Bij avond was het stil in 47th Street. De bovengrondse leidingen vormden een net van glinsterende zwarte draden. De straatlantaarns verbraken de duisternis en wierpen hun schijnsel in de regenplassen. Boldt ging Croy's huis via de achterdeur binnen. In het donker leek het nog leger. Voor Lou Boldt was die vredige stilte een leugen. Hij liep nog ergens rond.

Boldt ging allerlei combinaties van verlichting na. Hij deed lampen aan in de keuken, de huiskamer, de bovengang, haar slaapkamer, haar badkamer. Hij ging weer naar buiten, liep langzaam op verschillende afstanden om het huis heen en keek vanuit alle mogelijke posities naar het huis. Zo stelde hij vast dat het gemakkelijk was geweest om haar in de keuken een hapje te zien nemen. Had ze die avond een ochtendjas gedragen, of was ze dat vergeten en droeg ze alleen een dun nachthemd en had haar silhouet afgestoken tegen de heldere binnenverlichting van de koelkast? Boldt verplaatste zich niet in de moordenaar. Dat kon hij niet. Wel benaderde hij alles met de logica van een moordenaar. Hoe kon iemand in het huis zijn gekomen zonder dat Croy het merkte? Vanuit welke positie kon de moordenaar haar hebben gezien? De voorkant van het huis bood een voyeur veel minder kansen.

Had de moordenaar Croy willekeurig gekozen? In een eerder stadium van het onderzoek had Boldt dat misschien gedacht, maar nu niet meer. Elk slachtoffer was een alleenstaande vrouw geweest. Ze leken niet op elkaar, maar waren wel ongeveer even oud. Elk van hen had een vriend of minnaar die soms de nacht bij haar doorbracht. Toch waren ze alleen geweest toen ze werden vermoord. Daaruit volgde dat de moordenaar zich goed voorbereidde. Hij hield zijn slachtoffers in het oog, maakte een plan en voerde dat uit.

Er was een dunne lijn tussen psychoot en psychopaat. Hoewel de moorden tekenen van een gewelddadige, heftige, psychotische spontaniteit vertoonden, wees de selectiemethode op een systematische voorbereiding, en dat zou meer iets voor een psychopaat zijn. Dat maakte hem gevaarlijker en onvoorspelbaarder.

Boldt ging naar zijn auto terug, stapte in en deed het binnenlampje aan om de rapporten van zijn rechercheurs te herlezen. Geen van de buren herinnerde zich dat er regelmatig iets bij Croy werd thuisbezorgd. Geen wasgoed. Geen pizza's. Op de avond van de moord was er niets gebeurd dat de aandacht op het huis vestigde. Boldt pakte een verrekijker uit het handschoenenvakje, deed het licht uit en ging weer door de buurt lopen, telkens omkijkend naar Croy's huis. Hij ging de helling op in de hoop ergens een uitzichtpunt te vinden. Achter zich hoorde hij de vage klanken van een nummer van Oscar Peterson. Het deed hem denken aan de jaren dat hij voor vijftig dollar plus fooien in pianobars had gespeeld. Hij vroeg zich af wat voor leven hij zou hebben gehad als hij dat was blijven doen. Van het leven van een musicus ging een serene eenvoud uit. Het werk was vluchtig, het bestond maar zolang de klanken in de lucht hingen. Variaties op een thema. Nog jaren had hij de muziek als hobby gehad, maar nu wist hij niet meer wanneer hij voor het laatst had gespeeld. Te lang geleden. Hij stond op het trottoir, Oscar improviserend achter hem, het vertrouwde gieren van banden in de verte, de monotone huizenrij enigszins weggedoken langs 47th Street. Hij was weer aan het werk. Onder het lopen hoorde hij de pianomuziek langzaam achter hem wegzakken, en hij vond dat symbolisch en verontrustend.

Na nog een paar huizen kon hij haar huis niet meer zien, zoals hem overdag ook was overkomen. Hij sloeg 37th Street in en ging de helling weer af, zonder ergens zelfs maar een glimp van Croy's huis te kunnen opvangen, tot hij beneden was en tussen de huizen door een goed zicht op haar slaapkamerraam had. Maar ook nu kon hij vanuit zijn lage positie alleen de plafondlamp zien. Niettemin kon de moordenaar van hieruit hebben gezien dat het licht in de slaapkamer uitging. Hij kon door de aangrenzende achtertuin zijn gelopen en had daarna alleen maar over een laag hek hoeven klimmen om in Croy's tuin te komen. Boldt zou bij daglicht terugkomen om die route te onderzoeken.

