Een nieuw meisje

ROSE waadde door de beek en hield de zoom van haar jurk omhoog, zodat hij niet nat werd. Het koele water deed haar voeten tintelen en spoelde het stof weg.

Het voetpad over Pattersons heuvel begon aan de overkant. Rose liep de heuvel op, langs Williams grot, die ze met Alva had verkend. Ze zouden daar nog eens gaan spelen, maar nu Rose op school zat, had ze daar geen tijd meer voor. Het kappen van papa's bijl echode door het dal. Een trein tjoekte de stad in en floot hard.

De zon stond al hoog en de lucht trilde van de warmte. Rose schoof haar zonnehoed van haar hoofd. Ze hoorde de stemmen van boeren die naar hun werk gingen en tegen hun paarden schreeuwden. Gele madeliefjes met zwarte hartjes bespikkelden de flank van de heuvel alsof iemand er geel poeder overheen had gestrooid. Kleine witte en gele vlinders fladderden tussen de wilde bloemen.

Eindelijk kwam ze op de top van Pattersons heuvel, vanwaar ze de achterkant van het hoge, bakstenen schoolgebouw kon zien. Er kwamen kinderen op de weg van de stad aanlopen. Andere kinderen speelden op het kale terrein aan de zijkant. Drie kleine meisjes reden op een paard naar een open schuur. Ze stapten af en bonden hun paard vast bij de andere paarden die daar al stonden. Rose zocht naar Paul en George, maar ze zag hen niet.

Langzaam liep ze de helling af naar de school. Haar hart ging in haar borst tekeer. Op dat moment begon de bel te luiden en alle kinderen renden naar de voordeur. Rose haastte zich, want ze wilde niet de laatste zijn.

Toen stond ze tussen een troep duwende, dringende en lachende kinderen. Vooraan stroomden kinderen de grote, dubbele deuren binnen. Rose ving een glimp van Paul op, voor hij door de deuren werd opgeslokt.

Eindelijk kwam Rose bij de ingang. Een lange, kale man met een lange baard riep: „Vierdeklassers boven links, vijfdeklassers boven rechts. Eerste- en tweedeklassers links, alsjeblieft. Niet duwen. Derde-klassers rechts.

Jij daar, meisje in die geruite jurk. In welke klas zit jij?"

Rose bleef in de deuropening staan en wist niet welke kant ze op moest. Een stroom kinderen golfde om haar heen.

„Welke klas?" vroeg de man weer ongeduldig. Hij tikte Rose op haar schouder.

Rose wist niet wat ze zeggen moest. Toen zag de man haar boek. Hij wees en zei: „Derde klas, naar rechts."

Rose liep een andere deur door. Een jongen wrong zich langs haar heen en haar lunchtrommeltje viel op de grond. Ze raapte het op en keek om zich heen. Het lokaal stond vol dubbele lessenaars, vier rijen van vier lessenaars. De vloer was heldergeel en glom. Het lokaal rook naar lijnzaadolie.

In drie muren zaten een heleboel hoge ramen en tegen één muur stond een grote kachel. De muur tegenover de kachel was gedeeltelijk zwart geverfd. Dat was het schoolbord. Alle andere muren waren in een bleke, ziekelijk groene kleur geschilderd.

Aan een paar muren hingen prenten van oude mannen met lange baarden. Tussen de prenten in hingen spreuken, die op grote kaarten waren gedrukt. Op één ervan stond: vriendelijke woorden sterven nooit en op een andere wees ijverig, stipt en eerlijk.

Kinderen renden schreeuwend en kibbelend over zitplaatsen het lokaal rond. Rose bleef onzeker bij de muur naast de deur staan. Toen sprak de man met de baard haar weer aan. „Ga zitten, alsjeblieft. Zet je lunchtrommeltje maar op de plank en ga ergens aan de meisjeskant zitten."

