HOOFDSTUK XII

Zaterdag 7 juni: Alhama grandiosa

Er werd een optocht gehouden in Alhama de Granada. Waarvoor of ter ere van wie was niet duidelijk, de stoet hield het midden tussen een processie en een kinderfeest, maar Felix vond het een prachtige optocht. Er was een fanfare met schelle trompetten, er werden Maria- en andere heiligenbeelden meegedragen, mooi aangeklede kinderen droegen lampions—hoewel het nog niet eens helemaal donker was—en gooiden snoepjes en poppetjes van stro naar de omstanders. Er liepen ook geiten mee, met bloemen en linten versierd, en een ezel in een tuig met pluimen en belletjes.

Binnen tien minuten was de stoet het plein overgestoken en verstierven de vrolijke klanken in de straatjes rondom. De rust keerde weer. Winkeliers en restaurateurs die buiten hadden staan kijken, keerden naar hun zaken terug, oude mannen bleven staan napraten, kleuters op fietsjes namen weer bezit van het plein.

Knak, die, beducht voor de dominante Alhamaanse reuen, slechts een paar meter van hun tafeltje vandaan de optocht aan zich voorbij had laten trekken, kwam teruglopen en wierp zich met een zucht aan Pleuntjes voeten.

‘Hij heeft niet eens naar die ezel geblaft,’ zei Victor.’de held.’

Felix strekte zijn benen over twee stoelen uit en stak een nieuwe sigaret op. Hij hield zijn broer het pakje voor.

‘Nee, ik rook weinig tegenwoordig,’ zei Victor.

‘Prrr, zuut zuut,’ zei Felix.

‘Vorige week,’ zei Pleuntie, ‘reden we over een weg waarvan de berm in brand stond. Of ze dat hier expres doen of dat het komt door het warme weer, weet ik niet, maar op zeker moment stond er een hele boomgaard in de fik. Toen wilde Felix dat ik stopte om een foto van hem te maken voor die boomgaard, met een sigaret en een aansteker in z’n handen.

‘Ja, ik wilde kijken zoals Roland Topor op sommige foto’s kijkt,’ zei Felix, ‘met zo’n sardonische blik. Maar ik lijk niet erg op hem, dus ik weet niet of het wat geworden is.’

Hij probeerde de sardonische blik op Victor uit en die glimlachte. Ondanks de schemer had hij zijn zonnebril nog op, maar je zag zijn ogen lachen achter het groene glas. Felix prikte nog een paar maal met uitgestrekte vingers naar zijn broers arm, zonder hem te raken, en vervolgens keken ze weer een tijd over het plein uit, waar kleine meisjes afgevallen bloemen en stropoppetjes aan het rapen waren.

Ze moesten maar eens iets te eten bestellen, vonden ze, maar ze deden geen van drieën moeite de aandacht van de bediening te trekken en bleven lui in de plastic stoelen hangen. Het was niet druk op het terras. Er zat een zeer bleek Engels echtpaar, dat Alhama de Granada ook had weten te vinden, en wat oude mannen, die op het plein hadden staan praten, waren hierheen komen lopen en aan een grote, houten rafel naast de ingang van het restaurant gaan zitten.

‘Er werkt bij ons op de bouw een jongen,’ zei Victor na enige tijd, ‘Chano heet hij, die eigenlijk hier in de leer is, in dit restaurant. Dat is namelijk van een oom van hem en hij moet hier kok worden. Maar hij is er nooit. Hij heeft blijkbaar geen zin om kok te worden. Hij sleept liever stenen aan of legt mozaïekslingers in de muren, zonder er een cent mee te verdienen. Een hele jonge jongen, volgende week wordt hij achttien. En vrolijk altijd. Dol op voetballen. Gek, hè?’

‘Heel gek,’ zei Pleuntje.

‘Je vraagt je af…’ zei Victor, ‘wat bezielt zo’n jongen?’

‘Ja, dat snap je niet,’ zei Pleuntje.