Een patrouillewagen verraste hem, stond achter hem voor hij er erg in had. Iemand had Boldt zien lopen en de politie gebeld. Hij legde het vlug uit en de patrouillewagen reed door. Boldt had gehoord dat het goed ging met allerlei projecten om een buurtwacht op te zetten. Dat hij was aangehouden, was daar een bewijs van, en het bleek ook uit de kort geleden gepubliceerde misdaadcijfers. Het aantal inbraken in Seattle was de afgelopen twee maanden met maar liefst elf procent gedaald, en dat werd geheel en al aan die buurtwachtprojecten toegeschreven.

Hoe onverteerbaar het voor hem ook was, hij wist dat het publiek meer kans maakte de moordenaar te pakken dan hij en zijn mannen. Misschien liep de dader nu ook ergens op straat. En misschien had nu juist een waakzame buurtwachter hem opgemerkt...

Toen hij het blok rond was, ging Boldt het huis weer in. Hij ging aan de keukentafel zitten en stelde zich voor hoe de schaars geklede Cheryl Croy de koelkast openmaakte, zich een glas melk inschonk, een koekje uit de kast nam en weer naar boven ging. Hij volgde haar en deed daarbij de lichten achter zich uit, zoals zij waarschijnlijk ook had gedaan. Hij ging de trap op, dezelfde krakende trap. Hij liep door het gangetje en deed het licht uit. De aanblik van de bloedvlekken op het bed weerhield hem even, maar toen ging hij verder. Hij deed alsof hij de melk op het nachtkastje zette en ging daadwerkelijk op de matras liggen, al zorgde hij er wel voor dat hij niet op de bloedvlekken en krijtstrepen kwam. Ten slotte leunde hij tegen de rieten hoofdplank.

Had het pocketboek op het nachtkastje gelegen? Had de moordenaar haar hier boven verrast of had hij haar beneden overvallen? Boldt ging rechtop zitten en zag voor het eerst dat het kleine voorpaneel van de televisie open stond. Hij sprong van het bed af en liep vlug naar het toestel. Hij keek heen en weer tussen de kussens en de televisie. Er zat poeder voor vingerafdrukken op het toestel. Er klopte iets niet, en het duurde enkele seconden voordat Boldt zich realiseerde dat het eigenlijk een televisie met afstandsbediening was maar dat die afstandsbediening ontbrak. Hij zocht in het nachtkastje en op de vloer daarachter. Hij zocht onder het bed. Hij klopte voorzichtig op de bebloede lakens, in de hoop het apparaatje te vinden, maar vond het niet. Hij keek achter de videorecorder en het televisietoestel zelf, dat op de vloer tegen de muur stond. Het apparaatje was nergens te bekennen. Misschien verklaarde dat waarom het voorpaneeltje open stond. De afstandsbediening was weggeraakt of beschadigd en dat was de enige manier waarop ze het toestel nog had kunnen bedienen: met de hand.

Hij knielde weer voor het toestel neer en begon nogmaals te zoeken. Systematisch herhaalde hij de hele procedure. Toen hij bij het nachtkastje was aangekomen, bekeek hij het vanuit alle hoeken, maar toen zag hij opeens de zwarte rand van de afstandsbediening, die klem zat tussen de matras en de hoofdplank. Hij nam een pen en kam uit zijn zak en klom op de matras, de kussens opzij schuivend. Zonder het apparaatje aan te raken viste hij het tussen pen en kam op en legde het op het laken. Zoals alle rechercheurs had Boldt altijd een handvol papieren zakjes voor bewijsmateriaal bij zich. Hij pakte daar een van en deed de afstandsbediening erin.

Toen hij de zak dicht deed, keek hij onwillekeurig uit haar raam. Daar, achter een opening tussen twee huizen aan 37th Street, stond in het schijnsel van een straatlantaarn een elektriciteitspaal. Die paal verhief zich als de hoogste mast van een groot schip. De top keek als een kraaienest boven de woeste golven van de oceaan op Croy's huis uit. Een uitzichtpunt!

Even later liep hij met ferme pas de helling op, ongeduldig op weg naar de paal aan 37th Street.