Rose zette haar lunchtrommeltje weg en keek de klas rond. Het leek of iedere plaats bezet was. Toen zag ze vooraan een lege plaats naast een meisje met mooi, krullend zwart haar dat in lange lokken over haar schouders viel. Ze droeg een prachtige batisten jurk en glimmende zwarte schoenen. Rose zat op school graag vooraan en daarom ging ze in die bank zitten. Maar toen ze haar boek en lei op de lessenaar legde, draaide het meisje zich om en keek haar boos aan.

„Je mag hier niet zitten," zei ze vlug. „Dit is de plaats van mijn vriendinnetje. Ze komt zo."

Rose kreeg een vuurrood hoofd. Ze stond voor de lessenaars met al die vreemde kinderen en wist niet wat ze moest doen of waarheen ze zou gaan. Een paar kinderen staarden haar aan. Twee meisjes die naast elkaar zaten fluisterden, terwijl ze naar haar wezen.

Ten slotte zag Rose een lege plaats op de achterste rij. Ze rende bijna het gangpad door en ging er snel zitten. Ze was blij dat ze ergens zat waar niemand haar aan kon staren.

Toen keek Rose naar haar buurvrouw. Haar hoofd lag op haar handen op de lessenaar met haar gezicht van Rose af. Rose kon niet zien of ze uitrustte of sliep. Op de voorkant van haar verschoten bruine jurk was een grote lap gingang genaaid. Haar bruine haar viel slap en ongevlochten over haar schouders. Haar voeten waren vuil. Toen haalde ze luid haar neus op.

„Hallo," zei Rose beleefd. „Ik heet Rose Wilder."

Het meisje wierp Rose een nietszeggende blik uit een paar lusteloze ogen toe.

„Ik ben moe," zei ze. Toen veegde ze met de rug van haar hand haar neus af en liet haar hoofd weer zakken.

Het hart zonk Rose in de schoenen. Er was geen spoor van Paul of George te bekennen. Ze waren ouder, dus ze zouden wel boven in de vierde klas zitten.

Nu begon de meester te praten.

„Ik heet professor Kay," zei de man. Hij schreef zijn naam met krijt op het schoolbord. „Jullie vragen je misschien af waarom ik zo'n lange baard heb. Nou, dat is om mijn overhemd te bedekken zodat ik geen das hoef te dragen."

Overal in de klas werd gegiecheld. Rose wist niet of professor Kay nu een grapje maakte of niet.

Toen pakte de meester de namenlijst. Hij noemde een heleboel namen op. Van de laatste namen had Rose er een paar op winkels in de stad gezien. „Blanche Coday," riep hij. Rose herinnerde zich Drogisterij Coday.

Het meisje met het mooie zwarte haar riep: „Ja, meester." Haar buurvrouw zag er ook heel leuk uit. Haar blonde haar hing in een zijdeachtige vlecht op haar rug. Ze droeg een witte jurk van dimiet met een vlinderpatroon. Om haar pols hing een gouden armband. Ze keek met heldere, nieuwsgierige ogen de klas rond en fluisterde tegen Blanche.

„Stilte in de klas," zei professor Kay. „Maude Reynolds, Hattie Talbott, Tarah Tarbutton, Clella Rippee, Ida Goss, Oscar Hensley, Harry Carnall..." En iedereen antwoordde: 'Ja, meester' of' Hier'.

Rose luisterde gespannen, want ze wilde haar beurt niet missen. De leerlingen reageerden een voor een op hun naam. Omdat ze verwachtte dat ze iets zou moeten zeggen, kreeg ze zo'n brok in haar keel dat ze haast geen adem kon halen. Eindelijk waren alle namen genoemd, ook die van Irene Strong, het snuffende meisje dat naast Rose zat. Alle namen behalve die van Rose.

„Is er een leerling van wie ik de naam niet heb genoemd?"

Rose stak haar vinger op.

„Ga eens staan, alsjeblieft," zei professor Kay. Hij wees met een lange stok naar haar. Iedereen in de klas draaide zich om en keek naar Rose. Rose bloosde tot in haar hals onder al die ogen. „Hoe heet je?"

„Rose Wilder," fluisterde Rose.

