Later op de dag, na een twee uur durende sessie met Justin Levitt, ging Boldt naar het huis van Cheryl Croy terug. Hij wist nu hoe de moordenaar het huis was genaderd en onderzocht de tuin opnieuw. Hij stond bij het hek van de achtertuin en vroeg zich af hoe de moordenaar in de tuin was gekomen. Als Justin gelijk had, moest de moordenaar over het hek zijn geklommen om vervolgens via de tuin naar de voordeur te gaan. Zonder de paaltjes van het lage draadgazen hek aan te raken - hij zou de technische recherche daar nog naar vingerafdrukken laten zoeken - stapte Boldt over het hek. Het dichtstbijzijnde gebouw was een afgesloten garage. Hij belde aan bij het huis, maar er deed niemand open. Hij liep om het huis heen en vroeg zich af of de moordenaar zijn auto in de straat had geparkeerd en over het garagepad was gekomen. Te riskant, dacht hij. Toen zag hij links een bordje met TE KOOP. Het stond in de kleine, overwoekerde voortuin van het volgende huis. Aan de andere kant van dat huis vond hij een carport die aan het zicht van de buren was onttrokken. Als je op straatje lichten uitdeed en vlug de hoek om ging, was de kans dat iemand je zag erg klein.
Hoewel de regen van de laatste dagen eventuele sporen van het pad van zand en grind had uitgewist, trof hij onder de carport twee duidelijke handafdrukken aan. Ongeveer een meter van het punt waar de bandesporen ophielden, vond Boldt een dunne lucifer uit een boekje, half opgebrand en opgekruld aan het uiteinde. Hij raakte hem niet aan. Van de bandesporen vandaan, in de richting vanwaar Boldt nu was gekomen, en daarheen terug, leidden twee bijna perfecte sporen van basketballschoenen. Pas toen Boldt zijn adem met kracht uitblies, realiseerde hij zich dat hij hem had ingehouden. In de profielschets van het Instituut voor Gedragswetenschappen was ook sprake van sportschoenen. De Kruismoordenaar was hier geweest.
Toen Boldt de carport verliet, zag hij allemaal mensen bij het huis van de Levitts. Hij wist meteen wat er aan de hand was. Er was iets uitgelekt en Justins verhaal had de kranten gehaald. Hij schudde vol walging zijn hoofd, maar dwong zich de problemen van de Levitts opzij te zetten. Hij had iets belangrijkers te doen.
Hij belde vanuit Croy's huis en liet zijn mensen tussen 37th en 47th parkeren, zodat de pers hen niet zou zien. Vijfentwintig tergend trage minuten later was de half opgebrande lucifer eindelijk in een papieren zakje op weg naar het lab en werden er foto's van de bandesporen en gipsafdrukken van de schoensporen gemaakt. De exacte afstand tot Croy's huis werd twee keer opgemeten. Boldt zelf nam twee keer de tijd op, een keer normaal lopend en een keer vlug lopend: tussen de twee en vier minuten.
Boldt vermoedde dat de moordenaar zijn rubberen handschoenen pas had aangetrokken toen hij in het huis was. Hij zette de mannen van de technische recherche aan het werk en een uur later vonden ze een gedeeltelijke palmafdruk op het hoekpaaltje van het tuinhek. Er heerste een juichstemming onder de mannen, want dit was hun eerste harde bewijsmateriaal - een bewijsstuk dat ze op de rechtbank konden gebruiken om aan te tonen dat een bepaalde persoon op de plaats van het misdrijf was geweest.
Boldt ging met opzet niet naar het huis van de Levitts. Hij kon daar toch niets doen, en er zouden hem waarschijnlijk allerlei vragen worden gesteld waarop hij geen antwoord wilde geven. Hij liet het hoofdbureau een paar agenten sturen om de pers op een afstand te houden en probeerde de Levitts te bellen om zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar het toestel was bezet - van de haak genomen, werd hem verteld.
