1
' Ik geloof dat u de zaak wat overdrijft, meneer Parsons,' zei
Burden. Hij was moe en had afgesproken met zijn vrouw naar de
bioscoop te gaan. Bovendien had hij meteen toen Parsons hem in de
kamer liet, de boeken opgemerkt die in de kast bij de haard
stonden. De titels alleen al zouden zelfs de evenwichtigste man
kippenvel bezorgen en hem ongerust maken: Palmer de gifmenger,
Het proces van Madeleine Smith, Drie verdronken bruiden, Roemruchte
processen, Merkwaardige Engelse processen.
'Denkt u niet dat uw lectuur u parten speelt?'
'Ik interesseer me voor misdaden,' zei Parsons. 'Het is een hobby van me.'
'Dat kan ik wel zien.' Burden wilde liever niet gaan zitten. 'Kijkt u eens, u kunt niet zeggen dat uw vrouw werkelijk vermist wordt. U bent anderhalfuur thuis en zij is er niet. Dat is alles. Ze is waarschijnlijk naar de bioscoop. Eigenlijk was ik ook daarheen op weg met mijn vrouw. Ik verwacht dat we haar er wel zullen zien uitkomen.'
'Dat zou Margaret niet doen, meneer Burden. Ik ken haar en u kent haar niet. We zijn bijna zes jaar getrouwd en in al die tijd ben ik niet één keer in een leeg huis thuisgekomen.'
'Ik zal u zeggen wat ik zal doen. Op de terugweg kom ik even langs. Maar u kunt er uw laatste penny onder verwedden dat ze dan wel thuis is.' Hij liep in de richting van de deur. 'Gaat u maar naar het bureau, als u dat wilt. Het kan geen kwaad.'
'Nee, dat doe ik niet. Het was alleen omdat u in de straat woont en adjudant bij de politie bent...'
En geen dienst hebt, dacht Burden. Als ik dokter was in plaats van politieman, zou ik er in mijn vrije tijd met particuliere patiënten wat bij kunnen verdienen. Ik wed dat hij niet zo happig op mijn diensten zou zijn als ervoor betaald moest worden.
Terwijl hij in de halfdonkere bioscoop zat, dacht hij: Toch is het gek. Vrouwen als mevrouw Parsons die altijd stipt om zes uur de maaltijd voor hun echtgenoot klaar hebben, gaan niet plotseling weg zonder een briefje achter te laten.
'Ik dacht dat je gezegd had dat dit een goede film was,' fluisterde hij tegen zijn vrouw.
'Nou, de kritieken waren goed.'
'O, de kritieken,' zei hij.
Een andere man, dat zou het kunnen zijn. Maar mevrouw Parsons? Of misschien was het een ongeluk. Het was wat laks van hem geweest dat hij Parsons niet onmiddellijk het bureau had laten opbellen.
'Hoor eens, liefje,' zei hij, 'ik kan dit niet aanzien. Blijf jij maar tot het eind. Ik moet terug naar Parsons.'
'Ik wou dat ik met die journalist getrouwd was die zo dol op me was.'
'Dat is zeker een grapje,' zei Burden. 'Die zou de hele nacht zijn weggebleven om met de krant naar bed te gaan of met de secretaresse van de hoofdredacteur.'
Hij holde Tabard Road uit en dwong zich langzaam te lopen toen hij bij het ouderwetse huis kwam waar de Parsons woonden. Het was helemaal donker. De gordijnen in de grote erker beneden waren niet dicht. De stoep was witgekalkt, de koperen rand gepoetst. Mevrouw Parsons was beslist een goede huisvrouw geweest. Was geweest? Waarom niet: was?
Parsons opende de deur voor hij de kans kreeg aan te bellen. Hij zag er nog steeds keurig uit, netjes gekleed in een pak dat niet nieuw meer was, met een stijve knoop in zijn das. Maar zijn gezicht was groengrijs.
'Ze is niet thuisgekomen,' zei hij. Zijn stem klonk alsof hij verkouden zou worden. Maar het was waarschijnlijk alleen angst.
'Laten we iets drinken,' zei Burden. 'Drinken en erover praten.'
'Ik vraag me steeds af wat haar kan zijn overkomen. Het is hier zo open, maar dat zal wel komen omdat het het platteland is, denk ik.'
