1
De vroege zon was verblindend. De oude man die door het verwarde struikgewas kroop, moest herhaaldelijk met zijn ogen knipperen, terwijl hij ze afveegde met de rug van zijn trillende hand. Hij had de rand bereikt van een kleine, uitspringende rug boven op de heuvel, het 'tactisch gunstige terrein', zoals ze dat jaren geleden noemden - jaren die in zijn herinnering waren gegrift. De met gras begroeide punt keek uit op een deftig landhuis in de Loire-vallei. Nog geen driehonderd meter lager lag een terras van flagstones, waarheen een klinkerpad leidde omzoomd met bloemen. De linkerhand van de oude man omklemde een verdragend geweer, waarvan de schouderriem strak was gespannen, en het vizier was afgesteld op de juiste afstand. Het wapen was klaar om te worden afgevuurd. Spoedig zou zijn doelwit - een man die ouder was dan hij - in het dradenkruis verschijnen. Het monster zou zijn ochtendwandelingetje maken naar het terras, gehuld in een lange ochtendjas; zijn beloning was een vroeg kopje koffie met een scheutje van de beste cognac, een beloning die hij op deze bijzondere morgen nooit zou krijgen. In plaats daarvan zou hij sterven, ineenzakken tussen de bloemen, een gepaste ironie: de dood van het ultieme kwaad te midden van omringende pracht. Jean-Pierre Jodelle, achtenzeventig jaar oud en eens een verbeten waarnemend leider van de Résistance, had vijftig jaar gewacht om een belofte na te komen, een plicht die hij voor zichzelf en voor zijn God op zich had genomen. Hij had gefaald met de advocaten en in de eerbiedwaardige gerechtshoven; nee, niet gefaald, maar hij was door hen beledigd en had van hen allen met minachting te horen gekregen dat hij zijn verachtelijke droombeelden maar mee moest nemen in een cel van een gekkenhuis waar hij thuishoorde! De beroemde generaal Monluc was een ware held van Frankrijk, een intieme vriend van le grand Charles de Gaulle, die meest gerenommeerde van alle militaire staatslieden, die tijdens de hele oorlog voortdurend in contact was gebleven met Monluc via de ondergrondse radio, ondanks het vooruitzicht van folteringen en een vuurpeloton voor Monluc als die werd verraden. Het was allemaal merde! Monluc was een overloper, een lafaard en een verrader! Hij bewees lippendienst aan de arrogante De Gaulle, speelde hem onbetekenende inlichtingen toe en vulde zijn zakken met nazi-goud en kunstvoorwerpen die miljoenen waard waren. En daarna, toen alles voorbij was, had le grand Charles, in gelukzalige aanbidding, Monluc un bel ami de guerre genoemd, een man die alle eer verdiende. Het was voor heel Frankrijk niet meer dan een bevel geweest.
Merde! Wat was De Gaulle slecht op de hoogte geweest! Monluc had bevel gegeven voor de executie van Jodelles vrouw en zijn oudste zoon, een kind van vijf jaar. Een tweede zoon, een baby van zes maanden, werd gespaard, misschien door het verwrongen idee van de Wehrmacht-officier die had gezegd: 'Hij is geen jood, misschien vindt iemand hem wel.'
Dat was gebeurd. Een medestrijder in de Résistance, een acteur van de Comédie Française, had hem gevonden. Hij trof de krijsende baby aan in de ruïnes van het verwoeste huis aan de rand van Barbizon, waar hij de ochtend daarna was aangekomen voor een geheime bespreking. De acteur had het kind mee naar huis genomen naar zijn vrouw, een beroemde actrice die door de Duitsers werd aanbeden - al was hun genegenheid niet wederkerig, want ze trad op op bevel en niet vrijwillig. En toen de oorlog voorbij was, was Jodelle nog slechts een schaduw van zijn vroegere zelf, fysiek onherkenbaar en mentaal ongeneeslijk ziek, en hij wist dat. Drie jaren in een concentratiekamp, waar hij de lijken opstapelde van vergaste joden, zigeuners en 'ongewensten', hadden hem bijna krankzinnig gemaakt, met zenuwtrekken in zijn hals, grillig knipperen van zijn ogen, vlagen van schorre kreten en alles wat hoorde bij een psychische aandoening. Hij maakte zich nooit bekend aan zijn overlevende zoon, noch aan de 'ouders' die hem hadden grootgebracht. In plaats daarvan zwierf Jodelle door de onderwereld van Parijs, veranderde vaak van naam en keek op afstand toe hoe het kind opgroeide tot man en een van de populairste toneelspelers van Frankrijk werd.
