Vechtende muilezels

TOEN ZE op de top van de heuvel kwamen, leek het of de eenzame wolk groter en boller werd. Het was een rare wolk, dacht Rose. Het leek wel of hij uit de grond opsteeg, precies op de beboste heuvel waar het huis en de stal stonden.

Papa sloeg met de teugels en op hetzelfde ogenblik riep mama: „Manly, brand!" De paarden sprongen vooruit. De petroleumkan vloog door de wagen en bonkte tegen het achterschot. Kluiten modder sloegen tegen Rose' wang.

De wagen vloog over de hobbelige wagensporen. De beslagen paardevoeten sloegen vonken uit de stenen. Rose bonkte op de harde bank op en neer. Haar tanden klapperden ervan. Mama staarde naar de rookwolk. Haar gezicht was wit geworden. Papa's mond vormde een bleke, dunne streep. Rose' maag maakte een buiteling. Niemand zei een woord.

Het duurde niet lang voor de paarden steunend de heuvel opliepen. Fido kwam kwispelstaartend over de wagensporen aanhuppelen om hen te begroeten. Zodra het huis in zicht kwam, slaakte mama een diepe zucht. Toen konden ze ook de stal zien. Alles zag er doodnormaal uit.

„Goddank," zei mama met trillende stem. „Het is niet bij ons. Het leek maar zo. Die rook komt van verderop."

„Ik kan beter even een kijkje gaan nemen," zei papa. „De wind staat van ons huis af, maar je kunt nooit te voorzichtig zijn.

Hij spande May uit en reed door het bos in de richting van de rook en de boerderij van meneer Kinnebrew. Mama spande Pet uit en zette haar in de stal. Daarna hielp Rose haar om de wagen uit te laden.

Ze keken aldoor naar de rookwolk. Hij werd kleiner en kleiner en bleker. Ten slotte bleef alleen de blauwe lucht over. Toen kwam papa terug.

„Abe was alleen maar bezig om bij Kinnebrew een hoop takkenbossen te verbranden," zei hij. „Er was niets aan de hand." Maar hij had zorgelijke rimpels in zijn voorhoofd.

„Wat een opluchting," zei mama. „Mijn hart klopte in mijn keel toen ik die rook zag."

„Dat was nog niet alles," zei papa. „Hij was ook bezig de akkers af te branden en zelfs een stuk bos. Hij liet het vuur zomaar gaan, zodat er volslagen goed hout verbrandde."

„Waarom?" vroeg mama.

„Ik heb nog nooit zoiets raars gehoord. Hij zegt dat de mensen hier in de lente altijd het kreupelhout en de nieuwe akkers afbranden. Ze laten het vuur gaan tot het vanzelf uitbrandt."

„Maar waarom?" vroeg mama weer.

„Ze zeggen dat de grond er beter van wordt en dat je zo onkruid en de nieuwe scheuten van boomstronken kwijtraakt," zei papa. „Ik vind het misdadig om goed land zo te behandelen!"

Er klonk een ruwheid in zijn stem waar Rose van schrok. Hij was altijd zo kalm en geduldig. Zelfs paarden vertrouwden papa wanneer hij tegen hen praatte. Maar brand was iets verschrikkelijks. Ze waren er allemaal doodsbang voor. Rose herinnerde zich nog de brand die jaren geleden hun huis in South Dakota had verwoest.

„We zullen op onze hoede moeten zijn, dat is alles," zei hij. „We kunnen in ieder geval dankbaar zijn dat het land hier goed nat is. Vuur kan hier niet ver komen en dus niet al te veel schade aanrichten."

Nu begon het harde werk om de tuin in orde te maken. Eerst haalde papa de eg te voorschijn die hij die winter had gemaakt. Hij sneed de houten tanden met zijn mes bij.

Daarna spande hij de eg achter de muilezels en die sleepten hem heen en weer, zodat de dikke klompen aarde in steeds kleinere kluitjes uiteenvielen. Na heel veel keren heen en weer lopen, was de tuin eindelijk glad en zacht. Toen spande hij de muilezels voor de ploeg en maakte diepe voren in de tuin met aan weerskanten hoge richels van zand.

Rose hielp mama om de aardappels in kleine stukjes te snijden. Ze moest erop letten dat ieder stukje minstens twee ogen had. Ze droegen ze in een zak naar de tuin en pootten de stukjes in de zandrichels. Ze keken goed uit dat de ogen aan de bovenkant zaten. Op die manier konden ze de zon zien en zouden ze goed uitlopen. Ze stopten de stukjes pootaardappel diep onder de grond, waar ze warm zaten en beschut waren tegen een late vorst.