Het was of de elektriciteitspaal hem naar zich toe trok. De paal was, omdat hij op een vlak stuk in de helling stond, ongeveer een meter hoger dan de andere palen. Op de dwarsbalk kwamen een stuk of tien draden uit, die voor de helft naar huizen aan de overkant van de straat gingen. Aan de paal zaten metalen klimbeugels, zodat hij op een duizendpoot leek. Juist toen Boldt begon over te steken, glinsterde er iets in een bovenraam van het huis achter de paal. Het trok zijn aandacht, en hij ging een paar stappen terug om te zien wat het was. Er verscheen opnieuw een klein ovaal van licht in het raam, en een ogenblik dacht hij dat het een zaklantaarn was. Hij keek nog eens goed, maar kon niets meer onderscheiden. Het licht van de straatlantaarn spiegelde zich ook in het raam. Hij ging dichter naar het huis toe. Het was geen zaklantaarn; het leek op het uiteinde van een telescoop. Hij keek vlug in dezelfde richting. Een laag huis blokkeerde zijn zicht op 47th Street. Maar die telescoop bevond zich op de bovenverdieping. Zijn hart begon sneller te slaan. Hij rende naar de opening tussen de huizen en keek eerst naar 47th Street en toen weer naar de telescoop. Vervolgens liep hij vlug naar het eind van dat garagepad en ging een achtertuin in. Aan de andere kant van een hekje en iets lager dan waar hij nu was - precies in het gezichtsveld van de telescoop - stond het huis van Cheryl Croy.

Hij rende naar de straat terug. De elektriciteitspaal zag eruit alsof er kort geleden iemand was ingeklommen. De geïmpregneerde palen waren na verloop van tijd donkerbruin geworden, maar op deze paal zaten langgerekte lichte krassen tot aan de eerste beugel. Boldt twijfelde er niet aan dat iemand kort geleden in de paal was geklommen. En wie boven in die paal zat, had een goed zicht op Cheryl Croy's slaapkamer. Hij glimlachte een beetje zelfvoldaan, omhoog kijkend langs de paal. Uiteindelijk maken we allemaal fouten, dacht hij. Er zijn maar zo weinig mensen die iets perfect kunnen doen.

Bijna had hij zijn armen om de paal geslagen om hem tegen zijn borst te drukken. In plaats daarvan ging hij meteen naar het huis van de telescoop en klopte hard op de voordeur. Links van hem ging een gordijn open. Achter de ruit, die bijna meteen besloeg, was een zorgelijk mannengezicht te zien. Even later ging de voordeur, voorzien van een ketting, een klein eindje open en verscheen hetzelfde gezicht in de kier.

'Wat is er?' vroeg de man.

Boldt stelde zich voor, liet zijn penning zien en vroeg of hij even mocht telefoneren.

De man wilde Boldts legitimatiebewijs bestuderen, vroeg om het telefoonnummer van het politiebureau en sloot de deur af. Boldt bleef buiten staan. Er gingen een paar minuten voorbij, en toen ging de deur weer open. De man liet hem binnen en verontschuldigde zich voor zijn argwaan. Boldt zei er alle begrip voor te hebben.

Hij belde naar het bureau en zei dat er een technisch rechercheur moest komen. De man met wie hij sprak, stond niet te springen om in het donker naar vingerafdrukken op een natte paal te gaan zoeken, en zei dat in niet mis te verstane bewoordingen tegen Boldt. Maar Boldt kende ook een paar krachttermen - de vrouw des huizes moest ervan blozen. De technisch rechercheur bond in.

Ze boden Boldt een stoel in de bescheiden huiskamer aan. Mrs. Levitt, een keurige vrouw van achter in de veertig, zette de televisie uit en kwam bij haar man en Boldt zitten. Ze spraken over de angst die de buurt na de moord bevangen hield, en toen Boldt een redelijk goed contact had gelegd, vroeg hij naar de paal. Hadden ze daar de laatste tijd iemand aan het werk gezien? Iemand van de elektriciteitsmaatschappij of de kabeltelevisie? Iemand die hun was opgevallen? Hadden ze op de avond van de moord nog ongewone geluiden gehoord? Op iedere vraag schudden ze bijna precies tegelijk met hun hoofd.

Boldt zei tegen zichzelf dat de dingen nooit zo gemakkelijk waren. In het werk dat hij deed werd hem nooit iets op een presenteerblaadje aangeboden.

Ze was een opmerkelijke vrouw. Haar felrode haar was lang voor een vrouw van haar leeftijd, en ondanks haar knappe uiterlijk straalde ze ergernis en vijandigheid uit. Een ongelukkige vrouw, gespannen en stijf en gebrand op ieder woord dat haar man zei, en hij zei niet veel. Boldt was duidelijk onwelkom. Ze wilde niets met de politie te maken hebben. Ze wilde dat de deur weer op slot en op de ketting ging en dat ze de televisie weer konden aanzetten.

'De kamer van onze zoon is aan de straatkant,' zei mr. Levitt. 'Misschien kan hij u helpen.'

Zijn vrouw stoof meteen op. Haar rug was plotseling kaarsrecht en haar vingers groeven zich in de kussens van de bank. 'Doug, dat lijkt me nergens voor nodig!'