'Het komt van die boeken die u leest,' zei Burden. 'Dat is niet gezond.' Hij keek weer naar de glimmende omslagen. Op de rug van één ervan was een stel revolvers en messen afgebeeld tegen een bloedrode achtergrond.
'Niet voor een leek,' zei hij. 'Mag ik uw telefoon gebruiken?'
'Die is in de voorkamer.'
'Ik zal het bureau opbellen. Misschien is er bericht van een van de ziekenhuizen.'
De voorkamer zag eruit alsof er nooit iemand zat. Hij schrok een beetje van de opgepoetste haveloosheid. Tot nu toe had hij geen meubelstuk gezien dat minder dan vijftig jaar oud leek. Burden kwam in vele soorten huizen en kon zien of meubilair antiek was. Dit was niet antiek en niemand kon het hebben uitgezocht omdat het mooi of zeldzaam was. Het was alleen maar oud. Oud genoeg om goedkoop te zijn, dacht Burden, en tegelijkertijd nieuw genoeg om niet duur te zijn. De ketel floot en hij hoorde Parsons in de keuken met kopjes scharrelen. Er viel een kopje op de vloer aan diggelen.
Naar het geluid te oordelen, hadden ze nog de oude betonnen vloer. Je zou er kippenvel van krijgen, dacht hij weer, als je in deze hoge kamers zat te lezen over vergif, de galg en bloed, en onverklaarbaar gekraak hoorde dat van de trap kwam of uit de kast.
'Ik heb uw vrouw als vermist opgegeven,' zei hij tegen Parsons. 'Er is geen bericht van de ziekenhuizen.'
Parsons deed het licht in de achterkamer aan en Burden ging na hem naar binnen. Er zat een zwak lampje onder de perkamenten kap die in het midden aan het plafond hing. Ongeveer zestig watt, dacht hij.
De kap maakte dat al het licht naar beneden scheen en dat het plafond, met bolle vruchten van gips, donker bleef met diepe schaduwplekken in de hoeken. Parsons zette de kopjes op het buffet, een enorm mahoniehouten gevaarte, dat met zijn verdiepingen en uitstekende schappen met kraallijsten meer op een fantastisch houten huis leek dan op een meubelstuk. Burden ging in een stoel zitten met houten leuningen en een zitting van bruin ribfluweel. Het linoleum voelde door de dikke zolen van zijn schoenen koud aan.
'Hebt u enig idee waar uw vrouw kan zijn?'
'Ik heb mijn hersens afgepijnigd, maar ik kan niets bedenken.'
'Kan ze bij vrienden zijn? Bij haar moeder?'
'Haar moeder is dood. We hebben hier geen vrienden. We wonen hier pas zes maanden.'
Burden roerde in zijn kopje. Buiten was het drukkend, vochtig geweest. Hier in dit donkere huis met zijn dikke muren zou het wel altijd winter lijken, vermoedde hij.
'Ik vind het niet prettig om dit te zeggen,' zei hij, 'maar de een of ander zal het u beslist vragen. Dan kan ik dat maar beter zijn. Kan ze met een andere man op stap zijn? 't Spijt me, maar ik moet het vragen.'
'Natuurlijk moet u dat. Ik weet het, het staat hier allemaal in.' Hij tikte tegen de boekenkast. 'Routinevragen, nietwaar? Maar u hebt het mis. Dat is niets voor Margaret. Dat is een belachelijk idee.' Hij zweeg, maar lachte niet. 'Margaret is eerlijk en goed. Verder is ze diepgelovig.'
Zinloos om op door te gaan, dacht Burden. Anderen zouden hem wel vragen stellen en in zijn privéleven wroeten, of hij het prettig vond of niet, als ze na aankomst van de laatste trein en nadat de laatste bus de garage van Kingsmarkham was binnengereden, nog steeds niet thuis was.
'Ik neem aan dat u het hele huis doorzocht hebt,' zei hij. Een jaar lang was hij tweemaal per dag hier langs gereden, maar hij kon zich niet herinneren of het huis waarin hij zich bevond, een of twee verdiepingen had. Zijn politie-brein probeerde zich voor de geest te halen wat zijn politie-netvlies had geregistreerd. Beneden een erker, erboven twee schuiframen en - ja, daarboven twee kleinere ramen onder het overstekende leiendak. Een lelijk huis, dacht hij, lelijk en afstotend.