Daarna zetten ze de pootuien en zaaiden de knolletjes. Mama strooide het tomatenzaad uit in houten broeibakken die papa had gemaakt. Op warme dagen haalde ze de broeibakken uit huis en zette ze op een zonnig plekje neer. Voor alle zekerheid haalde ze ze altijd voor het avondeten weer binnen, zodat ze geen schade opliepen van de koude nachten.

Iedere dag brandden er vuren op de boerderijen overal om hen 54 heen. Er hing altijd rook van houtvuren in de lucht. Wat ze ook aan het doen was, mama hield van tijd tot tijd even op en keek door de bomen heen naar de rookzuilen. Als ze binnen bezig was, liep ze naar buiten om te kijken. Als ze in de tuin gehurkt zat, stond ze op, beschutte haar ogen met haar hand tegen het heldere zonlicht en snoof de lucht op. 's Avonds zagen ze soms een oranje gloed als bij een van de buren een stapel takkenbossen of een akker brandde.

„Ik kan er maar niet aan wennen," zei mama op een morgen aan het ontbijt tegen papa. „Ik kan die vreselijke branden op de prairie niet vergeten en hoe hard we vochten om de kleine populieren in leven te houden. De mensen hier behandelen bomen als lastposten."

„Maar je kunt die afgehakte takken niet blijven opstapelen," zei papa. „Je zou op den duur geen ruimte meer overhouden om iets te planten. Wij zullen ook een paar stapels takkenbossen moeten verbranden."

Op een dag, toen het hard geregend had, vroeg papa aan mama, Rose en Swiney of ze bij hem in de boomgaard wilden komen. Hij en Abe goten wat petroleum op de grote hopen takken en boomstronken, die zich de hele winter hadden opgestapeld. Toen staken ze ze aan.

Papa zei tegen Rose en Swiney dat ze goed moesten opletten dat er geen vonken in het bos vielen, waardoor er een nieuw vuur zou ontstaan. Maar door de regen was alles kletsnat geworden. Er kon alleen iets branden waar papa dat wilde.

Dus speelden Rose en Swiney rond de grote vuren en ze zagen hoe de lange tongen van gloeiend hete, oranjerode vlammen de hemel likten. Verschrikte konijntjes schoten hun woonplaatsjes onder de takkenbossen uit en sprongen het bos in, waar Fido achter hen aan zat. Rose en Swiney probeerden ze ook te vangen. Maar de konijntjes waren te bang en te snel.

Papa probeerde niet om een konijntje te schieten. Het was lente en dan hebben alle dieren die in het wild leven jongen. Pas in de herfst, wanneer alle bosdieren groot geworden waren, zouden ze weer vers vlees eten.

Rose en Swiney gooiden stokken in het vuur en keken hoe ze brandden. Ze luisterden naar het loeien, knetteren en sissen van het vuur. Dan trokken ze hun stokken eruit en maakten rooktekeningen in de lucht. Hun gezichten werden roze van de verzengende hitte en Rose brandde haar vingers terwijl ze met haar stok speelde. Maar ze had zoveel plezier, dat het haar niet kon schelen.

De vuren bleven de hele dag branden. Om beurten gingen ze naar huis om te eten, zodat er altijd iemand was die oplette. Ook 's nachts brandden de vuren. Papa bleef de wacht houden tot de houtskool afgekoeld was en er geen vonken meer uitsprongen. Het enige wat er de volgende morgen nog over was, waren hopen as en een paar verkoolde boomtakken en rokende stronken, die als de beenderen van een geraamte omhoogstaken.

Op een mooie, warme zondag zei mama, nadat ze naar de kerk waren geweest en gegeten hadden, dat Rose lief moest zijn en op de boerderij passen. Zij en papa gingen terug naar de stad om de familie Cooley op te zoeken.

„Mag ik ook mee?" smeekte Rose. Ze kreeg nooit de kans om in de kerk met Paul en George te spelen. Dan moesten ze stilzitten en rustig zijn.

„Nee," zei mama. „Paul en George blijven ook thuis om op het hotel te passen. Wij gaan een ritje met een rijtuig maken. Alleen meneer en mevrouw Cooley, papa en ik."

Rose zat op een van de hutkoffers bij het bed te mokken, terwijl mama haar goede zwarte kasjmier japon snel verwisselde voor haar jurk van witte batist. Het was een mooie, luchtige jurk met een gehaakte kraag met een ananasmotief.

