In de nesten
DE VOLGENDE MORGEN werd Rose met een verschrikkelijk bang gevoel wakker. Ze had mama wel willen smeken of ze thuis mocht blijven, maar ze wist dat er niets aan te veranderen viel.
Onderweg naar school treuzelde ze zo lang dat ze de laatste was die ging zitten. Irene zei niets meer tegen haar. Tijdens de pauze keek ze naar Paul en George en de andere jongens die aan het spelen waren. De leesles van die morgen bleef maar duren en Rose staarde uit het raam.
Ze luisterde naar de zingende vogels en keek naar de schaduwen van de wolken die over de heuvels trokken. Ze dacht aan Alva en aan Zwartpootje. Ze vroeg zich af of het poesje zijn oogjes al open zou hebben. Rose had wel een vogel willen zijn. Dan zou ze het raam uitfladderen en over Patersons heuvel en de Frybeek naar de stal van Alva vliegen. Daar zou ze in het hooi gaan zitten en met het poesje spelen.
Rose werd uit haar gedachten opgeschrikt toen Irene in haar ribben porde.
„Rose Wilder!" riep professor Kay ongeduldig. „Ik zei: 'Ga staan en lees voor, alsjeblieft'."
Rose sprong op, zodat haar leesboek met een klap op de grond viel. Blanche gnoof en de andere kinderen giechelden. Rose' wangen werden gloeiend heet.
Ze raapte haar boek op. „Het... het spijt me," zei ze, „maar ik weet niet waar we zijn."
„Lees de eerste drie paragrafen op bladzijde eenendertig, 'De bever'."
Rose zocht de goede bladzijde op en las de drie paragrafen vlot voor.
Eindelijk was het twaalf uur. Rose vloog naar buiten en werkte in minder dan geen tijd haar lunch naar binnen. Toen ze klaar was, zette ze haar blik weer op de plank in het klaslokaal. Toen liep Rose de school uit. Ze kon niet naar Alva vliegen, maar wel rennen.
Ze holde de hele weg naar de boerderij van de familie Stubbins. Ze moest opschieten om terug te zijn voor de middaglessen begonnen. Alva had net gegeten en kwam het huis uit.
„Hoe komt het dat je niet op school zit?" vroeg Alva.
„Ik zit wel op school," zei Rose. „Maar ik wilde naar Zwartpootje kijken."
„Kom dan maar mee," zei Alva. „Hun oogjes zijn nu open."
En ja hoor, de poesjes hadden allemaal wijdopen, glanzende oogjes en keken nieuwsgierig naar alles wat ze zagen. Ze waren zo hard gegroeid in een paar dagen. Nu speelden ze met elkaar, beten in eikaars oren en staart, maakten sprongetjes en trappelden met hun achterpootjes. Rose en Alva moesten erom lachen. Ze waren zo grappig.
Rose pakte Zwartpootje op. Hij klom langs haar schort omhoog naar haar schouder. Zijn lichte ademhaling kriebelde in haar oor en hij sloeg naar haar haarlint. Toen miauwde hij zachtjes, omdat hij weer naar beneden wilde.
„O, Alva," zei Rose. „Ik heb zo'n hekel aan school."
„Ik ben blij dat ik van mijn vader en moeder niet naar school hoef," zei Alva. „Mijn vader zegt dat je op school niet leert hoe je koeien moet melken en het maïsveld moet schoffelen. Ik zou niet weten hoe ik het een minuut in die rotbanken moest uithouden."
Toen lieten ze de poesjes achter en liepen het erf op om bij de bron te gaan drinken.
„Kijk, Rose!" riep Alva. „De bijen drinken weer water. Laten we ze volgen en zien of we het nest kunnen opsporen."
„Ik denk dat ik dat beter niet kan doen," zei Rose. „Anders kom ik vanmiddag nog te laat."
„We gaan niet ver," drong Alva aan. „Kom mee, daar gaat er een.
