Boompje-over
ABE en Swiney bleven eten en de maaltijd bestond uit wasbeer en knolletjes. Nadat ze op hun muilezel waren weggereden, schraapte mama haar volle bord leeg op een plat stuk hout en zette het buiten voor Fido neer.
Ze trok een gezicht. „Ik kon het gewoon niet opeten," zei ze. „Ik heb nog nooit een dier gezien dat zulk moddervet vlees had."
„Ik vond het wel lekker," zei Rose. „Het smaakte naar konijn."
„Ik had het zelf niet gedacht, maar het was heerlijk," vond papa ook.
Mama giechelde. „Het rook wel lekker," gaf ze toe. „Maar dat was de laatste keer dat er wasbeer in mijn oven komt."
„Het zal niet de laatste keer zijn dat we Abe en Swiney zien," zei papa. „Abe wordt onze knecht."
„Weet je zeker dat hij te vertrouwen is?" vroeg mama. „Is hij geen deelpachter van meneer Kinnebrew?"
„Ja," zei papa. „Maar hij maakt ook spoorbielzen en hekplanken in z'n eentje. Hij is een flinke, sterke jongen. Hij is alleen nog jong en heeft nog wat ruwe kantjes. En Swiney kan ook karweitjes in en om de boerderij opknappen."
„Heel goed," zei mama. „Je weet toch maar nooit door welke deur de Voorzienigheid binnenkomt."
De volgende morgen, na het ontbijt, kwamen Abe en Swiney terug.
„Je luistert naar mevrouw Wilder alsof ze je moeder is," zei Abe tegen Swiney, voor hij met papa naar de kapplaats verdween.
„Zo, Swiney," zei mama. „Het eerste wat jij nodig hebt, is een lekker, warm bad."
„Een bad?" jammerde Swiney. „Maar waarom? Van Abe hoef ik nooit in bad."
„Ik ben Abe niet," zei mama, „en al je kleren ruiken naar stinkdier. Ruik je het niet?"
„Nee, mevrouw," zei Swiney, terwijl hij zijn grote neus optrok. „Een tijdje terug heb ik wel een stinkdier gevangen. Maar nu ruik ik niks."
Rose giechelde. Swiney wierp haar een boze blik toe.
„Zo lang als je bij onze familie hoort, zou ik blij zijn als je de stinkdieren met rust liet," zei mama.
„Aach," gromde Swiney.
Maar hij ging toch in bad, in een hoek van het huis, achter een laken, dat mama aan de dakspanten had opgehangen. Terwijl hij in de blikken teil rondspatte, hielp Rose om buiten onder de grote, gietijzeren pot een vuur aan te leggen. Toen boende mama zijn tot op de draad versleten kleren met groene zeep. Ze gaf hem Rose' extra flanellen hemdbroek, die hij kon dragen terwijl hij op een stoel zat te wachten tot zijn kleren, die aan de schoorsteenmantel hingen, droog waren.
Toen hij weer aangekleed was, zag Swiney er nog altijd haveloos uit, maar zijn gezicht glom roze en schoon en zijn donkere haar glansde. Toen zei mama dat Rose hem de boerderij mocht laten zien.
Het weer was weer winters geworden. Zilvergrijze wolken hingen laag boven de heuvels. Een paar gaaien flitsten met schrille kreten langs de open plek voor het huis en verscholen zich toen in een struik. Rose rilde van de kou en trok haar wollen doek strak om haar hoofd.
Het sneeuwoppervlak was bevroren en vormde een keiharde korst. De paardehoeven hadden kuilen in de modder achtergelaten, die dichtgevroren waren. Het ijs kraakte als je eroverheen liep.
Toen ze langs het kippenhok kwamen, zei Rose niet wat ze dacht. Swiney keek strak naar de grond, tot ze er voorbij waren.
Daarna liet Rose Swiney de nieuwe stal zien, die hun buren op een dag in de herfst hadden helpen bouwen. Ze keken naar de merries, Pet en May, in hun boxen. Ze waren dik en glanzend, want ze hadden maar weinig werk in de winter.
Ze gaven de veulens, Kleine Pet en Prins, een paar handjes haver. Papa was de hele winter bezig geweest om ze te dresseren en mak te maken. Het zou niet lang meer duren voor ze verkocht werden. Rose vond het vreselijk om daaraan te denken. Maar ze wist dat ze de veulens niet altijd konden houden. En op een dag zouden de merries nieuwe jongen krijgen.
Swiney zei bijna geen woord toen Rose hem vertelde over de lange reis in de wagen van Missouri naar South Dakota. Ze vertelde hem over haar vriendinnetje Alva en dat ze soms s ochtends vroeg in het donker met Alva meeging om te kijken of er konijnen en wasberen in Alva's vallen zaten.