Ze maakten er even ruzie over, beiden driftig, en uiteindelijk had Douglas Levitt gewonnen. Hij stuurde zijn vrouw naar boven om Justin te halen. Ze deed het met de grootst mogelijke tegenzin. Boldt verwachtte niet dat ze zou terugkomen - of in ieder geval zonder de jongen die natuurlijk lag te 'slapen'. Tot zijn verbazing kwam ze vrij snel terug en had ze de jongen bij zich.

Het was een lange, magere jongen met het haar van zijn moeder en het ingevallen gezicht van zijn vader. Hij had schoenen van maat vierenveertig waar hij nog niet helemaal in gegroeid was, lange slungelige armen en afhangende, smalle schouders.

'Justin, dit is mr. Boldt van de politie. Hij zou je graag een paar vragen willen stellen, als je dat goed vindt.'

Justin haalde zijn schouders op en bleef staan. Hij leek een jaar of dertien en stond dus aan het begin van zo ongeveer de moeilijkste periode in zijn leven. Ik wou dat ik een zoon als jij had, dacht Boldt. Ik wou dat het andersom was, en dat ik een redelijk gelukkig, modaal gezin met twee kinderen had en voor een camper spaarde. Het gras aan de andere kant van de heuvel mag dan altijd groener zijn, voor mij lijkt het nu zo groen als smaragd.

'Ik ben nieuwsgierig,' begon Boldt, de jongen aankijkend. En nieuwsgierig was hij inderdaad. Boldts vrouw Elizabeth had zich aan haar carrière gewijd en had hem - zoals hij het bekeek - de kans op kinderen ontnomen. Was het anders gelopen, dan had hij nu misschien zelf ook een zoon gehad, een zoon van deze leeftijd, met de eerste tekenen van mannelijkheid. Dan zou ik in de weekends met je gaan basketballen, of we gingen 's zomers vissen in Alaska, waar de regenboogforellen kilo's wegen en zich als duivels te weer stellen. We zouden ruzie maken en ik zou me heimelijk bij Elizabeth beklagen, maar toch zou ik van iedere minuut genieten.

Hij vroeg zich af of Douglas Levitt wel besefte hoe goed hij het had.

'Ja?' vroeg Justin.

'Ik wilde je vragen of je iemand op die paal hebt gezien. Die paal voor het huis.'

'Nee,' antwoordde de jongen op barse toon. 'Waarom zou ik?'

'Hij was misschien gekleed als telefoonman of elektricien of...'

'Ik zei toch dat ik niemand heb gezien?' 'Justin!' wees zijn vader hem terecht.

'Douglas,' bemoeide de vrouw zich ermee. 'Laat hem met rust.'

Boldt had gezien dat de jongen een kleur kreeg. Hij had naar zijn beide ouders gekeken voordat hij antwoord gaf. Jij bent doodzenuwachtig, dacht Boldt, en niet alleen omdat ik van de politie ben. Jij hebt iets gezien, of je weet iets, en je durft het niet te zeggen. 'Je hebt niemand gezien? Niets? Je hebt toch de kamer aan de straatkant?' zei Boldt. 'Die met een telescoop voor het raam...'

'Ik heb geen telescoop.'

Douglas Levitt boog zich naar voren en keek zijn zoon aandachtig aan. 'Natuurlijk wel, Just. Die heb je met Kerstmis van ons gekregen.'

'Justin,' zei de moeder vol begrip, 'je moet goed nadenken voor je antwoord geeft. Mr. Boldt is een erg drukbezette man, een politieman,'' zei ze op kinderlijke toon, 'en hij heeft vast nog veel meer te doen.'

In antwoord op de woorden van zijn vader zei de jongen: 'O ja, ik was dat ding helemaal vergeten. Hij ligt in mijn kast, geloof ik. Weet je nog, pa? We hebben hem uitgeprobeerd, maar we konden geen moer zien omdat er te veel licht in de stad was.'

'Let op je taal, Justin,' berispte zijn moeder hem.

De jongen keek nerveus heen en weer tussen Boldt en zijn vader.

'Maar dat is toch jouw kamer?' vroeg Boldt. 'Aan de straat,' voegde hij eraan toe.

'Ja.'

'En je kunt die paal zien.'

'Ja.'

'En je hebt helemaal niemand op die paal gezien? Niemand? Het zou ons geweldig helpen als...'

'Niemand,' onderbrak de jongen hem. 'Dit heeft te maken met die vrouw die is vermoord,' zei hij. 'Dat is toch zo? U denkt dat de moordenaar onze paal heeft gebruikt?'