Er was een bij van een bemoste steen opgestegen. Hij cirkelde aldoor rond tot hij hoog in de lucht zat. Toen vloog hij langzaam weg en zette regelrecht koers naar de bomen.
Alva begon te rennen en Rose volgde. „Ik zie hem nog!" riep Alva. Ze renden door het bos, een heel eind. Rose zag de bij nergens, maar Alva bleef roepen: „Daar is hij! Vlug, Rose!"
Maar ze raakten hem toch kwijt. „Geeft niks," zei Alva. „Met een zwerm in mei, is iedereen blij, maar een zwerm in zomertijd, geeft alleen maar nijd."
Op de terugweg kwamen ze langs de paardewei. Ze keken naar de twee hengstveulens die elkaar door het veld achternazaten. Toen zochten ze langs het hek naar kwartelnesten. Ze vonden een plek waar bramen groeiden. Alva pakte een stok en sloeg eerst tegen de struiken om de slangen te verjagen. Toen plukten ze alle rijpe bramen die ze konden vinden en aten ze op.
Rose dacht aan school, maar ze wist zeker dat ze nog tijd genoeg had voor de lessen van die middag begonnen. Ze had de bel niet gehoord en als ze hard liep, was het niet zo ver.
Eindelijk zei Rose dat ze nu beter kon gaan. Ze bleef de hele weg terug naar school rennen. Het leek wel of de zon nu veel lager aan de hemel stond. Ze kon beter opschieten, anders kwam ze te laat. Toen ze op de top van Patersons heuvel kwam, stokte haar adem. Het schoolplein was leeg! Ze ging langzamer lopen, zodat ze op adem kon komen. Toen zag ze dat er geen paarden meer in de schuur stonden. Haar maag maakte een buiteling.
Maar van het laatste wat ze zag, begon haar hart te bonzen. Er stond een wagen voor de school. Ze herkende Pet en May, de paarden van papa.
Plotseling drukte er een zwaar gewicht op Rose' schouders. Heel langzaam liep ze de heuvel af, naar de ingang van de school. Een voor een beklom ze de treden. Haar voeten waren zo zwaar als lood.
Toen ze boven aan de trap was gekomen, hoorde ze de stemmen van mama en professor Kay.
Ze bleef in de deuropening staan. Mama zat op een bank met haar rug naar de deur. Papa stond naast haar. Professor Kay keek op van zijn lessenaar en zag haar. Hij knikte tegen Rose en keek mama met opgetrokken wenkbrauwen aan. Mama draaide zich om en keek naar Rose. Haar mond stond strak en haar ogen schoten vuur.
Professor Kay schraapte zijn keel. „Dan ga ik maar," zei hij. „U kunt het nu wel alleen af, denk ik."
Toen verdween hij zonder nog een woord te zeggen.
„Waar heb jij gezeten?" vroeg mama streng. Rose had nog nooit zo'n scherpe klank in haar stem gehoord. Ze staarde naar de vloer.
„Ik vroeg je iets," zei mama. „Je bent de hele middag niet op school geweest en de meester heeft de klas al een uur geleden naar huis gestuurd. Papa en ik waren doodongerust. Waar heb je gezeten?"
Rose kromp ineen.
„Ik ben bij Alva geweest," zei ze tam. „Het spijt me, mama. Ik wilde alleen naar het poesje kijken. Ik wist niet dat het zo lang zou duren."
Mama zei: „En dan te bedenken dat je wel ergens gewond had kunnen liggen, terwijl papa en ik geen idee hadden waar we moesten beginnen te zoeken. Ik snap niet hoe je het in je hoofd haalt..."
„Nou, Bess," onderbrak papa haar. „Het is niet nodig om er zo'n drukte over te maken. Ze is er nu, veilig en wel. Het was gewoon een kinderlijke domheid. Maar je moet nooit meer zo iets doen, Rose."
„Nee, papa," zei Rose zacht.