Terug op het bureau, liet hij een van zijn rechercheurs alle processen- verbaal en parkeerbonnen van de avond van Croy's moord natrekken, hopend op een beetje geluk. Het toeval speelde vaak een grote rol in een onderzoek.
Er kwam niets uit. Hij nam een broodje kalkoen in een cafetaria aan Second Avenue en wilde juist aan een kop koffie beginnen, toen Shoswitz bij hem kwam zitten. De twee mannen bespraken het pas ontdekte bewijsmateriaal en Boldt zei: 'Ik vind dat we die jongen tegen de pers moeten beschermen. Dit is verschrikkelijk voor hem.'
'Over een paar dagen is de pers hem helemaal vergeten. Ze kunnen hem niet meer uitmelken dan ze al gedaan hebben. Voor zover ik heb gehoord, houden hij en zijn ouders zich aan hun belofte. Ze vertellen niemand iets.'
'En toch...'
'Je hebt goed werk geleverd, Lou. We beginnen vooruitgang te boeken. Eindelijk! En Kramer ook. Hij heeft een verdraaid goede lijst van vrijlatingen uit psychiatrische inrichtingen gemaakt. De ontslagen patiënten schijnen geen van allen aan de profielschets te voldoen. Maar we hebben dat nog niet terzijde gelegd. LaMoia heeft vrij goed kunnen nagaan in welke winkels de slachtoffers op de dagen voor hun dood zijn geweest. We weten nu meer van die vrouwen dan ooit. Het gaat allemaal in de computer. Met een beetje geluk ontdekt de computer iets wat wij over het hoofd hebben gezien.'
Boldts pieper ging. Hij zette hem af. Onder normale omstandigheden zou hij bellen, maar omdat hij maar een paar blokken van het bureau vandaan was, besloot hij erheen te gaan. Hij wachtte tot Shoswitz een kop koffie had gehad - op dit uur van de dag was de koffie op het bureau erg sterk en bitter.
De twee mannen liepen een beetje moeizaam. Ze waren allebei oververmoeid. Ze sjokten de helling op, staken de straat over en gingen het bureau binnen. Zwijgend gingen ze met de lift omhoog. Toen ze hun kantoor hadden bereikt, zei Shoswitz: 'Neem de ondervragingskamer maar. Daar hebben jullie wat privacy.'
Boldt was zo moe, dat hij eerst niet begreep waar de inspecteur het over had. Toen zag hij Elizabeth op een stoel bij zijn bureau zitten. Ze keek hem kwaad aan. Hij raakte in paniek zodra hij haar zag. Wat een vreemde gewaarwording - in paniek raken doordat je je eigen vrouw ziet!
Er was een tijd geweest dat Lou Boldt bijna niet kon wachten tot hij bij haar thuis was. Ze was altijd een sterke en knappe vrouw geweest, en vroeger, toen zij nog studeerde en hij als rechercheur werkte, had er grote fysieke aantrekkingskracht tussen hen bestaan. Als het maar enigszins kon, ruilde hij met anderen van dienst om bij haar te kunnen zijn. Zij van haar kant had vaak tot in de vroege uurtjes van de ochtend zitten studeren om haar dagindeling aan de zijne aan te passen. In die eerste jaren van hun huwelijk hadden ze het grootste deel van hun vrije tijd in bed doorgebracht, of ergens anders waar ze in eikaars armen konden liggen. Hun hartstochtelijke ogenblikken gingen vaak over in een heerlijke lichamelijke vermoeidheid die hen in diepe rust bracht. Die 'dutjes' hadden hen op de been gehouden, en het woord was een code geworden die ze gebruikten wanneer ze vroeg van een feestje naar huis wilden om weer tussen de lakens te kruipen. Elizabeth was een sensuele, aantrekkelijke vrouw geweest, die een enorme hoeveelheid fysieke liefde wilde geven en ontvangen. Hij herinnerde zich de tientallen keren dat zij het initiatief tot hun liefdesspel had genomen. De eerste gelukzaligheid van hun huwelijk had jaren voortgeduurd.