Swiney gooide stenen naar eekhoorns en naar de kleine meesjes met hun zwarte kopjes, die van tak tot tak hipten en 'Hee-hee-hee' zongen.
Het was gemeen om iets te doden of pijn te doen dat je niet nodig had. Maar Rose kende Swiney te goed om er iets van te zeggen.
Swiney haalde een knipmes te voorschijnt en haalde hem langs een wetsteen, die hij in zijn hand had hij spoog op zijn arm en schoor een klein beetje haar af
„Waarom doe je dat?" vroeg Rose.
„Om te zien of het scherp is," zei Swiney
„Mag ik het eens proberen?"
„Meisjes mogen niet met messen spelen," zei Swiney schamper. „En bovendien is dit het mes van mijn vader. Ik heb het van Abe gekregen en ik laat er nooit iemand aankomen." Hij veegde het lemmet af aan zijn broek, klapte het dicht en liet het weer in zijn broekzak glijden.
Ze liepen naar de appelboomgaard. Fido snuffelde naar kon ij nen rond de stapels takken, die waren achtergebleven nadat papa het land had ontgonnen. De hele winter had papa de bomen van het bos omgehakt. Zodra de grond genoeg ontdooid was, zou hij al de slanke jonge appelbomen verplanten, die al bij Boerderij De Heuvelrug hoorden, toen ze er in het najaar introkken.
„Als ik dertien ben, groeien er aan al die bomen appels," legde Rose uit. „Dan gaan die appels met de trein naar grote steden, waar de mensen ze kopen om er appeltaarten van te bakken."
Dan, zei Rose er in zichzelf bij, zouden papa en mama alles hebben wat ze wilden. Die tere, jonge appelbomen vormden hun hele toekomst. Papa en mama hadden Rose vanuit South Dakota meegenomen naar Missouri om aan de droogte te ontkomen. Zolang als Rose leefde, was er te weinig regen gevallen op de prairie en was de tarweoogst jaar na jaar mislukt. Ten slotte konden ze daar niet langer blijven wonen.
Daarom hadden ze al hun bezittingen in een kleine zwarte wagen gepakt en waren met de familie Cooley naar Missouri gereden, naar het Land van de Grote Rode Appel. Ze waren een nieuw leven begonnen, in een land waar het hele jaar goed water uit de grond stroomt en de winters kort zijn.
Het Land van de Grote Rode Appel was een naam die de spoorwegmaatschappijen aan het Ozarkgebergte hadden gegeven om de mensen over te halen om daarheen te gaan, land te kopen en appels te kweken, die ze dan per trein konden versturen.
Papa en mama waren naar Missouri gekomen om een nieuwe toekomst op te bouwen. Ze kochten de kleine, vervallen boerderij, die ze De Heuvelrug noemden en begonnen de zaak op te knappen. Ze hadden veel geluk gehad. Bij de boerderij hoorden duizend jonge appelboompjes, die allemaal met hun wortels in de grond lagen en wachtten tot ze geplant konden worden. Over een paar jaar zouden die appelbomen vruchten beginnen te dragen, die papa en mama konden verkopen. Ze zouden nooit meer ergens gebrek aan hebben.
Maar voorlopig, wist Rose, moesten ze het doen met wat ze hadden.
Rose en Swiney liepen door de bossen rond de appelboomgaard, toen Swiney plotseling bij een boom bleef staan en omhoogtuurde.
„Wil je boompje-over spelen?" vroeg hij.
„Wat is dat?"
Swiney's ogen werden groot van verbazing. „Heb je nooit boompje-over gedaan?" zei hij. „Moet je kijken."
Rap als een eekhoorntje klom Swiney de boom in. Toen hij bijna bovenin zat, begon de boom onder zijn gewicht door te buigen. Hij pakte een dunne tak boven zijn hoofd. Hij zwaaide met zijn benen. Langzaam en steunend boog de boom door tot Swiney's voeten de grond raakten.
Toen begon hij op en neer te springen, maar hij bleef de top van het boompje vasthouden. Iedere keer als hij neerkwam, 24 veerde hij een beetje verder omhoog. De boomtakken kraakten en schudden wild. Ten slotte sprong hij zo hoog dat de boom rechtop kwam te staan en helemaal naar de andere kant boog tot zijn voeten daar de grond weer raakten. Swiney was helemaal over de top van de boom gevlogen!
Zoiets had Rose nog nooit gezien. Swiney sprong hoog in de lucht en kwam aan de andere kant van de boom weer neer, heen en weer, heen en weer. Fido rende om de boom heen en blafte opgewonden. Rose gilde van plezier.
„Laat mij het eens proberen!" riep ze.
Swiney hield op met springen, maar bleef de tak vasthouden. „Kom, hou vast," zei hij. Rose pakte de tak beet en hield zich zo stevig mogelijk vast. Ze voelde hoe het veerde.