Mama zei: „We hebben tegen professor Kay gezegd dat hij je zoveel dagen als hij het nodig vindt tijdens de pauze binnen moet houden, totdat je je les hebt geleerd. Je moet hem net zo gehoorzamen als papa en mij."
„Ja, mama," zei Rose.
De stilte tijdens de rit naar huis dreunde in Rose' oren. Ze wilde huilen, maar ze durfde het niet. Ze vond het naar dat ze papa en mama zo ongerust had gemaakt.
De rest van de week hield professor Kay Rose iedere dag tijdens de pauze binnen. In het begin was het een marteling om stil te zitten en te luisteren naar de hoge, lichte stemmen van de andere kinderen die buiten speelden.
Maar professor Kay praatte vriendelijk met Rose, terwijl ze zaten te eten.
„Je bent een heel goede leerlinge, Rose," zei professor Kay. „Ik kan het je niet erg kwalijk nemen dat je je verveelt. Eigenlijk zou je in de vierde klas moeten zitten. Je moeder heeft je goed les gegeven."
„Dank u," zei Rose. Ze probeerde niet te praten met haar mond vol. Ze knabbelde op een wortel, die mama in haar lunchtrommel had gestopt. Van alle groente vond Rose rauwe wortel het lekkerst.
„Ik denk dat je wel moet wennen als je voor het eerst hier in de heuvels komt," zei professor Kay. „Er zijn hier een heleboel mensen die nooit verder dan de Ozarks zijn geweest. Maar een paar kilometer hiervandaan wonen mensen die nog nooit een trein hebben gezien."
„Dat heeft een man eens aan papa verteld," zei Rose. „Toen we vorige zomer hiernaartoe reden. Die man zei dat de mensen hier nog nooit een orgel of een trein hadden gezien."
Professor Kay lachte in zijn baard. „Ik zal je een verhaal vertellen. Er was eens een jonge kerel die ergens achteraf in de heuvels woonde en nog nooit een trein had gezien. Hij moest voor het eerst naar de stad en dat was een reis van een paar dagen. Op een nacht sliep hij op de grond en tegen de tijd dat de dag aanbrak, werd hij wakker van een verschrikkelijk lawaai. Hij keek op en zag iets heel groots uit een gat in de heuvel komen, waar hij had liggen slapen. Zoiets groots had hij nog nooit gezien.
Hij was bang. Hij nam de benen en rende weg. Hij rende en rende maar. Ten slotte zag hij een houthakker, die bezig was stammetjes te splijten. Hij bleef staan om op adem te komen en de houthakker vroeg hem waarvoor hij zo hard wegliep.
Toen die jongen weer op adem was, vertelde hij de houthakker dat hij daarnet iets verschrikkelijks had gezien, iets wat hij zijn hele leven nog niet had gezien. Het was een soort beest, dat heftig snoof en tekeerging. Het beest was zwart en had één groot glanzend oog en er kwam vuur en rook uit zijn kop. Hij zei dat het uit zijn hol in de heuvel aan kwam denderen, verschrikkelijk veel lawaai maakte en af en toe een harde gil gaf."
Rose giechelde.
„De houthakker vertelde die jonge kerel dat hij alleen maar een trein had gezien. Hij zei tegen hem: 'Zo'n ding zal je geen kwaad doen. Je kunt er zelfs in rijden.' Toen zei die jongen uit de heuvels: 'Dan zal-ie me toch eerst moeten pakken.'"
Rose barstte in lachen uit. Professor Kay grinnikte ook.
Toen bedacht Rose iets nieuws.
„Mag ik niet naar de vierde klas, professor Kay? Mijn vrienden zitten in die klas. Paul en George. Ik beloof dat ik goed mijn best zal doen om ze in te halen."
„Daar ben ik van overtuigd en ik wou dat ik ja kon zeggen," zei professor Kay. „Maar het lokaal van juffrouw Pimberton zit vol en je bent een beetje jong voor haar klas. Maar ik weet er wel wat op. Er staat in haar lokaal een kast vol boeken, die aan de school zijn geschonken. Als je wilt, mag je er een uitzoeken om te lezen. Zou je dat fijn vinden?"