Toen studeerde ze af, kreeg haar baan bij de bank, maakte promotie en veranderde geleidelijk van persoonlijkheid. Ze kleedde zich op iedere gelegenheid, bracht 's morgens dertig tot veertig minuten in de badkamer door om haar gezicht op te maken, als het ware een masker op te zetten dat de ware Elizabeth verborgen hield, de Elizabeth van wie hij zoveel was gaan houden.
In de ondervragingskamer hing een sigarettelucht. Roken was hier verboden, maar niemand hield zich daaraan. Elizabeth wuifde de muffe lucht weg en trok een stoel onder de lege tafel vandaan. Ze sloeg vlug haar mooie benen over elkaar en trok haar strakke rok goed. Ze zag er nu nog beter uit dan een week geleden, toen ze in haar lavendelblauwe jurk en geelbruine regenjas naar het Four Seasons Hotel was gegaan. Haar donkere haar was strak naar achteren getrokken en haar mond was pruilerig, met zachte lippen die ervoor geschapen leken om te worden gekust.
Boldt zag dat ze haar kaakspieren bewoog en wist wat dat betekende. Als ze thuis waren geweest, zou hij onder een of ander voorwendsel een paar minuten de kamer uit zijn gegaan om haar te laten afkoelen.
Hoe kan ik me zo voelen, vroeg hij zich af, als zij de schuldige is? Waarom laat ik me dit welgevallen? Voelt ze zich zo zelfvoldaan als ze lijkt, of is ze tot het uiterste gespannen, angstig en eenzaam en bang voor mij?
'Een paar dagen heb ik geloofd dat je nog op het congres was. Ik las over Croy in de krant en vroeg me af of jij die zaak nog deed.' Ze wendde dramatisch haar ogen af. 'Toen dacht ik dat je misschien had geprobeerd te bellen en dat het toestel niet goed werkte. Dat je de stad uit was - in Washington of zoiets. Vertel me dat je me probeerde te bellen, Lou.'
Hij zweeg.
'Wat is er toch aan de hand?'
Hij overwoog verschillende invalshoeken, maar begon te spreken voor hij er goed over had nagedacht. 'Ik ben je maandag gevolgd. Onder lunchtijd. Sindsdien heb ik een hotelkamer hier in de stad.'
'Van jouw salaris?' Ze keek hem woedend aan en begon te lachen, al klonk het kunstmatig en triest. 'Het zou al helpen als ik wist waar je het over had,' zei ze.
'Het Four Seasons.'
'Dat?' Hij kon zien dat ze koortsachtig nadacht. 'Dat was een zakelijke bespreking! Is dat alles? Je denkt... O, God, Lou, word toch eens volwassen! Je denkt dat ik in de lunchpauze met iemand naar bed ga? Je denkt dat dit "Dallas" is of zoiets? Je bent gewoon jaloers. Jij hebt mijn carrière nooit begrepen, hè? Laat me je dan vertellen dat er de hele tijd besprekingen in hotels worden gehouden.'
Hij sloeg zijn armen over elkaar, zuchtte en keek haar afwachtend aan. Als ze er niet zo fantastisch had uitgezien, zou hij zich misschien niet zo kwaad hebben gemaakt, maar hij was jaloers - ze had volkomen gelijk. Hij had altijd de pest in als ze gelijk had. Ze legde haar hand plat op de tafel en hij zag haar gouden horloge en de ring die ze droeg in plaats van de ring die hij haar lang geleden had gegeven.
'Was dat alles?' probeerde ze opnieuw.
'Ja. Dat was alles.' Hij herhaalde haar woorden, maar gaf er met de klank van zijn stem een andere betekenis aan.
Ze huiverde even en haar ogen werden glazig. 'Ik gelóóf je niet!'
'Probeer het te geloven.'
Elizabeth liet weer een kunstmatig lachje horen en keek hem onderzoekend aan. 'Je dacht dat ik met iemand sliep?'