'Ik heb in de slaapkamers gekeken,' zei Parsons. Hij hield op met ijsberen en hoop bracht wat kleur op zijn wangen. Ze werden weer bleek van angst toen hij zei: 'Denkt u dat ze misschien boven op zolder is? Flauwgevallen of zo?'
Ze zou er wel niet meer zijn als ze alleen maar flauwgevallen was, dacht Burden. Een hersenbloeding ja, of een ander ongeluk. 'We moeten natuurlijk gaan kijken,' zei hij. 'Ik nam als vanzelfsprekend aan dat u al gekeken had.'
'Ik heb geroepen. We komen zelden boven. De kamers worden niet gebruikt.'
'Kom mee,' zei Burden.
Het licht in de hal was nog schemeriger dan dat in de eetkamer. Het gloeilampje verspreidde een bleek schijnsel op een roze loper en op linoleum met een patroon in donker- en lichtbruin om het op parket te laten lijken. Parsons ging voor en Burden volgde hem de steile trap op. Het huis was vrij groot, maar onvakkundig en van slecht materiaal gebouwd. Op de eerste overloop kwamen vier deuren uit. Ze hadden panelen, maar zonder kraallijsten, en zagen er niet erg solide uit. De vlakke rechthoeken van triplex deden Burden denken aan geblindeerde, dichtgetimmerde ramen aan de zijkant van oude huizen.
'Ik heb in de slaapkamers gekeken,' zei Parsons. 'Lieve hemel, ze ligt misschien hulpeloos daarboven!'
Hij wees bij de smalle, kale trap omhoog en het viel Burden op dat hij 'Lieve hemel!' en niet 'God!' of' Mijn God!' had gezegd zoals sommige mannen misschien zouden hebben gedaan.
'Ik bedenk net dat er geen peertjes in de lampen op zolder zitten.' Parsons ging de slaapkamer aan de voorkant binnen en schroefde het peertje uit de lamp die in het midden hing. 'Kijk uit waar u loopt,' zei hij.
Het was pikdonker op de trap. Burden stootte de deur vóór hem open. Hij was er zo langzamerhand van overtuigd dat ze haar languit op de grond zouden vinden, en hij wilde die ontdekking zo gauw mogelijk achter de rug hebben. Terwijl hij de trap opklom, had hij er aldoor aan gedacht hoe zijn baas, Wexford, zou kijken als hij hem vertelde dat ze daar al die tijd gelegen had.
Uit de zolderkamer kwam een onaangename, vochtige kou, een kilheid vermengd met de lucht van kamfer. De kamer was maar gedeeltelijk gemeubileerd. Burden kon alleen de vorm van een bed onderscheiden. Parsons stommelde erheen en ging op de katoenen sprei staan om het lampje in de fitting te draaien. Net als dat van beneden gaf het onvoldoende licht dat door een kapje met allemaal gaatjes scheen en op het plafond en de met waterverf geschilderde muren gele stippen vormde. Er hing geen gordijn voor het raam. Een heldere, koude maan dreef het zwarte vierkant binnen en verdween toen achter de geschulpte rand van een wolk.
'Hier is ze niet, zei Parsons. Zijn schoenen hadden stoffige afdrukken achtergelaten op het witte katoen dat het ledikant als een sluier bedekte.
Burden tilde een punt ervan op en keek onder het bed, het enige meubelstuk in de kamer.
'Laten we eens in de andere kamer kijken,' zei hij.
Met tergend trage bewegingen schroefde Parsons het gloeilampje weer los. Nu verlichtte alleen het kille licht dat door het raampje viel hun weg naar de tweede zolderkamer. Deze was kleiner en voller. Burden opende een kast en tilde-de deksels van twee hutkoffers op. Hij voelde dat Parsons naar hem staarde, wellicht dacht aan wat hij zijn hobby noemde, en aan de dingen die in hutkoffers konden zitten. Maar deze zaten vol boeken, oude boeken van het soort dat je soms in rekken voor tweedehands winkels ziet.
De kast was leeg en binnenin liet het behang los van de muur, maar er zaten geen spinnen in. Mevrouw Parsons was een goede huisvrouw.
'Het is half elf,' zei Burden, met een steelse blik op zijn horloge. 'De laatste trein komt pas om een uur aan. Daar zou ze mee kunnen komen.'