„Nu begin je te springen, dat is alles," zei Swiney. „Niet loslaten.
Rose maakte een klein sprongetje, maar haar voeten kwamen nauwelijks van de grond.
„Kom op," zei Swiney. „Hoog springen en blijven springen, zo hoog als je kan."
Rose sprong hoger en hoger. Ze voelde dat ze begon te vliegen. Ze lachte.
„Hoger!" schreeuwde Swiney „Hoger!" Iedere keer dat ze neerkwam, zag ze zijn lachende gezicht naar haar opkijken en dan vloog ze weer omhoog, steeds hoger en hoger. Maar ze was nog niet over de top.
Ten slotte zette ze zich af zo hard ze kon en wist dat het nu zou lukken. Ze voelde dat ze steeds hoger ging, alsof ze nooit meer zou neerkomen. Hoger en hoger de lucht in. Op het moment dat ze voelde hoe haar voeten wegzwaaiden, hoorde ze een griezelige knal, als van een geweerschot. De tak die ze vasthield veerde niet langer.
Nu vloog ze écht en draaide zo hard rond dat ze er misselijk van werd. Ze viel en ze viel, een hele tijd. Ze hoorde hoe ze tegen de takken bonkte die voorbijschoten. Ze voelde twijgen tegen haar gezicht en benen zwiepen.
Een ogenblik later stond alles met een verschrikkelijke klap stil en raakte ze buiten adem. Er ontploften lichtjes in haar hoofd. Haar nek deed pijn. De zijkant van haar gezicht schrijnde. Haar oren suisden. Tranen prikten in haar ogen.
Rose probeerde op te staan, maar ze kon haar armen en benen niet bewegen. Ze zat op een vreemde, nevelige plek, zonder geluid, zonder tijd, zonder kleur. Ze voelde alleen het warme prikken van haar gezicht en het suizen in haar oren, als hommels die in een kruik gevangen zaten.
Dwars door dat gesuis heen hoorde Rose vaag dat Swiney haar naam riep.
„Wa... wat gebeurde er?" vroeg Rose met een beverig stemmetje.
„Die boom is afgebroken," zei Swiney. „Wat vloog jij een eind door de lucht, zeg."
Rose stond langzaam op en borstelde haar jas af. In het begin stond ze onvast op haar benen, maar even later was ze weer zichzelf en lachte.
„Dat was leuk," zei ze. „Ik wil het nog een keer doen. Zonder breken, bedoel ik."
Swiney zocht een andere boom uit. Hij liet hem flink doorbuigen om zeker te zijn dat hij niet zou breken. Toen deden ze om beurten boompje-over. In het begin kon Rose zich niet goed vasthouden en tuimelde op de grond. Maar al gauw begreep ze hoe het moest en daar vloog ze weer. Ze zag het bos van zich wegschieten, terwijl zij hoger en hoger ging. Toen ze aan de andere kant neerkwam, zag ze het weer snel op zich afkomen. Ze zag Fido met zijn spitse kopje tegen haar blaffen. Rose vond dat ze nog nooit zoiets leuks had gedaan.
Eindelijk kregen ze genoeg van boompje-over spelen en liepen stilletjes weer naar huis. 26
Rose wist nog steeds niet of ze Swiney wel aardig vond. Hij was een ruwe jongen en ze kon niet vergeten dat hij had geprobeerd om van hen te stelen. Maar ze hadden wel veel plezier gehad samen.
„Wat heb jij in vredesnaam uitgevoerd?" riep mama uit, toen ze terugkwamen. „Je hebt schrammen op je gezicht, je vlechten zijn helemaal los en je jas! Daar zit een scheur in."
„Ik liep hard. En... en toen ben ik gevallen," jokte Rose. Ze wilde mama niet over dat boompje-over spelen vertellen. Ze was bang dat mama haar zou verbieden om het weer te doen. Ze had hard gelopen en ze was gevallen. Rose keek uit haar ooghoeken naar Swiney. Hij lachte tegen haar. Rose had grote moeite om haar gezicht in de plooi te houden.
„Liep je gewoon hard en ben je toen gevallen?" vroeg mama. Ze veegde haar handen af aan haar schort en trok twijfelend een wenkbrauw op. Ze keek naar Swiney en toen weer naar Rose. „Dat zijn wel een hele hoop schrammen voor hardlopen en vallen. En kijk eens naar die scheur. Die zal ik moeten maken."
Rose hield haar adem in. Ze wilde mama net de waarheid vertellen, toen mama zuchtte. „Nou, vooruit maar weer," zei ze. „Ga maar zitten, dan zal ik wat petroleum op die schrammen doen. Daarna kunnen jullie wat brandhout gaan zoeken, wildebrassen dat jullie zijn. Abe heeft vandaag twee konijnen geschoten. Hij en Swiney blijven vanavond eten."