Vers groen
DE HELE volgende week vielen er zachte lenteregens. Langzaam smolt de sneeuw. Vaak hing er een grijze nevel in de lucht of vormden zich kleine wolkenflarden die in de dalen bleven hangen. De aarde werd zachter door de regen en de toenemende warmte.
Abe kwam niet iedere morgen. Soms moest hij voor meneer Kinnebrew voorjaarskarweitjes opknappen. Op die dagen bleef Swiney bij Abe.
Op een dag spande papa de merries in en begon de nieuwe grond om te ploegen, die hij voor de tuin, de boomgaard en de gewassen had ontgonnen. Maar hij was nog niet begonnen of hij kwam met een zorgelijk gezicht weer naar huis. Zijn schoenen waren modderballen en ook zijn overall zat onder het slik.
Mama en Rose waren bezig de vloer te schrobben en daarom bleef papa in de aanbouw staan.
„Dit is het toppunt!" zei hij. „Het lijkt wel of de bodem uit de aarde is gevallen! Niets dan modder. Je zou die hele veertig morgen land over kunnen wandelen zonder dat je voeten van de grond loskomen. En het ergste is dat de paardehoeven er helemaal in wegzakken. Ze doen zich pijn als ze proberen hun benen los te trekken."
„Maar je kunt toch zeker wel even wachten tot de grond een beetje opgedroogd is," zei mama.
„Dat zou ik kunnen doen, maar het is beter van niet," zei papa. „Er is nog zoveel te ploegen en te kappen. We zullen de veulens moeten ruilen voor een stel muilezels. Die werken beter en hebben smalle poten, waarmee ze de tuin niet plattrappen of in de modder blijven steken.
Op de stalhouderij zei Spence laatst dat hij wel een goed stel jonge paarden kon gebruiken om de rijtuigen te trekken, die hij verhuurt."
Rose zuchtte diep. Er kwam een dikke brok in haar keel.
„Maar een stel veulens is niet zoveel waard als twee volwassen muilezels," zei mama. „Hoe moeten we het verschil bijpassen?"
„Spence weet hoe ik met paarden omspring," zei papa. „Hij heeft me al een paar keer gevraagd of ik een paar veulens voor hem wil dresseren. Ik wed dat ik hem wel zover krijg dat ik hem in werk voor het verschil kan betalen."
„Dit moest vroeg of laat wel gebeuren," zei mama. „Vorig najaar hebben we de muilezels van meneer Stubbins al moeten lenen om de grond voor de tuin om te ploegen. De veulens zijn nu gedresseerd en het heeft geen zin om die arme merries af te beulen."
Dus deed papa Kleine Pet en Prins de leidsels om en liep met hen het erf van Boerderij De Heuvelrug af naar een nieuw leven in de stalhouderij in de stad. Ze schudden met hun sierlijke 34 hoofden en hinnikten naar hun moeders toen ze weggingen. In de stal hinnikten Pet en May ongerust terug. Papa had ze opgesloten, zodat ze hem niet konden volgen.
Rose kon een snik niet onderdrukken toen ze hen weg zag gaan.
Mama trok Rose naar zich toe. „Je moet niet huilen," zei ze. „Er was hier immers geen werk voor de veulens? Ze zullen veel gelukkiger zijn als ze een rijtuig trekken en wat beweging krijgen."
Maar Rose voelde zich er niet beter door. Ze herinnerde zich hoe de kleine veulens naast hun moeders mee hadden gedraafd, die hele moeizame, stoffige reis vanuit South Dakota. Ze herinnerde zich hoe Prins met zijn neus tegen haar arm duwde als hij om een wortel of een bosje klaver bedelde. Ze herinnerde zich de keer dat papa haar op Kleine Pet had gezet en het veulen om de stal heen had geleid. Nu zou ze nooit meer op hem rijden.
Rose ging naar de stal en streelde Pets neus en daarna die van May. Maar de dieren waren onrustig. Ze staken aldoor hun hoofd uit hun boxen en keken zoekend om zich heen of ze hun veulens ook zagen. Aan de andere kant van de stal waren de nog warme boxen leeg en stil.
Toen papa met de muilezels terugkwam en ze in de stal zette, ging Rose niet kijken. De muilezels waren niet zo mooi en sierlijk als de paarden. Muilezels werden gefokt om te werken, niet om op te rijden. Ze schudden niet vrolijk met hun hoofd, zoals de paarden. Hun nekken waren kort en dik en hun buiken hingen laag. Hun stugge vachten glansden niet en hun ruige snoeten bekeken alles met ontevreden ogen.