'Ik dacht niet dat je met iemand sliep,' verbeterde hij. 'Ik dacht dat je met hem neukte. Ik wéét dat je hem neukte. Ik heb tien jaar met je geleefd, schatje. Als ik één ding weet, dan is het hoe jij er na een orgasme uitziet. Zeker, ik ben op dat gebied de laatste tijd tekortgeschoten. Eigenlijk zou ik niet verbaasd moeten zijn. Maar toch ben ik dat. Verbaasd, gekwetst en zelfs vernederd. Ik wil jou alle schuld geven, maar ik ben zelf natuurlijk ook verantwoordelijk. Ik begreep dat pas goed toen ik je hier vanavond zag. Ik wilde je haten. De afgelopen week heb ik mijn uiterste best gedaan om je te haten, maar ik kan het niet. Ik heb medelijden met je, denk ik. En met mezelf.'
Haar gezicht verstrakte. 'Je wilt dat we uit elkaar gaan, hè? Jezus.' Ze stond op en begon te ijsberen, met haar wijsvingers bij haar ooghoeken.
Huilde ze echt of deed ze alsof? Haar woorden deden hem pijn. Hij had er nog niet bij stilgestaan, maar nu wist hij dat ze weleens gelijk kon hebben. 'Ik had er nog niet op die manier aan gedacht.'
'Nee, dat dacht ik wel.'
De ondervragingskamer, dacht hij. Ik zit hier in de ondervragingskamer en geef een melodramatische imitatie weg van iets waar ik anders heel goed in ben. Jij weet hoe je me in alle opzichten impotent moet maken, schatje. 'Hoeveel zijn het er geweest?'
'Ja, zég!'
'Nou?'
'Lazer op.'
'Laat ik het anders formuleren: houd je van hem?'
Ze keek hem woedend aan. Ze wilde iets zeggen, maar deed het niet.
Een paar jaar geleden zou ze hem hebben gezegd wat ze op haar hart had, ongeacht de consequenties. Hij had van die vroegere persoonlijkheid gehouden. Maar ze was veranderd. Of was hijzelf veranderd?
'Jij snapt het niet, hè?' zei ze. 'Ik heb het verknoeid. Dat zie ik nu in. Ik heb het verknoeid. Maar moeten we nu alles naar de bliksem laten gaan?'
'Wat kan er nu nog naar de bliksem gaan?'
'Het is dat we geen kinderen hebben, hè? Dat is niet mijn schuld. Je hebt je kans gehad.'
'Dat speelt ook mee, ik geef het toe. Maar het is niet het enige, Elizabeth. Het is de puinhoop die we ervan hebben gemaakt. Toen ik je stralende gezicht zag, knapte er iets in mij. Dat gezicht was me erg dierbaar. Ik kon daarna niet naar huis.'
'O, Jezus Christus. Als je jou zo hoort, is het zo definitief.' Ze huilde nu. Echte tranen.
'Ik weet het niet,' zei hij. 'Voor mijn gevoel is het ook definitief. Ik ken je niet meer.'
Ze sloeg haar armen stijf over elkaar en wendde zich van hem af.
Haar schouders trilden en hij kwam in de verleiding haar te troosten. Het was lang geleden dat hij haar in zijn armen had gehouden. 'Misschien vinden we nog wel een oplossing,' bood hij aan.
'Je stem klinkt daar niet naar.'
'Dit is voor mij ook niet het juiste moment. Dit is een ongelukkig moment.'
'Geweldig, Lou. Fantastisch,' snauwde ze. 'Wil je het me laten weten wanneer het je wél goed uitkomt?' Ze griste haar tasje van de tafel en liep vlug de kamer uit.
Boldt trommelde met zijn vingers op de tafel en verbeeldde zich dat het een piano was. Tot nu toe had hij er nooit serieus bij stilgestaan wat een scheiding - stevenden ze daar op af? - voor hem zou betekenen. Hij probeerde er niet meer aan te denken. Dit was er het moment niet voor. Op dit moment had hij afleiding nodig.
