6
Al de moordlectuur was weggehaald en de bovenste plank van de
boekenkast was leeg. Als Parsons onschuldig was, een oprecht
bedroefde echtgenoot, dan moesten die boekomslagen hem wel op een
verschrikkelijke manier toegeschreeuwd hebben toen hij vanmorgen
zijn haveloze eetkamer binnenkwam, dacht Burden. Of had hij ze
geruimd omdat ze hun dienst hadden gedaan?
'Inspecteur,' zei Parsons, 'ik moet het weten. Werd ze... Had ze... ? Werd ze gewurgd of was er nog iets anders?' Hij was ouder geworden in de laatste paar dagen, of hij speelde het volmaakt.
'Wat dat betreft, kunt u gerust zijn,' zei Wexford snel. 'Uw vrouw werd wel gewurgd, maar ik kan u de verzekering geven dat er verder niets met haar gebeurd is.' Hij staarde naar de donkergroene gordijnen, naar het linoleum dat bij de plinten rafelde, en zei op zakelijke toon: 'Er was geen sprake van aanranding.'
'God zij dank!' zei Parsons. 'Ik had het niet kunnen verdragen als het wel zo was geweest. Dan had ik niet verder kunnen leven. Margaret zou het bestorven hebben.' Hij besefte opeens wat hij gezegd had en sloeg zijn handen voor zijn gezicht.
Wexford wachtte tot hij zijn handen weg zou nemen en de traanloze ogen weer in de zijne zouden kijken.
'Meneer Parsons, ik kan u zeggen dat er, voor zover wij weten, geen worsteling is geweest. Het lijkt of uw vrouw geslapen heeft tot vlak voor ze vermoord werd. Er zal dan alleen een korte schrik geweest zijn, heel even pijn - en daarna niets meer.'
Parsons mompelde wat met afgewend hoofd, zodat ze alleen zijn laatste woorden verstonden,' ...want al worden ze in de ogen van de mens gestraft, toch is hun hoop op onsterfelijkheid gevestigd.'
Wexford stond op en liep naar de boekenkast. Hij zei niets van de ontbrekende boeken, maar pakte een boek van een van de onderste planken.
'Ik zie dat dit een gids van de streek hier is.' Hij opende het boek en Burden ving een glimp op van een kleurenfoto van het marktplein. 'Het is geen nieuw boek.'
'Mijn vrouw heeft hier gewoond - nou ja, niet hier. In Flagford - een paar jaar na de oorlog. Haar oom was bij de RAF in Flagford gestationeerd en haar tante woonde in het dorp.'
'Vertelt u me eens wat over het leven van uw vrouw.'
'Ze werd in Balham geboren,' zei Parsons. Hij vermeed met opzet haar voornaam. 'Haar vader en moeder stierven toen ze nog een kind was en toen is ze bij die tante gaan wonen. Toen ze een jaar of zestien was, kwam ze in Flagford wonen, maar ze vond het er niet leuk. Haar oom stierf- hij is niet gesneuveld of zoiets - hij stierf aan een hartaandoening, en haar tante ging terug naar Balham. Mijn vrouw ging in Londen lesgeven op school. Toen zijn we getrouwd. Dat is alles.'
'Meneer Parsons, u hebt me woensdag verteld dat uw vrouw haar sleutel van de voordeur meegenomen zou hebben. Hoeveel sleutels had u?'
'Alleen die twee.' Parsons haalde een gewone yale sleutel uit zijn zak en hield die Wexford voor. 'De mijne en - en die van Margaret. Zij had de hare aan een ring. De ring heeft een zilveren kettinkje met een hoefijzertje eraan.' Op kalme toon voegde hij eraan toe: 'Ik heb die haar gegeven toen we hier kwamen. De portemonnee is bruin, bruin plastic met een vergulde knip.'
'Ik wil graag weten of uw vrouw wel meer naar de boerderij van Prewett ging. Kende zij de Prewetts of een van de mensen die op de boerderij werken? Er is daar een meisje dat Dorothy Sweeting heet. Heeft uw vrouw weleens haar naam genoemd?'
Maar Parsons had zelfs nooit van de boerderij gehoord voordat het lijk van zijn vrouw daar gevonden werd. Ze gaf niet veel om het buitenleven of om wandelingen en de naam Sweeting zei hem niets. 'Kent u iemand die Missal heet?'
'Missal? Nee, ik geloof het niet.'
'Een grote, knappe vrouw met rood haar. Woont in een huis tegenover de Olive and Dove. Haar man doet in auto's. Forse vent met een grote, groene auto.'
'We kennen... we hebben zulk soort mensen niet gekend.' Hij vertrok zijn gezicht en hield een hand voor zijn ogen. 'Er zijn veel snobs hier. Wij hoorden er niet bij en hadden hier nooit moeten komen.' Zijn stem zakte tot een fluistertoon. 'Als we in Londen gebleven waren, leefde ze misschien nog.'
'Waarom bent u eigenlijk hier gekomen, meneer Parsons?'