De volgende dag spande papa de muilezels in en ploegde de tuin om. In het najaar had hij de grond opengelegd en zich bezeerd toen de punt van de ploeg tegen een wortel stootte. Nu wist hij dat hij op moest passen om niet te struikelen. De grond zat nog vol wortels en stenen. De muilezels moesten vechten voor iedere centimeter. De grond was kleverig als pudding. Overal waar Rose liep, lag roodachtig-bruine modder.
De nieuwe grond, die papa had ontgonnen, lag vol stronken en stapels dode takken en daaromheen stonden de kale bomen. Rose vond dat de velden er even troosteloos bij lagen als een maïsakker na de oogst, vol stoppelige, gebroken stengels.
Toen papa klaar was met het omploegen van de tuin, gingen mama en Rose aan het werk. Ze raapten de stenen op en harkten de tuin glad. Plassen water stonden in de gaten waar papa de stronken had weggehaald. Dagen achter elkaar haalden ze stenen uit de modder en Swiney kwam helpen.
Swiney maakte er een spelletje van en smeet stenen naar boomstammen en eekhoorns tot mama hem een standje gaf. Maar voor Rose was het oprapen van die stenen geen spelletje. De modder kwam op haar kleren en onder haar nagels. Haar rug deed pijn van het bukken en haar handen werden ruw en geschaafd.
„Waar zijn al die stenen vandaan gekomen?" vroeg Rose met een vermoeide zucht. In het najaar hadden ze de stenen uit de tuin geraapt tot de grond schoon was. Maar nu lag het er weer helemaal vol.
Mama streek het haar uit haar gezicht. „Ik weet het niet," zei ze. Op haar wang zat een veeg modder. „De aarde is hier erg dun. Het lijkt wel of die stenen hier groeien."
Vaak waren de dagen koud en vochtig. Maar het was fijn om buiten te zijn nadat ze de hele winter als een opossum in zijn hol opgesloten hadden gezeten.
De smeltende sneeuw vertelde het verhaal van de winter in de bossen. Op de bodem van het bos vond ze skeletten van dieren en rondgestrooide veren waar een uil of een havik een vogel had opgegeten. Kleine nestjes vertelden waar muizen hun jongen hadden grootgebracht.
Op de naburige boerderijen hoorde ze pasgeboren kalverenom hun moeder roepen. Bij zonsondergang cirkelden vluchten ganzen vrolijk roepend met hun schrille stemmen boven het dal om ten slotte neer te strijken op de akkers van het vorige jaar en daar naar vergeten maïskorrels te zoeken. Aardvarkens lagen op de rotsen te zonnen of waggelden door de velden om langs de beekjes naar voedsel te zoeken.
De vogels van het bos repeteerden, eerst schuchter, daarna brutaler, hun lenteliedjes. Het simpele getsjilp en doelloze gekwetter dat Rose de hele winter had gehoord, maakte plaats voor nieuwe geluiden, helder en fris en hoopvol. „Tot ziens! Tot ziens! Tot ziens!" zongen de roodborstjes. Helderrode kardinaalvogels riepen: „Pierewiet! Pierewiet! Pierewiet!" Kleine spreeuwen met witte keeltjes schalden: „Ouwe Tom Pieterse, Pieterse, Pieterse."
Als ze werkte, floot Rose die liedjes mee. Overal in de bossen leek het te gonzen van geheimzinnige zaken.
Rose zat aan de kant van de tuin uit te rusten van het keien rapen, toen ze tussen de bomen door iemand zag aankomen. Eerst wist ze niet wie het was. Maar toen zag ze dat het een klein meisje was met vuurrood haar dat onder haar muts uit kwam piepen.
„Alva!" riep Rose. Het was haar eerste vriendin in de Ozarks, Alva Stubbins. Ze had Alva vóór Kerstmis voor het laatst gezien.
„Hallo, Rose," zei Alva. „Hallo, mevrouw Wilder."
„Hallo, Alva," zei mama. „Wat een fijne verrassing. Hoe kom jij zo bij ons op bezoek?"
„Mijn moeder heeft me gestuurd om wat sassafras te brengen," zei Alva.