Hij vond wat afleiding in de wasruimte, waar hij vijf minuten koud water tegen zijn gezicht plensde, pratend tegen zichzelf, kijkend naar zichzelf in de spiegel. Hij dacht aan hun gesprek, realiseerde zich dat hij het ook anders had kunnen aanpakken, zoals hij ook vaak achteraf van
een zaak dacht. Zijn hart bonsde nog, en de pijn was nog niet weg. Hij had nog veel om over na te denken.
Hij ging naar zijn bureau en besloot Carl Berensen te bellen. Beer was een van de weinigen die hij nog uit Yakima kende. Boldt en hij waren op de middelbare school vrienden geweest. Beer was ongeveer vijftien jaar geleden een cabaretcafé begonnen. Dat was steeds populairder geworden en twee keer uitgebreid, een keer in '74 en opnieuw in '81, toen Beers moeder was gestorven en zij hem wat geld had nagelaten. Maar in de bar stond nog dezelfde Yamaha baby vleugel in de hoek, met vlekken van uitgedrukte sigaretten. Op die piano speelde Beer soms voor de gasten. Het was de enige piano die Boldt wist te staan, afgezien van die op de universiteit, waar hij op dit uur van de avond niet bij kon.
Toen hij zijn telefoon pakte om het nummer van Berensen te draaien, ging er een ander toestel. Hij drukte op een knop en zei: 'Ja?'
'Mag ik brigadier Boldt?'
'Daar spreekt u mee.'
'Ik ben Bill Yates. Ik bel u terug. U had naar de buurtwacht geïnformeerd.'
Boldt had de voorzitter van de buurtwacht in de omgeving van Green Lake gebeld en naar de avond van de moord op Croy geïnformeerd. 'O, ja, mr. Yates. Nog iets ontdekt?'
'Ik denk dat we iets voor u hebben. Ned Farley herinnert zich dat hij een geel busje bij het huis van de Fairmonts heeft zien staan. Dat staat te koop, dus de makelaars lopen er in en uit, en de jongens hebben niet veel zin om van alles te noteren, maar Ned zweert dat hij die avond een geel busje heeft zien staan. Ik heb net met de baas van de makelaarsfirma gebeld en die zegt dat geen van zijn mensen een geel busje heeft. Sorry dat het zo lang duurde, maar ik kon hem eerst niet bereiken. Hij is op maandagavond groepsleider bij de padvinderij of zoiets. Hebt u hier iets aan?'
'Een heleboel. Hebben uw mensen iemand gezien?'
'Niemand.'
'Niets ongewoons?'
'Niets. Ik heb het idee dat Ned dat busje anders helemaal niet had gezien, maar u had geluk. Het huis van de Fairmonts staat, omdat er niemand woont, op wat wij onze gevarenlijst noemen. Leegstaande huizen, mensen die op vakantie zijn, iemand die de laatste tijd problemen heeft gehad - die komen allemaal op onze gevarenlijst, en we proberen daar wat extra aandacht aan te schenken. Meer heb ik niet voor u. Geen nummerborden. Dat spijt me. Ned had het kenteken moeten noteren. Dat is de taak van degene die naast de bestuurder zit.'
'Tijdstip?'
'O ja, dat hebben we ook. Ned weet zeker dat het voor tien uur was, want ze luisterden naar de wedstrijd van de Mariners op de radio, en die was kort na tien uur afgelopen.'
'Voor tien uur. Ik heb het. En hoe laat begon zijn patrouille?'
'De avondpatrouille begint om acht uur en gaat door tot elf uur. Maar ze beginnen in het 70-blok en werken dan naar 85 toe. Een patrouille bestaat uit twee volledige rondes, en het moet tijdens de tweede ronde zijn geweest, want het liep tegen het eind van hun patrouille. Dus hoe laat zal het zijn geweest, ongeveer half tien? Zo, dat is nog een beetje nauwkeuriger, nietwaar?'