„Ja, meester," zei Rose. „Dat zou ik heel fijn vinden. Dank u wel."
Toen ze klaar waren met eten en Rose haar blik had weggezet, liep ze met professor Kay naar het klaslokaal van juffrouw Pimberton. In de hoek stond een boekenkast met vier planken. Op de onderste plank werden de bordenwissers en dozen met krijt bewaard. Daarboven waren drie planken achter glazen deuren. Twee van die planken stonden bijna vol boeken.
Professor Kay zei dat Rose de boeken door mocht kijken. Hij deed de glazen deuren open, zodat zij ze eruit kon halen en kon zien of ze er een wilde lenen.
Rose had nog nooit zoveel boeken gezien. Er waren dichtbundels van Lord Alfred Tennyson en William Clement Scott, Prescotts 'Geschiedenis van de verovering van Mexico' en 'Geschiedenis van de verovering van Peru', 'De jongens van de groene berg' en 'De heer John Halifax' en nog een waar gebeurd boek, het dikste van allemaal: 'Oude, middeleeuwse en moderne geschiedenis', vol prachtig gekleurde kaarten en prenten.
Er waren ook een hoop verhalenboeken: Zwevend door het woud, Vijf kleine Pepers en hoe ze opgroeiden, Vijf grote kleine Pepers en gewichtig klinkende boeken als: Verstand en onverstand, Trots en vooroordeel en Het huis met de zeven gevels.
Rose vond het een heerlijk gevoel, die stoffen kaften en het zware gewicht van de boeken in haar handen. Ze wist niet welke ze zou nemen. Ze wilde ze allemaal lezen, de geheimen ontrafelen die in al die honderden bladzijden verscholen zaten. Ten slotte koos ze een dik boek uit dat De verhalen van Leatherstocking heette. Het was jaren geleden geschreven door James Fennimore Cooper. Rose koos het, omdat ze het zo'n mooie titel vond. Professor Kay zei dat het een boek vol verhalen over de begintijd van Amerika was.
De volgende dag zat Rose om twaalf uur in haar bank, at zo vlug mogelijk en begon toen te lezen. Ze begon bij het begin. Het eerste deel heette 'De pioniers'.
Ze las over Leatherstocking, de bijnaam van een oude man, die Natty Bumppo heette en in de staat New York woonde, waar hij in de wilde bossen op herten jaagde. Rose begreep niet alles en er waren nogal wat woorden die ze zich door professor Kay uit moest laten leggen.
Maar hoe meer Rose las, hoe meer ze wilde lezen. Het was heel fijn om stilletjes in het lege klaslokaal te zitten. Het duurde niet lang voor ze van school werd meegevoerd. Ze vergat de groene muren en Irene. In plaats daarvan stapte ze vele jaren geleden door de winterse sneeuw van New York, jaagde met een gladloopsgeweer op herten en droeg een jas van hertevel waar het haar nog opzat.
Toen de bel voor de middaglessen luidde, vond ze het jammer om het boek weg te leggen. Rose vond dat de mensen in boeken echter waren dan de mensen die ze dagelijks zag.
Iedere dag hadden ze 's middags spelling. En iedere dag begon Rose aan het eind en eindigde bij het begin. Altijd was ze Blanche Coday te slim af. Maar ook al eindigden ze naast elkaar, Blanche wilde niet tegen Rose praten en Rose was te verlegen om iets tegen Blanche te zeggen.
Op vrijdag mocht Rose het boek van professor Kay mee naar huis nemen. Zaterdagavond en zondagmiddag las mama papa en Rose uit het boek voor. Mama vond het erg mooi.
„Het doet me denken aan de tijd dat ik een kind was en in de grote bossen van Wisconsin opgroeide," zei ze. „Je opa jaagde vroeger op herten en beren, net als Natty Bumppo."