Alva gaf mama een bosje kleine boomwortels, die met een touwtje bij elkaar waren gebonden. Van een afstand rook Rose de scherpe geur.
„Dat is heel aardig," zei mama. „Maar ik weet niet wat ik ermee doen moet." „Je kunt er thee van maken," kwam Swiney's piepstem. „Om je bloed te verdunnen. Iedereen drinkt in de lente sassafrasthee."
Alva wierp een boze blik op Swiney. „Ja," zei ze. „Als je bloed in de winter te dik is geworden, kikkert het daar van op."
„Dit is Swiney Baird," zei Rose. „Zijn grote broer Abe is de nieuwe knecht van mijn vader."
Alva keek naar Swiney maar zei niets.
„Mag Rose een poosje komen spelen?" vroeg Alva aan mama. „Ik heb bij de WoIfsbeek karmozijnbes gevonden. We zouden wel wat blad kunnen plukken voor een salade."
„Karmozijnbes?" vroeg mama.
„Dat is groen," piepte Swiney weer. „En fluitekruid. We eten altijd groen in het voorjaar."
„Vooruit dan maar," zei mama. „Weet je goed wat eetbaar is en wat niet?"
„Ja, mevrouw," zei Alva. „Ik help mijn moeder ieder jaar met plukken. We zijn nog nooit ziek geworden."
Rose haalde een emmer uit huis en liep met Alva naar de Wolfsbeek. Swiney slenterde achter hen aan. Rose vertelde Alva het prachtige wolvenverhaal dat Abe op een avond onder het eten had verteld. Tijdens het hele verhaal bleef Swiney haar in de rede vallen om ook stukjes te vertellen. Net toen ze bij het slot kwam, dat de vader van Abe en Swiney de hele nacht viool had gespeeld, schreeuwde hij het al uit.
Toen keek ook Rose boos naar Swiney.
Bij de Wolfsbeek liet Alva Rose een pol karmozijnbes zien. Rose had hier en daar in het bos groene blaadjes op zien komen, maar ze wist niet welke ze veilig kon eten.
„Je neemt de kleine, zachte blaadjes," legde Alva uit. „Maar niet de wortel. Dat is het slechte deel."
„Ik heb een mes, dus ik zal het wel snijden," kondigde Swiney aan. Hij haalde zijn mes te voorschijn en begon het te slijpen.
„Wie zegt dat?" zei Alva. „We hoeven het niet eens te snijden.
Je kunt het gewoon afscheuren."
„Nietes," schreeuwde Swiney. Het verbaasde Rose dat Swiney zo raar deed.
„Welles," riep Alva terug. „Zoek dan zelf maar een zak op en snijd het af als je dat wil. Wat kan ons het schelen."
„Hmm," gromde Swiney en hij schoor een klein stukje haar van zijn arm. Toen begon hij zijn naam in de stam van een boom te kerven.
Alva liet Rose zien hoe ze moest kijken of er geen beestjes of insekteneitjes op de onderkant van de heldergroene blaadjes zaten. Ze scheurden de teerste blaadjes af en lieten ze in de emmer vallen. Daarna liet Alva haar melganzevoet en fluitekruid zien. Langs de oever van de beek vonden ze waterkers, die in het heldere, koude water groeide. „Proef maar eens," zei Alva. „Het is heel lekker."
Rose trok een paar van de kleine blaadjes van de steel en stopte ze in haar mond. Ze had nog nooit zoiets pittigs en fris geproefd. Het leek op radijs. Rose had niet geweten hoe ze hunkerde naar verse groenten. Swiney kwam wat karmozijnbesblad brengen om in de emmer te doen, maar na een tijdje hielp hij niet meer.
Alva en Rose waren druk aan het plukken, toen Swiney naar hen riep: „Kijk mij eens! Kijk eens! Ik wil wedden dat jullie dit niet kunnen!" Hij stond naast een hek. Hij klom erop en begon beverig over de bovenste plank te lopen, zijn armen uitgespreid om in evenwicht te blijven.
„Wat stelt dat nou voor. Het kan ons trouwens niks schelen," snoof Alva. Toen Swiney aan het eind van het hek kwam, probeerde hij zich om te draaien. Maar hij verloor zijn evenwicht. Hij viel met zijn hoofd naar beneden. Rose schrok. Maar net vóór Swiney's hoofd de grond zou raken, bleef een van zijn broekspijpen aan het hek haken. Plotseling hing hij ondersteboven, net boven de grond.