Boldt noteerde Ned Farley's telefoonnummer en bedankte Yates voor zijn telefoontje. Het was niet de eerste keer dat een eenvoudig beroep op iemands gezond verstand tot resultaten leidde. Mensen stonden er vaak versteld van hoeveel ze zich herinnerden en welke conclusies ze daaruit konden trekken, als ze de kans maar kregen.
Hij belde Ned Farley en lokte hem weg van de honkbalwedstrijd die op de achtergrond schetterde. De man kon niet meer vertellen dan wat Yates al aan Boldt had doorgegeven: geel busje in de carport, nummer niet genoteerd.
'Waren de lichten in het huis aan?' vroeg Boldt. Hij wachtte een hele tijd. Ned Farley moest er blijkbaar over nadenken.
Ten slotte zei de man: 'Ik zou u graag een duidelijk antwoord willen geven, mr. Boldt, maar weet u, ik kan het me absoluut niet herinneren. Ik vond het helemaal niet zo vreemd dat daar een busje stond. Ik heb er niet zo goed op gelet.'
Boldt gaf hem zijn doorkiesnummer - voor het geval hij zich nog iets herinnerde - en hing op. Zo dichtbij..., dacht hij.
Hij was het nummer van zijn vriend Berensen aan het draaien, toen Shoswitz hem bij zich riep. Boldt verkeerde nog in een slecht humeur. En zijn maag was er ook slecht aan toe. Hij gaf Yates' informatie door en de inspecteur vond ook dat hij het er op de werkbespreking van de volgende dag over moest hebben. 'Neem jij morgen maar vrij,' zei Shoswitz. 'Ik denk dat je wel een vrije dag kunt gebruiken, en als iemand er een verdient, ben jij het.'
'Nee, dank je. Ik ben er om zeven uur. Ik heb dienst vanaf zeven uur.'
'Je hebt rust nodig, Lou. Jij bent zelf de enige die dat niet schijnt te beseffen.'
'Er gebeurt opeens te veel. Op een vrije dag zou ik me alleen maar gefrustreerd voelen.'
'Hoe is het met Elizabeth?'
Boldt haalde zijn schouders op.
'Problemen?' Shoswitz wachtte op een antwoord en zei: 'Ik zal eerlijk tegen je zijn.'
'Goed. Ik kan wel wat eerlijkheid gebruiken.'
'We hadden het laatst over je uiterlijke verschijning. En ik zie er nog niet veel verbetering in. Je ziet er niet goed uit, Lou. Sterker nog, je ziet er belabberd uit. Je werkt te hard. Is dat de reden waarom Elizabeth...'
'Dat is niet de reden.'
'Ik weet dat deze zaak ons allemaal parten speelt - vooral jou - en dat het waarschijnlijk niet veel gemakkelijker zal worden. Wij zijn dienaren van de samenleving, Lou. Ik ga daar niet over doorzaniken, maar je begrijpt wel wat ik bedoel. Ik stel het op prijs dat je zulke lange uren maakt, dat je je zo inspant. Ik heb je kaart bekeken. Ik weet dat je nog niet de helft van je overuren declareert. Eerst dacht ik dat je de kosten probeerde te drukken, maar toen drong tot me door dat het niet daarom was. Je vult je kaarten op die manier in omdat niemand mag merken dat je zeven dagen achtereen achttien uur werkt. Ik kan hier geen wrak gebruiken. Ja? Ik wil dat je helder kunt nadenken. Jij bent mijn beste speler, Lou, en ik heb er niet veel achter de hand.'
'Je biedt me een gedwongen vakantie aan, inspecteur? Je wilt me van de zaak afhalen?'
'Lou.'
'Klootzak...'
'Lou! Ik haal je niet van de zaak af. Jezus nog aan toe.' Hij keek Boldt aan. 'Wat heb je toch? Is het Elizabeth? Wil je erover praten?'