Die afstand, die onverdraaglijke pijn, was veroorzaakt door Monluc, het monster, die nu de cirkel van Jodelles telescoopvizier in wandelde. Nog maar enkele seconden en zijn belofte aan God zou worden vervuld.
Plotseling weerklonk er een afschuwelijke knal en Jodelles rug stond in brand, zodat hij het geweer liet vallen. Hij draaide zich om en keek verbijsterd naar twee mannen in hemdsmouwen; een van hen had een lange gevlochten zweep in de hand en keek op hem neer. 'Ik zou jou met plezier willen doden, gestoorde ouwe idioot, maar je verdwijning zou alleen maar leiden tot complicaties,' zei de man met de zweep. 'Jij met je dronken gelal houdt nooit op idiote dingen te bazelen. Je kunt maar beter teruggaan naar Parijs en je legertje dronken zwervers opzoeken. Maak dat je hier wegkomt, of ik vermoord je!'
'Hoe...? Hoe wisten jullie...?'
'Je bent volkomen geschift, Jodelle, of hoe je deze maand ook mag heten,' zei de bewaker naast de man met de zweep. 'Denk je soms dat we je de afgelopen twee dagen niet hebben gezien, terwijl je met je geweer door het struikgewas sloop naar deze erg toegankelijke plek? Vroeger was je veel beter, heb ik gehoord.' 'Vermoord me dan, rotzakken! Ik zou nog liever hier sterven, in de wetenschap dat ik zo dichtbij ben gekomen, dan verder leven!' 'O nee, dat zou de generaal niet goedvinden,' voegde de man met de zweep eraan toe. 'Misschien heb je anderen verteld wat je van plan was, en we willen niet dat mensen hier op het terrein naar jou of naar je lijk komen zoeken. Je bent gek, Jodelle, dat weet iedereen. De rechtbank heeft dat duidelijk gemaakt.' 'Die zijn corrupt!'
'En jij lijdt aan achtervolgingswaanzin.' 'Ik weet wat ik weet!'
'Je bent ook een zuiper, wat duidelijk blijkt uit een stuk of wat cafés op de Rive Gauche die je op straat hebben gesmeten. Je kunt jezelf kapot drinken, Jodelle, maar maak dat je hier wegkomt voordat ik jou kapotmaak. Sta op! Ren maar weg, zo snel je kunt op je spillebenen!'
Het doek viel voor de laatste scène van het stuk, een Franse vertaling van Shakespeares Coriolanus, opnieuw opgevoerd door Jean- Pierre Villier, de vijftigjarige acteur, regerend vorst van het toneel in Parijs en van de Franse film, en bovendien voorgedragen voor een Amerikaanse Academy Award als gevolg van zijn eerste film in Amerika. Het doek ging op en zakte en ging opnieuw op toen de lange, breedgeschouderde Villier zijn publiek bedankte door glimlachend in zijn handen te klappen voor hun waardering. Een waanzinnige chaos stond op het punt los te barsten. Van achter uit het theater kwam een oude man in gescheurde, sjofele kleren door het middenpad gestrompeld, krijsend uit alle macht. Ineens trok hij een geweer uit zijn wijde broek, die door bretels werd opgehouden; de mensen in het publiek die hem zagen, raakten erdoor in paniek, een paniek die onmiddellijk van de ene rij op de andere oversloeg, terwijl mannen vrouwen uit het schootsveld duwden en het chaotische geschreeuw weergalmde tegen de muren van het theater. Villier kwam snel in actie en duwde de paar acteurs en leden van het technisch personeel die op het toneel waren gekomen achteruit.
'Een boze criticus wil ik accepteren, monsieur!' brulde hij en hij confronteerde de krankzinnige oude man die het toneel naderde met een vertrouwde stem die elke menigte tot zwijgen kon brengen. 'Maar dit is waanzin! Leg uw wapen neer, dan zullen we praten!' 'Ik kan niet verder praten, mijn jongen! Mijn enige zoon! Ik heb jou en je moeder te kort gedaan. Ik ben waardeloos, ik ben niets! Ik wil je alleen laten weten dat ik het heb geprobeerd. Ik hou van je, mijn enige zoon, en ik heb het geprobeerd, maar ik heb gefaald!'
Met die woorden draaide de oude man zijn geweer om, stak de loop in zijn mond en reikte snel met zijn rechterhand naar de trekker. Die vond hij en hij schoot zijn achterhoofd aan stukken, zodat bloed en stukken huid iedereen in zijn buurt onderspatten.
'Verrek, wie was dat toch?' riep een geschokte Jean-Pierre Villier aan de tafel in zijn kleedkamer, met zijn ouders naast zich. 'Hij zei zulke krankzinnige dingen en toen pleegde hij zelfmoord. Waarom?' De oudere Villiers, die nu achter in de zeventig waren, keken elkaar aan; beiden knikten.