Boldt wilde de jongen niet bang maken. 'Het zal wel iemand van het elektriciteitsbedrijf zijn geweest. Ik wou het alleen even weten.' Tegen Douglas Levitt zei hij: 'We gaan alles na. Alles. Ik hoop dat u daar begrip voor hebt.'

'Natuurlijk, inspecteur,' zei Levitt.

Iedereen geeft me de verkeerde rang, dacht Boldt. Ze kijken te veel naar de televisie en luisteren niet goed als ik me voorstel. Als ik het salaris van een inspecteur had, zou ik een nieuw jasje kopen en een hengel van grafiet. Dan zou ik extra geld hebben voor alles waar ik nu geen extra geld voor heb, en dan zou mijn vrouw niet hoeven te betalen als we een keer uitgaan. Als ik inspecteur was, zou ik deze zaak aan een brigadier geven en veel met mijn vingertje zwaaien als die er niet genoeg vaart achter zette.

'Je keek een paar minuten geleden niet door die telescoop naar buiten ?' vroeg Boldt vlug aan Justin.

De jongen kreeg een kleur en zijn moeder kwam tussenbeiden. 'Hij heeft u al antwoord gegeven, inspecteur. U denk toch niet dat hij liegt? Hij heeft u verteld dat die telescoop in zijn kast ligt. Zo is het toch, Justin ?'

'Is dat alles?' vroeg de jongen met de overtuigingskracht die Boldt vaak bij officieren van justitie had gezien.

'Heb je de vrouw die daar woonde ooit gezien?' vroeg Boldt. 'Cheryl Croy, de vrouw die is vermoord? Heb je haar ooit in haar tuin gezien, misschien met een vriendje of zo?'

Justin kreeg weer een kleur, en opnieuw maakte zijn moeder bezwaar, maar nu blafte Douglas Levitt haar af, zodat Justin de kans kreeg om antwoord te geven.

'Ja, ik heb haar wel eens gezien. Ik weet over wie u het hebt.'

'Justin,' zei zijn moeder geschokt.

'Mam, we wonen hoog op de heuvel. Ik kan door mijn raam een heleboel mensen zien. Daar is een raam toch voor? Ja, ik kijk wel eens uit mijn raam. Nou en?' vroeg hij. 'Mag ik niet uit mijn raam kijken? Kom nou. Je behandelt me verdomme als een kind van vijf!'

'Let op je woorden, jongeman! Zo spreek je niet tegen je moeder!'

Justin Levitt vluchtte de kamer uit. Hij bonkte de trap op en smeet zijn deur achter zich dicht.

'Sorry, inspecteur,' zei Douglas Levitt.

'Brigadier. Het geeft niet. Ik begrijp het wel. Het spijt me dat ik u heb gestoord.'

'U hebt alle reden om spijt te hebben,' klaagde de vrouw, die pogingen deed een weerspannige haarlok terug te strijken.

Op dat moment stopten er auto's voor het huis. Lou Boldt zag ze en verontschuldigde zich nog eens alvorens naar buiten te gaan. Hij zette de technisch rechercheur aan het werk en liep zelf door 37th Street terug. Hij vroeg zich nog steeds af hoe het zou zijn geweest als hij kinderen had gehad, maar nam zich voor niet over zulke dingen na te denken. Het was verleden tijd - maar voor Lou Boldt kwam het verleden steeds weer terug, als de koperen ring in een draaimolen. Jonge vrouwen vermoord, hun ogen met tape open geplakt. En iedere keer greep hij naast die ring. Het lag niet in zijn aard om stil te staan bij wat eventueel had kunnen zijn. In plaats daarvan concentreerde hij zich nu op Justin Levitts blozende gezicht. Hij wilde nog een keer met die jongen spreken, maar dan niet met zijn liefhebbende moeder erbij. Hij nam zich voor een uitgebreid huis-aan-huis-, of paal-tot-paal-, onderzoek te doen in de straten van alle eerdere slachtoffers, omdat er altijd een kans bestond dat zijn mensen iets over het hoofd hadden gezien. De ontdekking van die elektriciteitspaal had hem nieuwe moed gegeven. Hij was er weer eens aan herinnerd dat de moordenaar even menselijk was als zijn slachtoffers.

Boldt zag een auto voor rood licht stoppen. De bestuurder stak een sigaret op. Boldt moest meteen aan Craig Marquette denken, bij zijn kisten met rottende groente, met dat bebloede voorschoot aan, en hij vroeg zich af of het zo gemakkelijk kon zijn.

Was het ooit zo gemakkelijk?

Hij kon het niet geloven.