„Een beetje harder. Ik versta je niet." In de klas werd gegrinnikt.

Rose zei haar naam nog eens.

„Goed zo," zei professor Kay en hij schreef haar naam op. „Ga maar weer zitten."

Rose vond het vreselijk dat ze zo aangestaard en uitgelachen werd. Irene Strong rook naar een boerenerf. Ze haalde haar neus op en snufte.

De bank was te hoog. Rose' benen deden pijn van het bengelen. Het was benauwd warm in de klas. Een straaltje zweet sijpelde langs haar nek.

Rose had nog nooit een meester gehad. Vroeger was ze dol op juffrouw Barrow geweest, haar onderwijzeres in South Dakota. Juffrouw Barrow zag er leuk uit en had een mooie stem. Ze zong graag met de klas. Rose vond de lessen daar fijn en ze had er veel schoolvriendinnetjes om mee te spelen.

Nu had Rose maar één gedachte en dat was om de school uit te hollen, regelrecht naar huis. Ze zou naar huis gaan en nooit meer terugkomen. Maar ze verroerde zich niet. Ze was te verlegen om weg te lopen.

Ze begonnen met de leesles. Eerst kwamen de jongens aan de beurt.

„Harry Carnall, lees jij de eerste paragraaf van 'Het feestmaal van George' maar eens voor."

Een jongen in een overall stond op en las langzaam uit zijn boek voor: „De moeder van George was erreg arrem. 's Winter had ze geen lekker warrem fuur, want ze had geen hout."

„Erg!" blafte professor Kay. „Arm! Warm!" Hij stond op en schreef op het schoolbord 'erg', 'arm' en 'warm'. Het krijtje bleef steken en piepte boos.

Hij draaide zich om, sloeg zijn armen over elkaar en keek Harry Carnall grimmig aan.

Harry grinnikte zenuwachtig en keek naar de andere jongens. Professor Kay bleef Harry aanstaren. Ten slotte zei Harry: „Waarom schrijft u die woorden op het bord?"

„Ik ben blij dat je die vraag stelt," zei professor Kay. Toen schreef hij 'ar-rem', 'er-reg' en 'war-rem' op het bord, met streepjes tussen de lettergrepen zoals Harry de woorden uitsprak.

„Ik heb die woorden opgeschreven, omdat ik hoop dat jullie het dan niet meer vergeten. Sinds ik de vorige winter hier op school kwam, heb ik ze nog niet goed horen uitspreken. Dat gaan we nu leren. Nu zeggen we allemaal tien keer 'arm' en 'erg' en 'warm'."

Alle kinderen galmden in koor 'arm' en 'erg' en 'warm'. Rose hield haar mond dicht. Ze hoefde niet te leren hoe ze 'arm' en 'erg' en 'warm' moest uitspreken. Het was een stomme les.

„Ziezo," zei professor Kay. „En het woord is 'vuur', niet 'fuur'.

Iedereen moest om beurten voorlezen. Er was één jongen die helemaal niet kon lezen.

„Ken je dan tenminste het abc?" vroeg professor Kay.

„Ikke niet!" riep de jongen verbaasd. „Ik ben hier nog maar een paar minuten."

De klas barstte in lachen uit. Zelfs bij professor Kay kon er een glimlachje af. Daarna stuurde hij de jongen naar de eerste klas aan de andere kant van de gang.

Rose verveelde zich terwijl ze op haar beurt zat te wachten. Ze was de laatste die moest voorlezen.

„Lees jij de eerste twee paragrafen van 'Johnny's eerste sneeuwstorm' maar eens."

Rose kende het hele boek bijna uit haar hoofd. Ze las vlot voor:

"Johnny Reed was een kleine jongen, die voor hij zes jaar was nog nooit een sneeuwstorm had gezien. Voor die tijd woonde hij in een warm land, waar de zon altijd schijnt op mooie sinaasappelboomgaarden en de velden altijd vol bloemen staan. Maar nu logeerde hij bij zijn grootmoeder, die in een streek woonde waar 's winters sneeuw viel. Johnny stond bij het raam, toen de sneeuw neerkwam."