'We moeten praten,' zei Catherine Villier terwijl ze de hals masseerde van de man die ze als haar zoon had grootgebracht. 'Misschien ook met je vrouw.'
'Dat is niet nodig,' viel de vader haar in de rede. 'Hij kan dit wel alleen aan als hij denkt dat dat nodig is.' 'Je hebt gelijk, man. Hij moet beslissen.' 'Waar hebben jullie het toch over?'
'We hebben veel voor je verborgen gehouden, jongen, dingen die je in je vroege jeugd pijn hadden kunnen doen...' 'Mij pijn doen?'
'Buiten jouw schuld, Jean-Pierre. Ons land was bezet, de vijand onder ons was voortdurend op zoek naar mensen die zich heimelijk en met geweld verzetten tegen de overwinnaars; in veel gevallen namen ze complete verdachte gezinnen gevangen en folterden ze.' 'De Résistance, natuurlijk,' viel Villier hem in de rede. 'Natuurlijk,' zei de vader.
'Jullie deden daar allebei aan mee, dat heb je me verteld, al hebben jullie verder nooit iets verteld over je bijdragen.' 'Die kun je maar beter vergeten,' zei de moeder. 'Het was een afschuwelijke tijd - zoveel mensen die als collaborateurs werden gebrandmerkt en gefolterd, beschermden alleen hun naasten, ook hun kinderen.'
'Maar die man vanavond, die krankzinnige zwerver! Hij identificeerde zich zozeer met mij dat hij me zijn zoon noemde! Een zekere mate van overdreven toewijding kan ik begrijpen - die hoort bij mijn beroep, hoe dwaas dat ook mag zijn - maar om jezelf dood te schieten voor mijn ogen? Waanzin!'
'Hij was ook krankzinnig, tot waanzin gedreven door wat hij had meegemaakt,' zei Catherine. 'Jullie kenden hem?'
'Heel goed,' antwoordde de oude acteur, Julian Villier. 'Hij heette Jean-Pierre Jodelle, eens een veelbelovend bariton bij de opera, en wij, je moeder en ik, hebben wanhopig geprobeerd hem na de oorlog te vinden. Er was geen spoor te bekennen en omdat we wisten dat hij door de Duitsers was ontdekt en naar een concentratiekamp was gestuurd, namen we aan dat hij dood was, een naamloze dode als duizenden anderen.'
'Waarom hebben jullie geprobeerd hem te vinden? Wat betekende hij voor jullie?'
De enige moeder die Jean-Pierre ooit had gekend, knielde naast zijn stoel in de kleedkamer en aan haar knappe gelaatstrekken was te zien wat een grote ster ze eens was geweest; haar blauwgroene ogen onder haar volle, zachte witte haren keken hem strak aan. Ze sprak zacht. 'Niet alleen voor ons, jongen, maar voor jou. Hij was jouw natuurlijke vader.'
'O, mijn god! Dan zijn jullie, jullie beiden...'
'Je echte moeder,' voegde Villier père eraan toe, hem zacht in de
rede vallend, 'was lid van de Comédie...'
'Een geweldig talent,' viel Catherine hem bij, 'in die moeilijke jaren die het midden hielden tussen naïeve onbedorvenheid en vrouw zijn, terwijl alles afschuwelijk was gemaakt door de bezetting. Het was een lieve meid, voor mij een soort jongere zus.' 'Alsjeblieft!' riep Jean-Pierre uit. Hij sprong overeind terwijl de moeder die hij kende opstond en naast haar man ging staan. 'Dit overvalt me zo enorm, het is verbijsterend, ik... ik kan niet meer denken!'
'Soms is het het beste een tijdje niet te denken, jongen,' zei de oude Villier. 'Blijf maar verdoofd totdat je hersenen je zeggen dat ze klaar zijn om het te accepteren.'
'Dat zei je me jaren geleden altijd,' zei de acteur met een droeve, warme glimlach tegen Julian, 'als ik moeite had met een scène of een monoloog en de betekenis ervan me ontging. Dan zei je: "Blijf de woorden maar lezen en herlezen zonder zoveel moeite te doen. Er gebeurt wel iets.'" 'Dat was een goede raad, beste jongen.'
'Ik ben altijd een betere leraar geweest dan ik ooit acteur was.'
'Daar ben ik het mee eens,' zei Jean-Pierre zacht. 'Pardon? Ben je het daarmee eens?'
'Ik bedoelde alleen maar, vader, dat je, als je op het toneel stond...' 'Een deel van je concentreerde zich steeds op de anderen,' kwam Catherine Villier te hulp en ze wisselde een veelbetekenende blik met haar zoon - die toch haar zoon niet was. 'Aha, jullie spannen allebei tegen mij samen, hebben jullie dat niet jarenlang gedaan? De twee grote sterren die aardig zijn voor de mindere speler. Goed! Dat is voorbij. Heel even hebben we geen van drieën aan vanavond gedacht. Nu kunnen we misschien praten.' Stilte.