Op maandag nam Rose 'De verhalen van Leatherstocking' weer mee naar school. Haar straf was voorbij en ze mocht nu weer met de andere kinderen naar buiten. Maar ze wilde nog in haar boek lezen. Ze ging met haar rug tegen een boom aan de rand van het schoolplein zitten en sloeg het boek open.
Maar voor ze kon beginnen met lezen, gaf professor Kay haar een karweitje te doen. Hij vroeg Rose om de bordenwissers schoon te maken. Dat was een speciaal karweitje, dat hij alleen door de beste leerlingen liet doen. Het verbaasde Rose dat hij haar zo'n bijzonder karweitje liet doen, terwijl ze ongehoorzaam was geweest. Maar ze was nog verbaasder toen professor Kay Blanche uitkoos om haar te helpen.
Toen het etenstijd was, namen zij en Blanche ieder twee bordenwissers en liepen zwijgend naar de rand van het schoolplein. Ze sloegen de bordenwissers tegen elkaar om al het krijtstof eruit te krijgen. Een nevel van krijtstof zweefde weg op de wind. Ze moesten ervan niezen. Ze bleven de bordenwissers tegen elkaar slaan tot er geen stof meer uitkwam.
Ze zeiden geen woord tegen elkaar. Rose kon niets aardigs bedenken om tegen Blanche te zeggen en Blanche keerde Rose de rug toe.
Rose keek zo vaak ze durfde naar Blanche' mooie, batisten jurk, haar glanzende, zwarte krullen, haar schoenen en kousen. Rose had er een hekel aan om schoenen te dragen, maar Blanche zag er gewoon prachtig uit. En het leek wel of ze iedere dag van de week een andere jurk aan had. Rose kon zich niet voorstellen dat ze evenveel schooljurken zou hebben als er dagen in de week zijn. Zij had één jurk en daar moest ze het hele schoolseizoen, tot aan de herfst, mee doen.
De vader van Blanche was rijk. Dat had Rose andere kinderen horen zeggen. Hij was de eigenaar van Drogisterij Coday. Rose vroeg zich af hoe het was om rijk te zijn. Ze zou best een van de jurken van Blanche willen hebben en ze zou het heerlijk vinden om iedere dag kip te eten en boter op haar brood te hebben in plaats van spekvet.
De volgende dag, toen ze bezig waren om het krijtstof uit de bordenwissers te slaan, schrok Rose op toen Blanche haar met een hooghartig stemmetje vroeg: „Waar kom jij vandaan? Je komt niet uit deze streek. Dat kan iedereen zien. Je praat anders dan de meisjes hier."
„Ik ben met mijn vader en moeder uit South Dakota gekomen," zei Rose. „De vorige zomer hebben we die hele reis in een huifkar gemaakt."
Blanche sloeg een paar keer met haar bordenwissers. Toen zei ze: „Je bent niet eerder hier op school geweest. Hoe komt het dat je zoveel woorden hebt leren spellen?"
„Dat heeft mijn moeder me geleerd," zei Rose. Ze ergerde zich aan het toontje in Blanche' stem, maar ze probeerde toch beleefd te blijven. „Ze is vroeger onderwijzeres geweest. Ik lees ook graag. Ik heb een heleboel woorden uit boeken geleerd."
„Ja, dat is zo duidelijk als wat," zei Blanche vinnig. „Het enige wat jij doet is lezen, uit het raam kijken en het lievelingetje van de meester zijn. Maar denk maar niet dat wij vriendinnen worden omdat je zo knap bent. Je bent tenslotte maar een boerenmeid."
Daarna beende Blanche weg om de bordenwissers terug te brengen. Rose' gezicht schrijnde alsof ze een klap had gehad. Kokend van woede staarde ze Blanche na. 'Alva had gelijk,' dacht Rose. 'Stadsmeisjes zijn verwaand.'
Op dat moment nam Rose het besluit dat ze Blanche nooit met spellen van haar zou laten winnen.