„Au!" gilde hij. „Ik zit vast!" Hij kronkelde en probeerde zich aan zijn armen weer omhoog te hijsen. Hij rukte en trok en pufte en schopte. Maar hoe hij het ook probeerde, hij kon niet loskomen. Zijn gezicht werd vuurrood en de aderen in zijn nek zwollen op.
„Ha, ha, ha," riep Alva vrolijk. „Nu weet ik waarom ze je Swiney noemen. Je steekt overal je snuit in, net als een zwijn. Je lijkt wel een varken na de slacht. Misschien moesten we je mes maar pakken en je aan reepjes snijden om worst van je te maken."
Rose giechelde. Ze had er niet eerder aan gedacht, maar het was echt waar dat Swiney als een wroetend varken overal zijn neus instak.
„Haal me eraf," smeekte Swiney. „Help me."
Alva zette haar handen op haar heupen. „Misschien moesten we hem daar maar laten hangen," zei ze. „Dat zou net goed zijn, omdat hij overal zijn zwijnesnoet insteekt. Vies varken!" schreeuwde ze zangerig.
„Nee," zei Rose. Ze vond Swiney lang niet zo aardig als Alva en ze moest lachen, omdat hij er zo raar uitzag. Maar Rose kon nooit echt gemeen zijn en zeker niet tegen die arme Swiney, die geen vader en moeder had. Zijn gezicht vertrok.
„Kom, laten we hem helpen," zei ze tegen Alva. Samen tilden ze Swiney op tot zijn broekspijp losliet. Toen viel hij als een hoopje oude kleren op de grond.
Swiney stond op en klopte zich af. Zijn gezicht was vlammend rood en stond strak van woede.
„Nou, jij bent me er eentje," zei Alva spottend.
„Heb je je pijn gedaan?" vroeg Rose.
„Ach, niks aan de hand!" riep Swiney. Hij stampte weg in de richting van het huis en zij liepen achter hem aan.
Toen de emmer vol groen zat, ging Alva naar huis. Mama sneed de sassafraswortels in kleine stukjes en deed ze in een 40 grote ketel water om te trekken. Al gauw zweefde er een sterke, kruidige lucht door het huis.
Toen bracht Rose emmers fris bronwater en hielp mama met het groen. Mama waste de blaadjes drie keer om zeker te zijn dat ze goed schoon waren. Ze kookte ze even in een pan. Toen goot ze het water eraf en deed het bij het zoute spek dat in de koekepan lag te bakken.
Toen het klaar was, gingen ze aan tafel en aten alles op met hompen vers maïsbrood die ze in de verrukkelijke bouillon doopten. Het groen smaakte een beetje bitter, maar het was een verfrissend soort bitter voor tongen die genoeg hadden van bonen, zout spek en maïsbrood, drie keer per dag, zes dagen in de week.
Daarna schonk mama sassafrasthee voor hen in, gezoet met stroop. Het smaakte wrang en kruidig en zoet tegelijk. Rose vond het lekkerder dan thee voor grote mensen.
„Dat was heerlijk," zei papa, terwijl hij zijn snor met zijn servet afveegde. „Zo krijg je echt trek in groente uit de tuin. Ik zou zeggen dat het ongeveer tijd wordt om met planten te beginnen.
„Ja, de tuin is bijna zover en er komt volle maan," zei mama. „Daarna wordt het tijd dat we de boel in de grond krijgen. Rose en ik gaan morgen naar de stad en dan zal ik wat pootuitjes en pootaardappelen meebrengen. En wat zaad voor mijn broeibakken."
Rose was nauwelijks in de stad geweest sinds ze in Mansfield woonden. Alleen op zondag, wanneer ze naar de kerk gingen en alles en iedereen stil en bedaard was. Op De Heuvelrug hoorde ze iedere dag de treinen fluiten, die bij het station aankwamen en weer wegreden. Ze zag hoe linten van rook zich boven de bomen en de heuvels ontrolden. Ze hoorde de schoolbel luiden en stelde zich voor hoe alle kinderen renden om niet te laat te komen.
Maar ze was nog nooit met papa mee geweest als hij zijn boodschappen in de stad deed. Nu verheugde ze zich op de stad en op een marktdag vol leven. Het zou leuk zijn om voor de verandering eens iets anders te zien.