Rose zat nog te pruilen toen mama extra hout in het kleine fornuis in de aanbouwkeuken stopte. Toen legde ze er twee broden in om te bakken. Ze zouden gaar zijn als zij en papa thuiskwamen.

Papa zadelde de merries en toen reden mama en papa naar de stad.

„Lief zijn, hoor Rose," riep mama. „Bij huis blijven en op het fornuis letten."

Rose verveelde zich. Het eerste wat ze deed was haar kousen en schoenen uittrekken. Als ze toch alleen thuis moest blijven, kon ze in ieder geval op blote voeten lopen. Ze zette haar schoenen onder het bed. Haar voeten waren wit, want ze hadden de hele winter opgesloten gezeten. Ze wriemelde met haar tenen. Die waren blij dat ze weer vrij waren.

„Ik draag geen schoenen meer tot het weer winter wordt," zei Rose hardop tegen zichzelf.

Ze liep naar buiten en ging op een boomstronk op het erf zitten. Ze luisterde naar de wind die door de bomen fluisterde. Ver weg floot een trein. Het geluid kwam dichterbij en verdween weer. De eerste blaadjes kwamen uit, teer en blozend lichtroze, geel en groen. De lucht rook fris en geurde naar pas bewerkte aarde.

Hier en daar fladderden kleine witte vlinders in het nieuwe gras. Hommels waren buitelend en zoemend met hun nest bezig. Ze streken neer op paarse viooltjes, zodat de tere bloemen doorbogen onder hun gewicht, en zochten daar naar nectar.

Goudvinken fladderden van tak naar tak en zongen hun lentevreugde uit. Een roodborstje pakte een twijgje en vloog weg naar het nest dat hij hoog in een boom aan het bouwen was.

Rose verveelde zich weer en daarom besloot ze een kijkje bij de muilezels te nemen. Papa had tegen haar gezegd dat ze er niet bij mocht komen. Maar Rose vond dat ze die beesten best een beetje zout kon geven. De muilezels waren bijna net zo gek op zout als op de tere, jonge grassprietjes die overal uit de grond kwamen. Rose haalde een handvol zout uit het huis.

Een van de muilezels was bruin en de andere was grijs. Papa had de bruine muilezel Roy genoemd, naar zijn oudere broer Royal. Mama noemde de grijze muilezel Nellie, naar een klein meisje dat ze een hele tijd geleden had gekend.

Toen Rose naar de ingang van de stal liep, staken de muilezels hun kop niet uit de boxen om naar haar te kijken. Ze bleven achterin staan en hielden haar argwanend in het oog. Rose klom op de wand van boomstammen en legde het zout op het lage muurtje dat de twee boxen scheidde.

De muilezels kwamen alle twee recht op het zout af. Nellie was er het eerst bij en toen Roy probeerde ook wat zout op te likken, begon Nellie verschrikkelijk te briesen, draaide zich om en trapte uit alle macht tegen de houten wanden. Kleine houtsplinters vlogen door de lucht. Roy stoof met platgelegde oren achteruit en beet met zijn grote, gele tanden in de lucht. Toen draaide Nellie zich om en likte weer.

Ze vochten en balkten en briesten verschrikkelijk en Rose vond het zo grappig dat ze het uitgierde van het lachen. Ze had nog nooit zoiets gezien.

De muilezels bleven vechten en zagen elk zo nu en dan kans om een likje zout te nemen, tot het ten slotte allemaal verdwenen was. Rose was verschrikkelijk ondeugend geweest. Toen ze eraan dacht wat mama ervan zou zeggen wanneer ze het wist, kreeg ze een kleur. Maar mama wist het natuurlijk niet.

Rose stond net te bedenken wat ze nog meer kon doen, toen Swiney aan kwam rijden op Ouwe Rommelpot, de muilezel van Abe. Rose hoorde zijn maag rommelen terwijl hij liep. Daarom noemden ze hem ook Ouwe Rommelpot.

„Hoi, Rose," riep Swiney en hij liet zich uit het zadel van Ouwe Rommelpot glijden. Zijn voet bleef in de stijgbeugel haken en hij tuimelde op de grond. Rose giechelde. Swiney stond op en borstelde zich af. „Wat ben jij aan het doen?"

„Niks," zei Rose. „Mijn vader en moeder zijn een eindje gaan rijden. Ik was met de muilezels aan het spelen. Ze vochten om een handje zout. Wil je het zien?"

„Ikke wel," zei hij.