'Vertel me in hemelsnaam wat er is gebeurd!' riep Jean-Pierre tenslotte uit.
Terwijl hij die vraag stelde, werd er snel achter elkaar op de deur van de kleedkamer geklopt; de oude nachtwaker van het theater stond buiten. 'Het spijt me dat ik u lastigval, maar volgens mij moet u het weten. Er staan nog steeds verslaggevers voor de artiesteningang. Ze willen de politie niet geloven en mij ook niet. We zeiden dat u al eerder door de voordeur was vertrokken, maar ze zijn niet overtuigd. Maar ze kunnen niet binnenkomen.' 'Dan blijven we hier nog een tijdje, zo nodig de hele nacht - ik in elk geval. Er staat een divan in de andere kamer en ik heb mijn vrouw al gebeld. Ze had alles op het nieuws gehoord.' 'Heel goed, meneer. Madame Villier en u ook, monsieur, ondanks de afschuwelijke omstandigheden vind ik het heerlijk u beiden weer te zien. Men denkt altijd met grote genegenheid aan u terug.' 'Dank je, Charles,' zei Catherine. 'Je ziet er goed uit, beste vriend.' 'Ik zou er nog beter uitzien als u weer op het toneel stond, madame.' De oude nachtwaker knikte en sloot de deur. 'Ga verder, vader, wat is er écht gebeurd?'
'We zaten allemaal in de Résistance,' begon Jean Villier, terwijl hij op een tweezitsbankje aan de andere kant van het vertrek ging zitten, 'artiesten die zich tot elkaar aangetrokken voelden tegen een vijand die alle kunst wilde vernietigen. En we hadden bepaalde capaciteiten die voor onze zaak van pas kwamen. Musici gaven codes door, door frases te spelen die niet in de oorspronkelijke partituur stonden; illustratoren produceerden de dagelijkse en wekelijkse posters die de Duitsers eisten en gebruikten stiekem kleuren en geheime afbeeldingen die weer andere berichten duidelijk maakten. En wij in het theater veranderden voortdurend teksten, vooral die van reprises en bekende stukken, en gaven zo vaak rechtstreeks aanwijzingen aan de saboteurs...'
'Soms was het heel amusant,' viel de beroemde Catherine hem in de rede, terwijl ze naast haar man ging zitten en zijn hand vastpakte. 'Stel dat de tekst luidde: "Ik zal haar in de metro in Mont- parnasse ontmoeten." Dan veranderden we die in: "Ik zal haar ontmoeten in het Gare de l'Est - ze moet er om elf uur zijn." Het stuk was uit, het doek viel en al die Duitsers in hun prachtige uniformen applaudisseerden, terwijl een ploeg van de Résistance snel vertrok om een uur voor middernacht in het Gare de 1'Est op hun plaats te zijn voor de sabotage-eenheden.'
'Ja, ja,' zei Jean-Pierre ongeduldig. 'Die verhalen ken ik, maar dat vraag ik niet. Ik besef dat het voor jullie even moeilijk is als voor mij, maar vertel me alsjeblieft wat ik moet weten.' Het echtpaar met de witte haren keek elkaar strak aan; de vrouw knikte, terwijl hun geaderde handen zich verstrengelden. Haar man ging verder. 'Jodelle werd ontdekt, hij werd verraden door een jonge koerier die zwichtte voor de folteringen. Op een avond omsingelde de Gestapo zijn huis en wachtte tot hij terugkwam, maar hij kon niet, omdat hij in Le Havre was om contact te leggen met Britse en Amerikaanse agenten, in het vroege voorbereidingsstadium van de invasie. Tegen zonsopgang, zo hoorden we, werd de leider van de Gestapo woedend van frustratie. Hij liet het huis bestormen en liet je moeder en je oudste broer, een kind van vijf jaar, executeren. Een paar uur later pikten ze Jodelle op; we zagen kans hem te laten weten dat jij het had overleefd.'
'O... mijn god!' De beroemde acteur verbleekte en hij sloot zijn ogen terwijl hij zich op zijn stoel liet zakken. 'Monsters! Nee, wacht even, wat zei je daarnet? "We hoorden dat de leider van de Gestapo..." Jullie hoorden? Het werd niet bevestigd?'
