'Ik ging om kwart over vijf uit de zaak weg en ben regelrecht naar Flagford gereden. Toen ik bij Spellman kwam, waren ze dicht en daarom ben ik achterlangs gelopen en heb tussen de kassen gekeken. Ik heb een paar keer geroepen, maar ze waren allemaal weg. Maar dat heb ik u allemaal al verteld.'
Wexford zei rustig: 'Akkoord, meneer Drury. Laten we maar zeggen dat ik een slecht geheugen heb.'
Drury's stem was nu heel hoog en gespannen. Hij pakte zijn zakdoek en veegde zijn voorhoofd af.
'Ik keek nog even rond of ik de bestelling ergens zag staan, maar die was er niet.' Hij schraapte zijn keel. 'Ik had een beetje de pest in, omdat mijn vrouw de groenten nodig had voor het eten. Ik ben langzaam het dorp doorgereden, omdat ik dacht dat ik Spellman misschien tegen zou komen en dat die me dan mijn bestelling alsnog zou meegeven. Maar ik heb hem niet gezien.'
'Hebt u wel iemand gezien die u kent, iemand die u gekend hebt toen u in Flagford woonde?'
'Er waren een paar kinderen,' zei Drury. 'Ik weet niet wie het waren. De rest heb ik u al verteld. Ik ben de Swan binnengelopen en dat meisje heeft me bediend.'
'Wat hebt u gedronken?'
'Een pilsje.' Hij bloosde. Om de leugen, vroeg Burden zich af, of vanwege de zonde tegen de leer? 'Er was niemand. Ik heb gekucht en na een poosje kwam dat meisje van achteren aanlopen. Ik bestelde het pilsje en betaalde. Ze herinnert het zich vast wel.'
'Maakt u zich geen zorgen, wij zullen het haar vragen.'
'Ze bleef niet in de bar. Ik was er helemaal alleen. Toen ik mijn glas leeg had, ben ik weer naar Spellman gegaan om te kijken of er iemand was. Ik zag niemand en toen ben ik naar huis gegaan.'
Drury sprong op en greep de rand van het bureau vast. Wexfords stukken wapperden ervan en de telefoon rammelde op de haak.
'Hoort u eens, riep hij uit, 'ik heb het u al gezegd. Ik zou Margaret geen kwaad gedaan hebben.'
'Ga zitten,' zei Wexford. Drury dook weer ineen en het zenuwtrekje verscheen weer op zijn gezicht. 'U was erg jaloers, hè?' Wexford zei het alsof hij een normaal gesprek voerde. 'U wilde niet dat ze nog andere vrienden had.'
'Dat is niet waar.' Drury probeerde te schreeuwen, maar hij had zijn stem niet meer in bedwang. 'Ze was alleen maar een vriendin. Ik weet niet wat u bedoelt met jaloers. Natuurlijk wilde ik niet dat ze met andere jongens uitging toen ze mijn vriendin was.'
'Bent u met haar naar bed geweest?'
'Nee.' Hij kleurde weer, kennelijk beledigd. 'U hebt niet het recht me zoiets te vragen. Ik was pas achttien.'
'U hebt haar veel cadeautjes gegeven, hè, een massa boeken.'
'Die boeken heeft Doon haar gegeven, ik niet. Ze had het uitgemaakt met Doon toen ze met mij uitging. Ik heb haar nooit iets gegeven. Daar had ik geen geld voor.'
'Waar is Foyle, meneer Drury?'
'In Londen. Het is een boekwinkel.'
'Hebt u daar weleens boeken voor Margaret Godfrey gekocht?'
'Ik zeg u dat ik haar nooit een boek heb gegeven.'
'En The Picture of Dorian Gray dan? Dat hebt u haar niet gegeven. Waarom hebt u het voor uzelf gehouden? Omdat u dacht dat het haar zou schokken?'
Met doffe stem zei Drury: 'Ik heb u laten zien hoe ik drukletters schrijf.'
'Een handschrift kan in twaalf jaar erg veranderen. Vertelt u me eens wat over dat boek.'
'Dat heb ik al gedaan. We waren in haar tantes huis en het boek zat in een pakje. Ze maakte het open en toen ze zag wie het gestuurd had, zei ze dat ik het boek mocht hebben.'
Tenslotte lieten ze hem zwijgend bij de hoofdagent achter en gingen samen naar buiten.
'Ik heb Drury s handschrift naar die grafoloog in St. Mary's Road gestuurd,' zei Wexford. 'Maar drukletters, Mike, en twaalf jaar geleden! Het ziet er naar uit dat degene die die opdracht schreef, het in drukletters deed omdat zijn handschrift slecht of moeilijk leesbaar was. Drury's schrift heeft ronde en duidelijke letters. Ik heb het gevoel dat hij niet veel schrijft en dat zijn handschrift nooit ontwikkeld is.'
'Hij is de enige met wie we gesproken hebben, die mevrouw Parsons Minna heeft genoemd,' zei Burden, 'en die van Doon afwist. Hij had een van die kapjes in huis en dat kan een van de andere vijf zijn, maar ook dat van mevrouw Parsons. Als hij om tien over en zelfs nog om kwart over vijf bij zijn oom vandaan is gegaan, kon hij om twintig over bij Prewett zijn en toen had Bysouth zijn koeien al bijna een half uur op stal.'
De telefoons hadden nu al een hele tijd gezwegen, een ongewoon lange tijd voor het drukke politiebureau vond Burden. Wat was er gebeurd met het gesprek waar ze vanaf de lunch al op wachtten? Het was bijna griezelig zoals Wexford zijn gedachten scheen te lezen.
'We kunnen nu ieder ogenblik iets uit Colorado horen," zei hij. 'Ruw geschat zijn ze er zeven uur achter op ons en als we aannemen dat mevrouw Katz een dagje uit is geweest, dan zal ze nu ongeveer thuiskomen. Het is hier nu half één en dat betekent dat het in het westen van de Verenigde Staten tussen vijf en zes uur is. Mevrouw Katz heeft kleine kinderen. Ik vermoed dat ze met haar gezin de hele dag uit geweest is en dat ze haar niet te pakken konden krijgen. Maar ze moet nu wel zo langzamerhand thuiskomen en ik hoop dat het gesprek niet lang meer uitblijft!'
Burden sprong op toen de bel overging. Hij nam de hoorn van de haak en gaf hem aan Wexford. Zodra hij wat zei, wist Burden al dat het weer niets was.
'Ja,' zei Wexford. 'Ja, dank u zeer. Ik begrijp het. Niets aan te doen. Ja, goedenavond.'
Hij wendde zich weer tot Burden. 'Dat was Egham, de handschriftenman. Hij zei dat Drury die opdracht wel heeft kunnen schrijven. Er is geen sprake van dat het schrift verdraaid is, maar hij zei wel dat het een erg volwassen handschrift was voor een jongen van achttien en dat, als het dat van Drury was, hij dan wel verwacht zou hebben dat Drury's schrift inmiddels meer onwikkeld zou zijn.
Er is bovendien nog iets in zijn voordeel. Ik schraapte wat vuil van zijn banden en hoewel ze er op het lab nog niet klaar mee zijn, kunnen ze vrijwel zeker zeggen dat de auto zolang ermee gereden is, nog nooit op een modderig weggetje geparkeerd heeft gestaan. Het spul dat ik eraf heb gehaald, was grotendeels zand en stof. Laten we thee gaan drinken, Mike.'
Burden wees met zijn duim naar de deur.
'Voor hem ook een kopje?'
'Mijn hemel, natuurlijk,' zei
Wexford. 'Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat dit Mexico niet
is!'