Rose ging nog een handje zout halen. Dit keer roken de muilezels het zout en begonnen al te vechten voor ze het had neergelegd. Swiney en Rose lachten en lachten. Toen al het zout op was, deed Swiney aan Rose voor hoe ze hun gebries en gebalk na kon doen. Daar begonnen de muilezels weer van te vechten, want ze dachten dat er nog meer zout kwam.

Terwijl ze naar het gevecht van de muilezels stonden te kijken, spoog Swiney een stroom bruin sap op de grond.

„Mag jij van Abe tabak pruimen?" vroeg Rose verbaasd. Tabak pruimen was iets dat volwassen mannen deden. Mama vond het maar niets als een man tabak pruimde. Ze zei dat het een walgelijke gewoonte was en ze had papa een keer verteld dat hij beter twee keer kon nadenken voor hij eraan begon.

„Natuurlijk mag ik dat van hem," zei Swiney. „Ik mag alles van Abe. Hij is mijn vader niet."

„Waar smaakt het naar? Is het lekker?" vroeg Rose.

Swiney haalde zijn schouders op. „Het gaat wel," zei hij. „Je doet het gewoon."

Ten slotte kregen ze genoeg van de muilezels. „Muilezels zijn vals," zei Rose. „Ik vind paarden veel leuker. Vecht Ouwe Rommelpot ook?"

„Nee, hoor. Hij is zo mak als een lammetje. Ik reed al op hem toen ik nog heel klein was. Wil jij op hem rijden?"

„Mag dat?" vroeg Rose gretig.

Swiney maakte Ouwe Rommelpot los en draaide hem om, zodat Rose haar voet in de stijgbeugel kon zetten. Een paar keer had Rose van papa op de merries mogen zitten en toen had hij met Kleine Pet aan de halster met haar rondgelopen. Maar ze had nog nooit alleen gereden.

Het lukte Rose om zich omhoog te hijsen. Ze klauterde boven op Ouwe Rommelpot en ging in het zadel zitten. De muilezel draaide zijn kop om en keek haar dreigend aan.

„Vooruit," zei Swiney. „Geef hem een schop."

Rose schopte met haar hielen tegen de flanken van de muilezel.

„O, schiet op," zei Swiney. „Flink schoppen."

Rose schopte harder, maar Ouwe Rommelpot deed net of ze er niet was en knabbelde aan het gras.

Swiney raapte een stok op en gaf Ouwe Rommelpot — pèts — een flinke klap op zijn achterste.

De muilezel schudde met zijn kop en maakte een sprong in de lucht. Rose schoot naar voren en haar voorhoofd belandde met een klap tussen zijn oren. Ouwe Rommelpots maag rommelde. Hij galoppeerde een eindje en bleef toen stokstijf staan. Het duizelde Rose. Trillend liet ze zich van de rug van de muilezel glijden. Ze deed een paar wankele stappen en liet zich toen op de grond vallen.

Swiney kwam aanrennen. „Wat is er gebeurd?" riep hij.

„Ik heb mijn hoofd gestoten," kreunde Rose. Alles draaide om haar heen.

„O," zei Swiney. „Je ziet een beetje pips, Rose. Ik zal wat water halen."

Rose bleef een hele tijd zitten, zo stil als ze maar kon. Swiney kwam met de houten wateremmer aandragen. Rose dronk een lepel vol. Van dat koude, heldere water kikkerde ze weer op. Het draaien werd minder en even later voelde ze zich alleen nog een beetje licht in haar hoofd.

„Je ziet eruit als een geest, Rose," zei Swiney.

Rose lachte bleekjes. Ze ging op haar beverige benen staan. Swiney pakte de wateremmer en liep achter haar aan naar het huis. Toen ze bij de deur van de aanbouw kwam, rook Rose een brandlucht. Ze herinnerde zich dat mama's brood in het fornuis lag te bakken. Plotseling zag ze iets vanuit haar ooghoek bewegen en ze keek omhoog.

Toen ze de schoorsteenpijp zag, die uit de aanbouw stak, stokte haar adem. Rond de opening van de schoorsteen lekten kleine vlammetjes. Het dak brandde! Het huis stond in brand! Rose bleef verdoofd van schrik staan.

Haar adem bleef in haar keel steken. Haar benen veranderden in steen. Ze stond als bevroren van schrik naar de oranje vlammetjes te staren, die dansten in de zachte wind.

Toen griste Rose plotseling de emmer uit Swiney's hand.

„Hee," riep hij. „Wat mankeert jou?"

Rose holde naar de achterkant van het huis. Ze rende naar de rand van het ravijn, waar de bron was. Ze struikelde over een boomwortel, tuimelde op het pad en rolde met een plons in het water. Ze stond meteen op, schepte een emmer water en klauterde het glibberige, modderige pad op. Een snik welde op in haar keel.