'Je bent heel snel van begrip, Jean-Pierre,' merkte Catherine op. 'Je luistert, daarom ben je zo'n goede acteur.' 'Vergeet dat maar, moeder! Wat bedoelde je, vader?' 'Het was niet de gewoonte van de Duitsers de gezinnen van Rési- stance-strijders te vermoorden, of ze nu echt bij de ondergrondse waren of er alleen van werden verdacht. Ze maakten op een praktischer manier gebruik van hen - folterden hen om informatie los te krijgen of gebruikten ze als lokaas voor anderen; en er was altijd dwangarbeid, vrouwen voor het officierskorps, een categorie waarvoor jouw echte moeder zeker in aanmerking zou zijn gekomen.'
'Waarom werden ze dan vermoord? Nee, eerst ik. Hoe heb ik het overleefd?' 'Ik ging naar een bespreking vroeg in de ochtend in de bossen van Barbizon. Ik kwam voorbij jullie huis, zag de kapotte ramen, de ingeramde voordeur en hoorde een baby huilen. Dat was jij. Alles lag voor de hand en natuurlijk zou er geen bespreking zijn. Ik heb je op de fiets meegenomen naar huis, via de secundaire wegen naar Parijs.'
'Het is wat laat om je te bedanken, maar nogmaals: waarom werden mijn natuurlijke moeder en mijn broer doodgeschoten?' 'Nu gebruik je een verkeerd woord, jongen,' zei de oude Villier. 'Wat?'
'Omdat je zo geschrokken bent, luisterde je niet zo goed als daarnet, toen ik de gebeurtenissen van die nacht beschreef.' 'Hou op, papa! Zeg wat je bedoelt!' 'Ik zei "geëxecuteerd", jij zei "doodgeschoten".' 'Ik begrijp het niet...'
'Voordat Jodelle door de Duitsers werd gesnapt, was een van zijn dekmantels stadskoerier voor het ministerie van informatie - de nazi's kregen nooit precies hoogte van onze arrondissementen, laat staan van onze korte, kronkelende straatjes. De bijzonderheden hebben we nooit gehoord, want hoe imposant Jodelles stem ook was, hij sprak bijna nooit als het om geruchten ging, die hoorde je overal. Leugens, halve waarheden en waarheden verspreidden zich, op de geringste provocatie, als een lopend vuurtje door Parijs. We waren een stad in de greep van angst en wantrouwen...' 'Dat begrijp ik, vader,' viel de steeds ongeduldiger Jean-Pierre hem in de rede. 'Leg alsjeblieft eens uit wat ik niet begrijp. Die bijzonderheden die je nooit hebt gehoord, waar gingen die over en hoe leidden ze tot de moorden, de executies?'
'Jodelle vertelde een paar van ons dat er een man was die zo hoog in de Résistance zat dat hij een legende was, over wie je alleen maar fluisterend sprak, en zijn identiteit was het best bewaarde geheim van de beweging. Maar Jodelle beweerde dat hij te weten was gekomen wie die man was, en als het klopte wat hij bij stukjes en beetjes had gehoord, dan was diezelfde man, die "legende", geen grote held maar een verrader.' 'Wie was hij?' drong Jean-Pierre aan.
'Dat heeft hij ons nooit verteld. Wat hij wel zei, was dat hij generaal was in ons Franse leger, en daar had je er een paar dozijn van. Hij zei dat als hij gelijk had en als iemand van ons de naam van de man noemde, dat we dan door de Duitsers zouden worden neergeschoten. Als hij ongelijk had en iemand sprak schande over hem, dan zou onze afdeling onstabiel worden genoemd en we zouden niet
meer worden vertrouwd.' 'Wat was hij van plan?'
'Als hij het onomstotelijke bewijs kreeg, zou hij de man zelf doden. Hij zwoer dat hij in een positie was om dat te doen. We namen aan - en tot de dag van vandaag terecht, geloven we - dat de verrader, wie hij ook was, op de een of andere manier had gehoord over Jodelles juiste vermoedens en het bevel gaf hem en zijn gezin te executeren.' 'Was het dat? Niets meer?'
'Probeer te begrijpen wat dat voor tijden waren, jongen,' zei Catherine Villier. 'Eén verkeerd woord, zelfs een vijandige blik of gebaar, kon leiden tot onmiddellijke hechtenis, gevangenname en zelfs, wat gebeurd is, tot deportatie. De bezettingsmacht, vooral de ambitieuze officieren van het middenkader, waren ontzettend achterdochtig tegenover alles en iedereen. Elk nieuw succes van de Rési- stance wakkerde het vuur van hun woede aan. Het kwam er gewoon op neer dat niemand veilig was. Zelfs Kafka had nog niet zo'n hel kunnen verzinnen.'
