Piepende kikkers
IN DE KILLE OCHTEND werd Rose wakker. Mama was bezig het beddegoed van Swiney bij elkaar te zoeken. Swiney was weg. Hij was voor het eerste hanegekraai het huis uitgeglipt.
Mama hield de gewatteerde deken voor zich uit en trok een gezicht. „Oef!" zei ze. „Die jongen rook een uur in de wind naar stinkdier. We moesten vandaag maar eens een was doen, Rose."
„Waarom is hij weggegaan?" vroeg Rose.
„Ik denk dat hij bang was dat we van gedachten zouden veranderen en hem zouden overdragen aan de politie," zei papa. „Dat jochie is zo brutaal als de beul. Ik weet zeker dat het gisteravond niet de eerste keer was dat hij zich in de nesten had gewerkt."
„Moet hij naar de gevangenis?"
Papa lachte. „Kleine jongens gaan de gevangenis niet in omdat ze eieren hebben gestolen. Er bestaat geen jongen die niet net zoiets of erger heeft uitgevoerd. Misschien dat hij in een weeshuis terecht zou komen als we bij de politie over hem klaagden. Maar dat zou ik nooit doen. Het is geen misdaad om honger te hebben. Na het ontbijt rij ik naar Kinnebrew om te kijken hoe het met hem gaat."
Het werd een warme, zachte dag. Als je naar de met sneeuw bedekte grond keek, leek het winter. Maar toen de zon hoger kwam, scheen het licht fel in Rose' gezicht. De lucht was helderder dan hij in tijden was geweest. Vóór het middageten was de sneeuw zacht geworden. Op kale plekken veranderde de aarde in zachte, roodachtige modder, die aan haar schoenen bleef plakken en zompige, zuigende geluiden maakte als ze liep.
Terwijl Rose mama hielp om de lakens op een zonnige plek op te hangen, hoorde ze een vreemd geluid uit de richting van de Frybeek komen. Het klonk als een massa kleine klokjes of een heleboel fluitende mensen.
„Ik hoor het ook," zei mama. „Ik vraag me af wat het kan zijn. Het is te vroeg voor sprinkhanen en krekels."
Na het eten, toen de was klaar was, liep Rose naar de beek om op verkenning te gaan. Het fluitende geluid klonk steeds harder. Het leek of het van een drassige plek bij de beek kwam. Maar ze kon niet zien wat er zo'n kabaal maakte. Ze liep in de richting van het geluid. Toen ze er dichtbij kwam en het overal om haar heen op z'n hardst was, hield het plotseling op.
Rose bleef een hele tijd in verwarring staan. Er was niets anders te zien dan zompig water vol dorre bladeren en de dode stengels van het gras en het riet van vorig jaar. Toen hoorde ze één enkel piepje vlak bij haar. „Pient," zei iets. Ze bleef doodstil staan en probeerde te zien wat dat geluid maakte zonder het te laten schrikken, zodat het zich weer stilhield. Verderop kwam een antwoord: „Pient. Pient." Het duurde niet lang of het hele moeras zinderde van al die pient-geluiden.
Rose deed een stap. Een gevallen tak kraakte onder haar voet.
Onmiddellijk zag ze hier en daar iets in het water plonzen en het geluid hield weer op. Ze ging op haar hurken aan de rand van het moeras zitten en keek er ingespannen naar. In het begin zag ze alleen maar verterende bladeren, luchtbelletjes en twijgjes.
Toen zag ze vlak bij elkaar een paar luchtbelletjes die leken te bewegen. Ze zat een hele tijd naar die luchtbelletjes te staren tot ze eindelijk zag dat het een paar kleine kikkeroogjes en een klein kikkerneusje waren die in het troebele water dreven. Maar zolang ze daar bleef zitten, wilden de kikkers niet piepen.
Ze liep een eindje van het moeras vandaan en wachtte. Binnen een minuut begon het weer. „Pient. Pient. Pient." Maar hoe ze ook probeerde om zachtjes naar de kikkers toe te sluipen, ze piepten niet als ze er vlakbij was. Dus bleef ze er een eindje vandaan staan luisteren. Het vrolijke gezang van die kikkers maakte haar blij. Met verbazing realiseerde Rose zich dat dit een lentegeluid was, het allereerste lentegeluid, ook al was het nu nog winter.