Swiney stond op het dak. Hij had zijn overhemd uitgetrokken en sloeg ermee op het vuur.

„Vlug, Rose!" schreeuwde hij. „Geef me die emmer aan. Schiet op!" Hij hurkte neer en leunde over de rand van het dak. Het was laag, maar niet laag genoeg. De emmer was zwaar en Rose kon hem niet zo hoog optillen dat Swiney erbij kon. Weer benam een snik haar de adem.

Ze goot wat water uit de emmer. Toen verzamelde ze al haar krachten en tilde de emmer met twee handen op. Swiney kon er net met zijn vingertoppen bij. Luid steunend hees hij de emmer het dak op. Toen goot hij het water om de schoorsteen heen. Stoom en rook vermengden zich in het zonlicht.

Rose keek in de aanbouw. Het water liep sissend langs de buitenkant van de kachelpijp. Het spetterde en siste op het fornuis. Het knetterde in het fornuis en ook daar ging het vuur uit. Van het brood kwam niets meer terecht.

Rose slaakte een diepe, beverige zucht. Er was geen brand in huis. Alleen het dak had gebrand, een beetje maar.

Ze liet zich tegen de deurstijl vallen en zakte op de drempel neer. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht. Ze begon van top tot teen te trillen. Toen huilde ze.

Swiney kwam naast haar zitten. Ze zaten daar een hele tijd. Rose huilde en Swiney zweeg. Ten slotte snoof Rose de laatste tranen weg. Ze veegde haar gezicht af met de zoom van haar rok.

„Ik moet ervandoor," zei Swiney.

Rose liep met hem mee naar Ouwe Rommelpot, die op een bosje gras stond te kauwen. Swiney klom in het zadel en keek op Rose neer.

„Je moet niet huilen," zei hij. „Het is nu allemaal voorbij."

„Dank je," zei Rose. „Je hebt ons huis gered. Als jij niet op het dak was geklommen... Ik snap niet hoe je het voor elkaar kreeg... Ik... ik was er zelf nooit op gekomen." Toen ze eraan dacht wat er had kunnen gebeuren, sprongen de tranen weer in haar ogen.

„Ik ben gewoon tegen de balken opgeldommen," zei Swiney grijnzend. Rose moest zelf ook een beetje lachen.

Rose bleef met een afschuwelijk wee gevoel op papa en mama wachten. Ze zouden wel schrikken van de brand. En het was erg ondeugend van Rose geweest om de muilezels zo te plagen. Heel diep van binnen dacht ze dat het misschien haar schuld was dat er brand was gekomen.

Rose was bang dat ze zou gaan huilen als ze probeerde om alles te vertellen. Maar dat viel mee.

„Het dak is in brand gevlogen. Door het fornuis," zei ze zodra papa en mama zo dichtbij waren dat ze het konden horen. „Maar Swiney was hier. Hij heeft geholpen met blussen."

Mama en papa sprongen tegelijk van hun paard. Ze hadden zorgelijke groeven in hun gezicht.

„Wat! Hoe is het in vredesnaam..." bracht mama uit. Ze keek 62 naar het dak. Toen keek ze in de aanbouw en in het fornuis.

„Mankeert jou niks, Rose?" vroeg papa.

Rose vertelde papa en mama het hele verhaal van die middag. Maar dat ze de muilezels zout had gevoerd, vertelde ze niet. Ze kreeg een kleur van schaamte. Ze beloofde zichzelf dat ze nooit meer zoiets lelijks zou doen.

Toen ze vertelde dat ze haar hoofd had gestoten aan de kop van Ouwe Rommelpot, schaterde papa het uit. Mama wierp hem een boze blik toe. Rose wist niet wat ze ervan moest denken.

„Ach, nou ja, Bess," zei papa. „Je bent zeker wel geschrokken, he Rose?"

Rose knikte. Haar voorhoofd deed een beetje zeer.

Mama beet op haar lip. Haar ogen glommen van de tranen en ze omhelsde Rose.

„Het is mijn schuld," zei mama ten slotte. „Ik probeerde een beetje tijd te winnen door dat gammele fornuis aan te laten. Ik denk dat er stukken pijp losgeraakt zijn, waardoor er vonken op het dak konden komen."

„Nou, Bess, tob er maar niet meer over. Het is precies zoals je moeder altijd zei: er is geen verlies zonder winst. Het eerste wat ik ga doen, is die oude aanbouw slopen en een echte keuken niet een goede schoorsteen voor je bouwen."