'Omdat het goedkoper is om buiten te wonen, dat denk je tenminste totdat je het probeert.'
'Dat u hier kwam, had dus niets te maken met het feit dat uw vrouw in Flagford gewoond heeft.'
'Margaret wilde hier niet heen, maar toen kwam die baan. We hadden geen keus. In Londen moest ze werken. Ik dacht dat ze hier tot rust zou komen.' Hij kuchte, wat eindigde in een snik. 'En dat is ze ook, nietwaar?'
'Ik geloof dat er boven op zolder wat boeken liggen, meneer Parsons. Die zou ik weleens willen doorkijken.'
'U mag ze hebben,' zei Parsons. 'Ik wil m'n hele leven geen boek meer zien. Maar u zult er niets aan hebben. Ze keek er nooit naar om.'
De donkere trappen waren nu vertrouwd en hadden veel van de dreiging die Burden bij zijn eerste bezoek had gevoeld, verloren. In de zon was het verse stof goed zichtbaar en in het milde licht leek het huis niet langer de plaats van een misdrijf, alleen maar een haveloos relikwie. Het was er erg benauwd en Wexford opende het zolderraampje. Hij blies een laagje stof van de bovenkant van de grootste hutkoffer en tilde het deksel op. De koffer zat boordevol boeken en hij nam de bovenste eruit. Het waren romans: twee van Rhoda Broughton, Evelina in de Everyman's Library en van mevrouw Craik John Haifax, Gentleman. De schutbladen waren onbeschreven en er viel niets uit toen hij ze schudde. Eronder lagen twee bundels schoolverhalen, en iets wat leek op het complete werk van Angela Brazil. Wexford legde ze op de vloer en tilde toen een stapel duur uitziende boeken uit de koffer.
Op het schutblad van het eerste dat
hij opensloeg, had iemand zorgvuldig met inkt geschreven:
Als liefde was gelijk de roos,
En ik was als het blad,
We zouden één van leven zijn,
In regen en in zonneschijn...
En eronder:
Nogal sentimenteel. Minna, maar je weet wat ik bedoel.
Heel hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Heel veel liefs,
Doon. 21 maart 1950.
Burden keek over Wexfords schouder.
'Wie is Minna?'
'Dat zullen we Parsons moeten vragen,' zei Wexford. "t
Kan tweedehands zijn. Het ziet er duur uit. Ik vraag me af waarom ze het niet beneden bewaarde. God weet dat dit huis wel wat opgevrolijkt mag worden.'
'En wie is Doon?' vroeg Burden.
'Je bent toch rechercheur. Nou, doe je werk dan.' Hij legde het boek op de vloer en pakte het volgende. Dit was het Oxford Book of Victorian Verse en Doon had er weer een opdracht in geschreven. Wexford las die hardop met onbewogen stem.
Ik weet dat je je zinnen hierop gezet hebt, Minna, en ik was zo blij toen ik bij Foyle kwam en het daar op mij vond wachten. Gelukkig Kerstfeest, Doon, Kerstmis 1950.
'Laten we nummer drie eens bekijken,' zei Wexford. ' The poems of Christina Rossetti. Wat heeft Doon deze keer te zeggen? Een niet-verjaardig cadeautje, Minna-lief, van Doon die wenst dat je voor altijd gelukkig zult zijn. Juni 1950. Ik vraag me af of mevrouw Parsons het hele stel voor een koopje van die Minna gekocht heeft.'
'Ik denk dat Minna best mevrouw Parsons zou kunnen zijn, een soort koosnaampje.'
'Daar dacht ik ook aan,' zei Wexford sarcastisch. 'Het zijn zulke goede boeken, Mike, niet het soort dat iemand aan een bazaar voor de kerk zou geven en bazaars voor de kerk schijnen zo ongeveer mevrouw Parsons' leven te zijn geweest. Kijk eens naar dit stel: Omar Khayyam ;Whitmans Leaves of Grass, William Morris. Ik moet me heel erg vergissen als die Omar Khayyam niet drie of vier pond kost. En er is er nog een, Verses of Walter Savage Landor. Het is een ouderwets soort boek en het is nog niet eens opengesneden.' Hardop las hij de opdracht op het schutblad:
Ik breng u, zoals ik heb beloofd.
Wat gij met vreugde zult ontvangen.
Een gift die leefd' in uw verlangen,
Geen sterveling die haar u ontrooft.
Nogal toepasselijk, vind je niet, Minna? Liefs van Doon. 21 maart 1951.
'Het was niet erg toepasselijk, wel? En Minna, wie dat dan ook is, ontving het niet met vreugde. Ze sneed het niet eens open. Ik ga nog eens met Parsons praten, Mike, en dan zullen we deze hele troep naar het bureau laten brengen. Ik krijg wat van die zolder.'
Maar Parsons wist niet wie Minna was en hij keek verbaasd toen Wexford de datum noemde, 21 maart.