'En jullie hebben hem vanavond pas weergezien?' 'Als we hem eerder hadden gezien, hadden we hem niet herkend,' antwoordde Villier père. 'Ik herkende hem nauwelijks toen ik zijn lijk identificeerde. Ondanks al die jaren was hij, zoals ze dat zeggen, een schim van de man die ik me herinnerde, minder dan half zo zwaar en lang als hij vroeger was, met een gezicht als een mummie, een overdreven gerimpelde versie van wat hij vroeger was.' 'Misschien was hij het niet eens, kan dat niet, vader?' 'Nee, het was Jodelle. Zijn ogen waren opengesperd in de dood, maar toch nog zo blauw, zo helderblauw, als een wolkeloze dag aan de Middellandse Zee. Net als de jouwe, Jean-Pierre.' 'Jean-Pierre...?' zei de acteur zacht. 'Jullie hebben me zijn naam gegeven?'
'In feite was het ook die van je broer,' verbeterde de actrice zacht. 'Dat arme kind kon er niets meer mee doen en wij vonden dat jij die naam moest dragen, ter nagedachtenis aan Jodelle.' 'Dat was lief van jullie...'
'We wisten dat we nooit de plaats konden innemen van je echte ouders,' vervolgde de actrice snel, half smekend, 'maar we hebben ons best gedaan, schat. In ons testament maken we alles wat er is gebeurd duidelijk, maar tot vanavond hebben we niet de moed gevonden het je te vertellen. We houden heel veel van je.' 'Hou in hemelsnaam op, moeder, anders ga ik direct nog huilen. Wie ter wereld had zich betere ouders kunnen wensen dan jullie
twee? Ik zal nooit weten wat ik niet kan weten, maar jullie zijn voor altijd mijn vader en moeder, en dat weten jullie.' De telefoon ging over en ze schrokken ervan. 'De pers heeft dit nummer toch niet?' vroeg Julian.
'Niet dat ik weet,' antwoordde Jean-Pierre en hij draaide zich naar de telefoon op de toilettafel. 'Dat hebben alleen jullie, Giselle en mijn agent; zelfs mijn advocaat heeft het niet of, de hemel beware me, de theatereigenaars. Ja?' zei hij met een keelstem. 'Jean-Pierre?' vroeg zijn vrouw Giselle aan de telefoon. 'Natuurlijk, schat.' 'Ik wist niet zeker...'
'Ik ook niet, daarom verdraaide ik mijn stem. Moeder en vader zijn hier en ik kom naar huis zo gauw de kranten het vanavond voor gezien houden.'
'Volgens mij moet je proberen nu naar huis te komen.' 'Wat?'
'Er is iemand die je wil spreken...' 'Zo laat nog? Wie is het?'
'Een Amerikaan, en hij moet met je praten. Het gaat over vanavond.'
'Vanavond... hier in het theater?' 'Ja, schat.'
'Misschien had je hem niet binnen moeten laten, Giselle.'
'Ik vrees dat ik daar weinig over te zeggen had. Henri Bressard is
erbij.'
'Henri? Wat heeft vanavond met de Quai d'Orsay te maken?' 'Terwijl wij praten, zit onze goede vriend Henri breeduit glimlachend al zijn diplomatieke charmes ten toon te spreiden en hij wil me pas iets zeggen als jij er bent. Klopt dat, Henri?' 'Maar al te waar, liefste Giselle,' klonk het zachte antwoord dat Villier hoorde. 'Ik weet zelf zo goed als niets.' 'Heb je hem gehoord, schat?'
'Heel duidelijk. Hoe zit het met die Amerikaan? Is hij een heikneuter? Zeg alleen maar ja of nee.'
'Integendeel. Er flonkert, zoals jullie acteurs dat zouden zeggen, een hete vlam in zijn ogen.'
'Hoe zit het met moeder en vader? Moeten die ook meekomen?' Giselle Villier sprak kennelijk met de twee mannen in de kamer en herhaalde de vraag. 'Later,' zei de man van de Quai d'Orsay, hard genoeg om door de telefoon verstaan te kunnen worden. 'We spreken later wel met hen, Jean-Pierre,' voegde hij eraan toe. 'Vanavond niet.'
De acteur en zijn ouders verlieten het theater via de voordeur, nadat de nachtwaker tegen de pers had gezegd dat Villier gauw even aan de artiesteningang zou komen. 'Laat ons weten wat er gebeurt,' zei Julian toen hij en zijn vrouw hun zoon kusten en naar de voorste van de twee taxi's liepen die via de telefoon in de kleedkamer waren besteld. Jean-Pierre stapte in de tweede en gaf de chauffeur zijn adres in het Parc Monceau.