Rose vertelde mama net over de piepende kikkers, toen papa op May naar huis kwam rijden.
Achter hem aan kwamen een jonge man en Swiney, die samen op een muilezel met gerafelde oren zaten.
„We krijgen bezoek," zei mama met een zucht, „en ik zou niet weten wat ik ze moet voorzetten. Haal een emmer water uit de bron, Rose. Dan kunnen we in ieder geval thee zetten."
Toen Rose met het water kwam aandragen, stonden papa en mama te praten met de jonge man, die zijn gehavende hoed in zijn hand hield. Swiney stond naast hem, keek strak naar de grond en schopte tegen een klomp sneeuw.
„Dit is onze dochter Rose," zei mama. „Rose, dit is Abe Baird. De grote broer van Swiney."
„Hallo," zei Rose beleefd.
„Fijn om kennis met je te maken, Rose," zei Abe met een warme, diepe stem. Zijn gezicht was jong en glad als van een jongen. Maar hij was ook sterk en knokig als een volwassen man. Een flinke bos zwart haar viel over zijn voorhoofd. Zijn dikke wenkbrauwen kwamen in het midden bij elkaar. Rose kon het niet helpen dat ze hem zo aan stond te staren. Hij leek totaal niet op Swiney.
„Zoals ik al tegen meneer Wilder zei, mevrouw," zei hij tegen mama, „zijn onze vader en moeder gestorven toen Swiney nog maar een ukkie was. Moeder stierf bij de geboorte van ons kleine zusje. Ik denk dat ze uitgeput was, nadat ze twaalf kinderen op de wereld had gezet. Een half jaar later stierf vader aan een beroerte."
„Twaalf kinderen," zei mama verwonderd. „Hoe hebben jullie dat gered? En waar is de rest?"
„We zijn een tijdje bij elkaar gebleven," zei Abe. „Maar we gingen bijna dood van de honger. Na verloop van tijd zijn alle kinderen als een koppel kwartels uitgevlogen. De kleintjes werden hier en daar opgenomen. De ouderen zochten werk. Swiney hier is altijd een onhandelbare lastpak geweest en daarom heb ik hem bij me gehouden.
Maar ik ben geen goede vader. Het spijt me echt van gisteravond. Ik heb al tegen Swiney gezegd dat stelen verkeerd is."
Hij draaide zijn hoofd om en spoog een stroom geelbruin tabakssap op de grond.
„Nou, jullie moeten maar blijven eten," zei papa. Mama schraapte haar keel. „We hebben niet veel," ging papa verder. „Maar wat we hebben..."
„Ik wil u niet tot last zijn," zei Abe. „Zeker niet. Ik heb in deze zak wat vlees voor u meegebracht, om te laten zien dat we geen kwade bedoelingen hebben." Hij stak zijn hand in de zak bij zijn voeten en haalde er een dode wasbeer bij zijn staart uit. Rose had wel eens vachten gezien van wasberen, die haar vriendinnetje Alva in haar vallen gevangen had. „Ik geloof niet..." begon mama. „Ik bedoel, ik zou niet weten hoe ik zoiets klaar moet maken. Wat... eh... is het eigenlijk?"
„Een wasbeer, mevrouw," zei Abe. „Hebben jullie nog nooit wasbeer geproefd?"
„Nee," zei mama vastberaden. „En ik geloof niet dat we daar al aan toe zijn."
„Het is helemaal niet moeilijk," zei Abe hartelijk. „Wasbeer is het beste vlees dat je hier in de heuvels kunt eten. Swiney en ik zullen hem villen en dan zal ik wel zeggen hoe u hem moet braden."
Mama keek naar papa. Ze werd zo wit als een doek. Maar ze kon niets meer zeggen zonder onbeleefd te worden. Abe wilde van geen nee horen en mama kon een gul aanbod van vreemden niet afslaan.