„Heel goed," zei professor Kay. „Ga maar weer zitten."

Rose wist dat ze blij zou moeten zijn met de lof van de meester, maar het kon haar niet schelen. Ze kende het hele Derde Leesboek. Ze had ook het Vierde en Vijfde Leesboek al gelezen. Ze had 'De avonturen van Robinson Crusoe' gelezen en ze las vaak 'Het interoceanisch dagblad van Chicago', een krant die papa meebracht.

Daar zat ze dan. Haar benen deden pijn en ze had het kriebelig warm. Ze luisterde naar het afschuwelijk gesnuf van Irene, keek naar de lelijke, groene muren en naar professor Kay. Hij liet zijn stoel achterover hellen tegen het schoolbord. Hij keek naar de klas door een bril met een stalen montuur. Hij had een lange stok die hij achter in zijn smoezelige hemd stak om zich te krabben.

Eindelijk luidde professor Kay een kleine bel, die op zijn les- senaar stond. Dat betekende dat ze hun boeken konden wegleggen. Hij luidde hem een tweede keer en nu mochten ze opstaan. De derde keer dat hij de bel luidde, mochten ze de klas uit.

Rose kon haast niet wachten tot ze Paul en George zou zien. Ze rende met alle andere kinderen mee naar buiten en bleef bij de deuren wachten. Paul kwam met twee andere jongens luidruchtig de trap afklossen. Zijn gezicht begon te stralen toen hij Rose zag. Zijn brede glimlach leek op de opkomende zon.

„Hee, Rose!" riep hij. „Zit je eindelijk op school?"

„Ja," zei Rose vrolijk. „Maar ik vind er niet veel aan. Ik wou dat ik naar boven kon, in de klas waar jij zit."

„Zo erg is het niet," zei hij. „Je hoeft tenminste niet meer thuis te blijven om te werken. Nu kun je tijdens de pauze en tussen de middag spelen."

Op dat moment riep een andere jongen: „Diefje met verlos!"

Alle jongens renden naar de kant van het schoolgebouw, waar de jongen stond.

„Ik zie je nog wel!" riep Paul. Toen vloog hij achter de andere jongens aan.

George kwam de school uitrennen. Hij riep 'hallo' tegen Rose en holde weg om diefje met verlos te spelen.

Rose bleef in haar eentje staan. Ze zag vier jongens die met emmers naar de bron onder aan de heuvel liepen. Een groep meisjes uit de stad, gekleed in mooie jurken, speelde huisje met een paar stenen. Blanche Coday was er ook bij. Maar ze vroegen Rose niet of ze mee wilde doen en ze was te verlegen om het te vragen.

Andere kinderen speelden 'zwiep met de zweep'. Maar Rose voelde zich zo terneergeslagen dat ze geen zin had om mee te doen. Ze keek verlangend naar de heuvelrug die tussen haar en haar huis in stond.

Na een kwartier was de pauze voorbij. De bel luidde en alle

kinderen wrongen zich weer door de deur. Binnen werd er geduwd en gedrongen om wat water uit de emmer te kunnen drinken voor ze weer moesten gaan zitten. Twee jongens vochten om de scheplepel, zodat hij op de vloer rolde.

Rose wachtte tot iedereen gedronken had. Maar toen ze in de emmer keek, was er niet eens genoeg water over voor één volle lepel.

De rest van de morgen sleepte zich voort. Professor Kay schreef op het bord: 'Oefening in werkwoorden. Vul de woorden in de volgende zinnen in: De hond ... tegen de kat. Het paard ... de wagen.'

Rose staarde het raam uit, naar de bomen die ritselden in de wind. Rose vroeg zich af wat Alva vandaag zou doen. Misschien hielp ze haar vader wel met hooien of speelde ze met de jonge poesjes. Ze zou in ieder geval wel iets doen dat leuker was dan in zo'n benauwd klaslokaal zitten.