De introducties waren kort en alarmerend. Henri Bressard, eerste secretaris van Buitenlandse Zaken voor de Republiek Frankrijk, was al tien jaar een goede vriend van de jongere Villiers. Hij sprak rustig en gebaarde naar zijn Amerikaanse metgezel, een rijzige man van half de dertig, met donkerbruin haar en scherpe gelaatstrekken, zij het met heldere grijze ogen die verontrustend fel waren, misschien in tegenstelling tot zijn vriendelijke glimlach. 'Dit is Drew Latham, Jean-Pierre. Hij is een speciaal agent voor een tak van de Amerikaanse inlichtingendienst die alleen bekendstaat als Consulaire Operaties, een eenheid die volgens onze eigen bronnen opereert onder de gezamenlijke autoriteit van het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken en de Central Intelligence Agency. Mijn god, hoe die twee kunnen samengaan gaat me boven mijn diplomatieke pet!' 'Het is niet altijd gemakkelijk, meneer de secretaris,' zei Latham vriendelijk, zij het aarzelend, in gebroken Frans, 'maar het lukt.' 'Misschien moeten we Engels praten,' bood Giselle Villier aan. 'We spreken het allemaal vloeiend.'
'Heel erg bedankt,' antwoordde de Amerikaan in het Engels. 'Ik wil niet worden misverstaan.'
'Dat zal ook niet gebeuren,' zei Villier, 'maar denkt u er alstublieft aan dat wij - ik - moeten weten waarom u vanavond hier bent, op deze afschuwelijke avond. Ik heb vanavond dingen gehoord die ik nooit eerder heb gehoord - gaat u het nog erger maken, monsieur?' 'Jean-Pierre,' viel Giselle hem in de rede, 'waar heb je het over?' 'Laat hem maar antwoorden,' zei Villier, met zijn grote blauwe ogen strak gericht op de Amerikaan.
'Misschien, misschien ook niet,' antwoordde de inlichtingenagent. 'Ik weet dat u met uw ouders hebt gesproken, maar ik kan niet weten waarover u hebt gepraat.'
'Natuurlijk. Maar het is mogelijk dat u zou kunnen raden in welke richting ons gesprek verliep, nietwaar?'
'Eerlijk gezegd, ja, al weet ik niet hoeveel u al eerder hebt gehoord. De gebeurtenissen van vanavond duiden erop dat u niets wist over Jean-Pierre Jodelle.'
'Volkomen waar,' zei de acteur.
'De Süreté, die ook niets weet, heeft u lang ondervraagd en was ervan overtuigd dat u de waarheid sprak.' 'Waarom ook niet, monsieur Latham? Ik sprak de waarheid.' 'Is er nu een andere waarheid, meneer Villier?' 'Ja, inderdaad.'
'Willen jullie eens ophouden met in raadselen te praten!' riep de vrouw van de acteur uit. 'Wat is die waarheid?' 'Rustig, Giselle. We zitten op dezelfde golflengte, zoals de Amerikanen zeggen.'
'Zullen we nu ophouden?' vroeg de agent van Consulaire Operaties. 'Hebt u liever dat we onder vier ogen met elkaar praten?' 'Nee, natuurlijk niet. Mijn vrouw mag alles weten en Henri hier is een van onze beste vrienden en bovendien een man die eraan gewend is om zijn mond te houden.'
'Laten we gaan zitten,' zei Giselle vastberaden. 'Dit is te verwarrend om het staande in je op te nemen.' Toen ze zaten, zij naast haar man, voegde ze eraan toe: 'Gaat u alstublieft verder, monsieur Latham, en ik verzoek u duidelijker te zijn.' 'Ik zou graag willen weten,' kwam Bressard tussenbeide, helemaal de regeringsfunctionaris, 'wie die Jodelle is en waarom Jean-Pierre iets over hem zou moeten weten.'
'Neem me niet kwalijk, Henri,' zei de acteur, '... niet dat het me wat kan schelen, maar ik zou wel eens willen weten hoe monsieur Latham ertoe kwam jou te gebruiken als een middel om bij mij te komen.'
'Ik wist dat jullie vrienden waren,' antwoordde de Amerikaan zelf. 'In feite, toen ik een paar weken geleden tegen Henri zei dat ik geen kaartjes kon krijgen voor uw voorstelling, was u zo vriendelijk er een paar voor mij bij de kassa te leggen.'
'Och ja, ik weet het weer. Uw naam klonk eigenlijk wel bekend, maar met alles wat er gebeurd is, heb ik het verband niet gelegd. "Twee op naam van Latham..." Nu weet ik het weer.' 'U was geweldig, meneer...'
'Erg vriendelijk van u,' viel Jean-Pierre hem in de rede. Hij legde het compliment naast zich neer, keek de Amerikaanse inlichtingenman aan en daarna Bressard. 'Daarom,' vervolgde hij, 'mag ik aannemen dat u en Henri bevriend zijn.'