‘Dat snap je zeker niet,’ zei Victor.

Pleuntje wipte achterover met haar stoel, legde haar hoofd in haar nek en lachte naar het bladerdak van platanen boven hen. Victor zat recht voor zich uit te kijken. Hij was een stuk kaler geworden in een jaar; kaler en magerder, maar er ging een aangename rust van hem uit. Felix kon niet ophouden met naar hem te kijken.

Maar nu kon hij opeens niet langer stil blijven zitten. Hij sprong overeind.

‘Ik ga binnen kijken wat hun beste wijn is!’ riep hij.

‘Maak je geen illusies,’ zei Victor.

Felix liep naar binnen en overlegde met de waard. Un vino muy muy bueno? Nou, achter in de zaak lagen een paar flessen die wel in aanmerking kwamen. Ze liepen de pijpenla van het restaurant door naar een gi oot wijnrek, waar de man van de bovenste leggers—hij moest ei met een trapje bij klimmen—een fles haalde die hij van harte kon aanbevelen. Deze wijn, uitstekend bijvoorbeeld bij de polio ihilindron die vandaag op het menu stond, vertegenwoordigde liet beste dat de streek te bieden had, daar kon meneer van op aan. Felix bestelde een fles en liep weer naar buiten.

Op het terras was intussen een slinger van gekleurde gloeilampjes aangegaan, die de plastic tafels en stoelen in een tedere gloed zette en de onderste bladeren van de platanen geel, rood en blauw doorscheen, alsof dat exotische loten aan de degelijke Spaanse stammen waren. De witte gezichten van het Engelse echtpaar waren nu roze. DL- achterhoofden van Pleuntje en Victor, enigszins naar elkaar toegewend omdat ze zaten te praten, werden gloedvol beschenen.

Hij bleef staan. Het simpele, vierkante dorpsplein van Alhama leek plotseling niet alleen duisterder, maar ook grootser, mysterieuzer. Er fietsten nog wat jongetjes rond, maar voor de rest was het verlaten. Grijs en melancholiek vormden de oude huizen aan de overkant een gesloten front. Erboven waren nog felle vegen blauw in de lucht en vanuit de straatjes achter het plein klonken flarden trompetmuziek. Een kind sprong in en uit een vliegengordijn.

Felix haalde diep adem en daarbij deed zich een verschijnsel voor dat hij sinds zijn vroege jeugd niet meer had meegemaakt: zijn ademhaling vibreerde. Zomaar, spontaan, inhaleerde hij de milde buitenlucht in een rij van kleine, tedere schokjes, zoals vroeger, wanneer de oorzaak van een verschrikkelijk, onstelpbaar verdriet opeens weggenomen bleek—door zijn moeder meestal—en alles weer heerlijk en geheel in orde was en je alleen de ademhaling niet zo snel bijgesteld kon krijgen na het krijsen.

De waardin, een zware vrouw van middelbare leeftijd, liep langs hem heen. Hij greep haar bij de arm.

‘Señora…’ zei hij, en er schoten vier, vijf dingen door hem heen die hij tegen haar zou kunnen zeggen. Dat ze zo’n leuk patroon van rode adertjes op haar wangen had bijvoorbeeld, of dat de manier waarop ze de natuurlijke krul in haar haar met olie wist te bedwingen hem buitengewoon ontroerde, of dat hij nog nooit zulke kleine paprikaatjes gezien had als die zij hier, gefrituurd, als tapa’s serveerde…, maar al die dingen zei hij niet.

‘Señora, Sie wohnen in einer wunderschöner Stadt,’ zei hij. ‘Alhama es formidable!’

De vrouw keek naar hem op.

‘Granada es bella, bonita…’ ging hij verder, ‘Malaga es muy impressionante, mais Alhama…Alhama es extraordinaria, grandiosa! Santa Esmeralda, ich liebe Alhama!

De vrouw streek haar jasschort glad en verschikte haar haar.

‘Muchas gracias, senor,’ zei ze waardig.

 

EINDE