'Ik heb nooit iemand haar Minna horen noemen,' zei hij met afgrijzen, alsof de naam een belediging was voor haar nagedachtenis. 'Mijn vrouw heeft het nooit over een vriend gehad die Doon heette. Ik heb die boeken zelfs nooit goed bekeken. Margaret en ik hebben in het huis dat haar tante haar nagelaten had, gewoond tot we naar hier verhuisd zijn en die boeken hebben altijd in die koffer gezeten. We hebben ze gewoon met de meubels meegenomen. Wat die datum betreft, dat snap ik niet. Margaret was 21 maart jarig.'
'Het kan niets en alles betekenen,' zei Wexford, toen ze buiten in de auto zaten. 'Doon heeft het over Foyle, en Foyle, voor het geval je het als plattelander niet mocht weten, is in Londen, in Charing Cross Road.'
'Maar in 1949 was mevrouw Parsons zestien en ze heeft twee jaar in Flagford gewoond. Ze woonde hier een kilometer of zeven vandaan toen Doon haar die boeken gaf.'
'Dat is zo. Hij kan hier ook gewoond hebben en een dagje naar Londen zijn gegaan. Ik vraag me af waarom hij die opdracht in drukletters schreef, Mike. Waarom heeft hij ze niet gewoon geschreven. En waarom heeft mevrouw Parsons de boeken zo verstopt?'
'Ze hadden op een toevallige bezoeker een betere indruk gemaakt dan The Brides in the Bath of zoiets,' zei Burden. 'Die Doon was beslist weg van haar.'
Wexford nam het kiekje van mevrouw Parsons uit zijn zak. Niet te geloven dat deze vrouw ooit hartstochten had opgewekt of geïnspireerd had tot poëzie!
'Voor altijd gelukkig,' zei hij zachtjes. 'Maar liefde is niet wat een roos is. Ik vraag me af of liefde soms een donker en dicht bos kan zijn, een koord die om een zachte hals geslagen en dan aangetrokken wordt.'
'Een koord?' zei Burden. 'Waarom geen sjaal, dat roze nylongevalletje? Dat is niet in het huis.'
'Best mogelijk. Je kunt er je kop onder verwedden dat dat sjaaltje bij de portemonnee en de sleutel is. Er zijn heel wat vrouwen met een nylonkous gewurgd, Mike. Waarom niet met een nylonsjaal?'
Burden had de boeken van Swinburne en Christina Rossetti meegenomen. Het was niet veel waar hij houvast aan had, vond hij, een stelletje oude boeken en een moeilijk grijpbare jongen. Doon, dacht hij, Doon. Als Minna een schuilnaam was, dat zou Doon dat ook wel zijn. Doon zou geen jongen meer zijn, maar een man van een jaar of dertig, vijfendertig, een getrouwde man met kinderen, misschien, die zijn oude liefde helemaal vergeten was. Burden vroeg zich af waar Doon nu was. Verloren, wellicht opgegaan in de grote doolhof die Londen heet, of misschien woonde hij nog steeds op een paar kilometer afstand... De moed zonk hem in de schoenen toen hij dacht aan het nieuwe industrieterrein in Stowerton, de wirwar van weggetjes in Pomfret, met op elke paar honderd meter eenzame huisjes, en aan Sewingbury in het noorden, waar straten vol naoorlogse, vrijstaande huizen als stralen vanuit de kern van de oude stad naar buiten schoten.
En dan was er nog Kingsmarkham zelf, en de aangrenzende dorpen Flagford, Forby...
'Ik neem aan dat Missal niet Doon zal zijn,' zei hij hoopvol.
'Als hij het wel is,' zei Wexford,
'is hij verdomd veel veranderd.'
De rivier van mijn jaren heeft traag gestroomd, Minna, langzaam, naar een zee van vrede. O, hoe vurig verlangde ik, langgeleden, naar de stroomversnelling van het leven!
Toen, gisteren, gisteravond, Minna, zag ik jou. Niet zoals ik je zo vaak heb gezien, in mijn dromen, maar in levende lijve. Ik ben je gevolgd, zoekend naar lelies waar jij je voeten zette. Ik zag de gouden band om je vinger, de keten van een zich opdringende liefde, en in mijn hart schreeuwde ik het uit. Ik, ook ik, heb de verschrikkingen van de nacht gekend!
Maar met dat al is mijn feest altijd het feest van de geest geweest en voor dat andere dat in mijn huist, was mijn vlees als een onaangestoken kaars in een hermetisch gesloten schrijn. Het licht in mijn ziel is uitgebrand, gedoofd in de gure wind. Maar al is de schrijn vergaan en kan de vlam niet meer branden, toch roept de wiek van de geest, hongerend naar de hand die de waspit vasthoudt, de fakkel van zoet vertrouwen, de vonk van weergevonden vriendschap.
Morgen zal ik je zien en zullen we
samen langs de zilveren straten van onze jeugd rijden. Vrees niet,
want de rede zal mijn teugel kort houden en milde matiging zal mij
leiden. 'Zal het niet allemaal goed zijn, Minna, zal het niet
allemaal zoet zijn, als de warme zon op de gezichtjes van kleine
kinderen ?