'Meer officieel dan sociaal,' zei Bressard. 'Volgens mij hebben we één keer samen gedineerd; eigenlijk was het een verlengstuk van een bespreking die in feite tot niets leidde.' 'Tussen uw beider regeringen,' zei Giselle hardop.
'Ja,' stemde Bressard in.
'En waarover spraken jij en monsieur Latham, Henri?' drong de vrouw aan. 'Als ik dat mag vragen.'
'Natuurlijk mag je dat, meisje,' antwoordde Bressard. 'In het algemeen over gevoelige situaties, gebeurtenissen die plaatsvinden of in het verleden plaats hebben gevonden die onze respectievelijke regeringen zouden kunnen schaden of in verlegenheid brengen.' 'Valt vanavond in die categorie?'
'Dat moet Drew beantwoorden, Giselle, ik kan het niet, en ik ben net zo benieuwd het te horen als jij. Hij haalde me meer dan een uur geleden uit bed en hield vol dat het in ons beider belang was dat ik hem direct bij jullie bracht. Toen ik hem vroeg waarom, maakte hij duidelijk dat alleen Jean-Pierre kon toestaan dat ik die informatie kreeg - informatie die betrekking had op de gebeurtenissen van vanavond.'
'En daarom stelde u voor dat wij onder vier ogen met elkaar zouden praten, klopt dat, monsieur Latham?' vroeg Villier. 'Inderdaad, meneer.'
'Dan valt uw komst hier vanavond, deze afschuwelijke avond, onder de categorie van officiële zaken, n'est-ce pas?' 'Ik vrees van wel,' zei de Amerikaan.
'Zelfs het late uur en de tragedie waarover we het zojuist hadden in aanmerking genomen?'
'Opnieuw, ja,' zei Latham. 'Elk uur is voor ons van het grootste belang... vooral voor mij, als u specifiek wilt zijn.' 'Ik wil inderdaad specifiek zijn, monsieur.'
'Goed, dan zal ik duidelijk zijn. Mijn broer is een zaakmentor bij de CIA. Hij werd met een dekmantel uitgezonden naar het Haus- ruck-gebergte in Oostenrijk. Het was een surveillance-operatie betreffende een groeiende neonazi-organisatie, en men heeft in zes weken niets meer van hem gehoord.'
'Ik kan je ongerustheid begrijpen, Drew,' zei Henri Bressard, 'maar wat heeft dat met vanavond te maken - deze afschuwelijke avond zoals Jean-Pierre het noemde?'
De Amerikaan keek Villier zwijgend aan; de acteur sprak. 'De waanzinnige oude man die zichzelf doodde in het theater, was mijn vader,' zei hij zacht, 'mijn echte vader. Jaren geleden vocht hij in de Résistance. De nazi's snapten hem, braken hem en maakten hem gek.'
Giselles adem stokte; haar hand schoot naar links en greep de arm van haar man vast.
'Ze zijn terug,' zei Latham, 'en nemen toe in aantal en invloed, ondanks alles wat je wilt geloven of waarover je wilt praten.' 'Stel dat er ook maar een greintje waarheid zit in wat je zegt,' drong Bressard aan. 'Wat heeft dat dan met de Quai d'Orsay te maken? Je zei "in ons beider voordeel". Hoezo, beste vriend?' 'Je zult morgen op onze ambassade helemaal op de hoogte worden gebracht. Daar heb ik twee uur geleden op gestaan en Washington was het ermee eens. Tot op dat moment kan ik je alleen maar zeggen - en meer weet ik echt zelf niet - dat het geldspoor via Zwitserland en Oostenrijk alsmede de groeiende nazi-beweging, in het geheim begint bij mensen hier in Frankrijk. Wie weten we niet, maar het spoor is kolossaal groot, miljoenen en miljoenen dollars. Naar fanatici die de partij aan het heroprichten zijn - Hitiers partij in ballingschap - maar nog steeds in Duitsland, verborgen in Duitsland.'
'En als je het bij het juiste eind hebt, betekent dat dat er hier nog een organisatie is, wil je dat beweren?' vroeg Bressard. 'Jodelles verrader,' fluisterde een verbijsterde Jean-Pierre Villier, voorovergebogen in zijn stoel. 'De Franse generaal!' 'Of wat hij heeft geschapen,' zei Latham.
'Waar hebben jullie tweeën het in hemelsnaam over?' riep de vrouw van de acteur. 'Een pas ontdekte vader, de Résistance, nazi's, miljoenen dollars naar fanatici in de bergen! Dat klinkt allemaal krankzinnig - fou!'
'Waarom begint u niet bij het begin, Drew Latham?' zei de acteur zacht. 'Misschien kan ik het aanvullen met zaken waarover ik tot vanavond niets wist.'