'Nee!' Hij stak zijn hand op om Shoswitz tot zwijgen te brengen. Aan weerskanten van zijn mond had zich wit spuug verzameld. Zijn ogen waren bloeddoorlopen van vermoeidheid. 'Zeker, we moeten systematisch te werk gaan. Heel systematisch. Maar het gaat niet vlug genoeg. We moeten meer ons best doen, Phil. We moeten achter ieder spoor aan, alsof we nooit meer een nieuw spoor zullen krijgen. Wat wij nodig hebben, is een totaal andere mentaliteit!' riep hij uit.
Shoswitz was niet iemand die zich graag liet zeggen wat hij nodig had. Hij beheerste zich en zei: 'Ga wat uitrusten, Lou. Ga naar huis en rust wat uit. Neem morgen vrij. Of je het nu gelooft of niet, we redden ons echt wel zonder jou. Als er iets bijzonders gebeurt, bellen we je wel.'
'Bellen!' Hij liet een blaffend lachje horen. 'Daar schieten we veel mee op,' zei hij binnensmonds. Hij had zich niet meer onder controle, en heel even begreep hij dat en probeerde zich te herstellen, maar de combinatie van zijn vermoeidheid en de emotionele ontreddering, veroorzaakt door Elizabeths bezoek, was te veel voor hem. Hij stond op en keek Shoswitz woedend aan. 'Na alles wat ik heb gedaan, krijg ik dit te horen,' zei hij. Hij voelde zich verraden en beledigd. Een barstende hoofdpijn zwol aan, drukte tegen zijn ogen, bonkte ritmisch in zijn oren. Hij drukte tegen zijn slapen. Hij zou willen schreeuwen. Deze ene keer wilde hij een ijzingwekkende schreeuw uitstoten. Het kostte hem moeite om adem te halen. Het was of er een ballon werd opgeblazen in zijn borst.
Hij was nu op straat, liep door First Avenue langs de bars met de stampende popmuziek achter de donkere ingangen. Hij ging met zijn rug tegen een koude bakstenen muur staan, zwetend ondanks de kou, en keek naar de auto's die langs denderden. De hoofdpijn was niet weggegaan, al was de ergste benauwdheid voorbij.
Een minuut lang was hij gedesoriënteerd. Toen realiseerde hij zich waar hij was: twee blokken van het smoezelige hotel vandaan waar hij de afgelopen week had gewoond. Hij was naar huis gelopen, dat was alles - al riep de gedachte aan huis beelden van Elizabeth in hem op, en het diep verontrustende besef dat hij alleen was, volslagen alleen, voor het eerst in jaren. Hij hoorde dat hij begon te huilen en voelde dat zijn keel werd samengetrokken. Hij slikte om het weg te krijgen, hij wilde niet dat hij ging huilen. Hij ging daar niet staan huilen.
Een paar minuten later betrad hij de armoedige hal van het hotel, liep langs de receptie, die bemand werd door een jonge Aziaat met een slecht gebit en wantrouwige ogen, en stapte in de kleine lift. De gang rook naar dennegeurspray. Een mooi onderkomen heb je uitgekozen, zei hij tegen zichzelf. Alle voorzieningen van een vluchtelingentehuis. En dat alles voor tweeëndertig dollar per nacht. Wat een land!
De wekkerradio zat aan de ladenkast vast, net als de televisie. Lou Boldt zette zijn jazz-station op en liet zich op het bed zakken. Hij trok zijn sokken uit en waste ze in de wasbak. Hij deed zijn stropdas af, trok zijn overhemd uit, waste de oksels van het overhemd en hing het samen met zijn sokken aan een hanger boven de radiator bij het raam. Geen wonder dat het lijkt of ik in mijn kleren heb geslapen, dacht hij. Hij gooide zijn jas en stropdas over de gammele stoel en stapte in bed, volslagen uitgeput.
Maar hij sliep niet.
Hij staarde naar de pulserende neonverlichting achter de gordijnen, luisterde naar een klaaglijke tenorsax en vroeg zich af waar de Kruismoordenaar op dit moment was.
En wat hij deed.