Koppig zei Parsons: 'Ze zou nooit de trein nemen.'
Ze gingen weer naar beneden en bleven even op de eerste verdieping om in de slaapkamer aan de voorkant het gloeilampje weer in te draaien. Het trapgat had iets dreigends en huiveringwekkends dat gemakkelijk ondervangen had kunnen worden, vond Burden, door witte verf en sterkere lampen. Toen ze de trap afliepen, dacht hij een ogenblik na over mevrouw Parsons en het leven dat ze hier leidde, altijd druk in de weer om te proberen wat glans op het modderkleurige hout en het lelijke, geribbelde linoleum te krijgen.
'Ik weet niet wat ik moet doen,' zei Parsons.
Burden wilde niet terug naar de kleine eetkamer met het zware meubilair, de restjes koude thee in de twee kopjes. Jean zou nu wel thuis zijn uit de bioscoop.
'U zou haar vrienden van de kerk kunnen opbellen,' zei hij en hij liep langzaam in de richting van de voordeur. Als
Parsons eens wist hoeveel vrouwen er als vermist werden opgegeven en hoe weinigen, maar een klein percentage, er dood werden gevonden.
'Op dit uur van de avond?'
Parsons keek bijna ontzet, alsof de levenslange gewoonte, de regel dat je nooit iemand na negen uur opbelde, zelfs in een noodtoestand niet gebroken mocht worden. 'Neem een paar aspirines en probeer wat te slapen,' zei Burden. 'Als er iets is, kunt u me bellen. We hebben het bureau ingelicht. Meer kunnen we niet doen. Zodra ze iets horen, zullen ze het u laten weten.'
'En morgenochtend?'
Als hij een vrouw was geweest, dacht Burden, zou hij me smeken te blijven. Hij zou zich aan me vastklampen en zeggen: 'Laat me niet alleen.'
'Ik kom wel even langs als ik naar het bureau ga,' zei hij.
Parsons deed de deur pas dicht toen hij al halverwege de straat was. Hij keek een keer om en zag het bleke, verbijsterde gezicht, het zwakke schijnsel uit de hal dat op de koperen rand om de stoep viel. Machteloos dat hij de man geen troost had gebracht, hief hij half wuivend zijn hand op.
De straten waren leeg en stil, met die bijna tastbare stilte van het platteland bij nacht. Misschien was ze nu op het station, schuifelde ze schuldbewust over het perron, de houten trap af en ging ze punt voor punt nog eens het alibi na dat ze in elkaar geflanst had. Het zou wel goed moeten zijn, dacht Burden, terwijl hij zich de man voor de geest haalde die op het scherp van de snede tussen hoop en vrees wachtte.
Het was om, maar hij ging naar de hoek van Tabard Road en keek High Street in. Van hier kon hij helemaal tot aan het begin van Stowerton Road kijken, waar de laatste auto's wegreden van het pleintje voor de Olive and Dove. Het plein was leeg, er was alleen een verliefd paartje dat op de Kingsbrook-brug stond. Op dat moment verscheen de bus uit Stowerton tussen de Schotse sparren aan de horizon. Hij verdween weer in de helling achter de brug. Hand in hand holden de geliefden naar de halte midden op het marktplein terwijl de bus dicht bij de gedemonteerde veehekken tot stilstand kwam. Niemand stapte uit. Burden zuchtte en ging naar huis.
'Ze is niet komen opdagen,' zei hij tegen zijn vrouw.
'Het is echt gek, Mike. Zij was wel de laatste om er met een man vandoor te gaan.'
'Niet veel bijzonders?'
'Dat zou ik niet willen zeggen,' zei Jean. 'Ze zag er - wat zal ik zeggen - fatsoenlijk uit. Schoenen met platte hakken, geen make-up, een keurige permanent met haarspeldjes. Je weet wel wat ik bedoel. Je hebt haar vast weleens gezien.'
'Misschien wel,' zei Burden. 'Het is me niet bijgebleven.'
'Maar ik zou haar niet lelijk willen noemen. Ze heeft een grappig, ouderwets soort gezicht, het soort dat je in familiealbums tegenkomt. Misschien zou je het niet mooi vinden, Mike, maar je zou het niet vergeten.'
'Nou, ik ben het wel vergeten,' zei
Burden. Hij bande mevrouw Parsons uit zijn gedachten en ze praatten
over de film.