Brother
Een doorwaakte nacht. De wekkerradio geeft drie uur aan. Het stormt. De wind giert om het huis, geluiden van alle kanten, voetstappen op het grint, de kastanjeboom kreunt onder het natuurgeweld. De enige tijdspassering is denken aan wat komen gaat, aan wat zou kunnen gebeuren. Als ik had bekend, lag ik nu in een cel, vrij van zorgen, opgeborgen voor de tijd die mij nog rest. Luisterend naar de geluiden van de nacht, liggend in een toestand waarin ik zelfs met Persephone het bed zou kunnen delen. Soms komt de slaap, nooit diep, niet lang. In de krochten van het gemoed wordt strijd geleverd. Ik ben het slagveld, mijn lijf dreunt door de opgelopen slagen.
Leven met een vermoorde vrouw is nog zenuwslopender dan met een levende harpij.
Ik ben bijna uitgeschreven. Gisteren voor het laatst achter de tekst verwerker gezeten. Nog een hoofdstuk over wanhoop, schuldge voel…De laatste fragmenten schrijf ik op de Underwood, want mijn rebellerende Brother begint de overhand te krijgen. Het loeder wordt met de dag valser, brengt veranderingen aan, is uit op mijn ondergang. Er verschijnen passages die niet door mij geschreven zijn. Daar waar de Verdwijning’ wordt aangeroerd, staan woorden, wendingen, complete zinnen die ik nooit zou schrijven. In mijn droom dringt het hamerende geluid van de tekstverwerker tot mij door, het monotone geluid houdt aan, als ik nu opsta weet ik zeker dat het een drogbeeld is.
Het getik wordt luider. Mijn hoofd onder het kussen, het geluid houdt aan, het apparaat is bezig iets te printen! In de Brother EM-1050 huist een spion…
Ik sla het dekbed terug, sluip naar het op hol geslagen monster. Gestaag hamerend produceert het onding de meest fantastische verzinsels. Nog voor de zin ten einde is ken ik het vervolg: “…heeft zichzelf niet meer in de hand, Klinkhamer stoort zich niet meer aan tijd of locatie en heeft een ziekelijke neiging naar…” Dit is niet te geloven! “…en daarom voel ik mij genoodzaakt…” Het voelt zich genoodzaakt!
“De ware toedracht wijkt af van hetgeen deze crimineel beweert. Men zou bewondering kunnen hebben voor de manier waarop hij telkens als de waarheid nadert, er omheen draait, overschakelt op een ander thema alsof het voorval niet meer binnen zijn geestelijk bereik ligt. De visie van deze psychopaat…” Ik zal jou visies geven, jij hondse renegaat! “…zelfs minder gevoelige zielen zouden aan zo’n gruwelijke gebeurtenis beschadigingen overhouden. Hij niet. Voor hem heeft het woord ‘moordenaar’ geen negatieve klank. Eer, geweten, goed en slecht zijn voor deze literaire charlatan loze begrippen, deugden voor de doorsnee mens die hij niet wil zijn.”
Dit kan niet waar zijn! Ik slaap, droom, hallucineer…duik de kelder in voor pils en als ik terugkom behoort deze waanvoorstelling tot het verleden. Het geratel volgt mij naar beneden, weer terug met drie pijpjes bier, rammelt die Quisling onversaagd door, de ene volzin na de andere: “…ze bood hem haar wang voor de welkomstkus en constateerde dat hij gedronken had, ze bleef aanhalig snuffelen…” Ja, om er achter te komen om welke hoeveelheden het ging. “Hij was niet van plan om te discussiëren, een ordinaire scheldpartij begon…”
Ze hield niet op, was in een onvriendelijke stemming. “…de eerste klappen vielen, over en weer, hij greep haar arm, drong haar naar de sponde. En terwijl hij wegdreef in een voor haar noodlottige geestesverwarring…”
Niet te geloven wat die hufter uitbraakt! Noodlottige geestesverwarring! Genaaid hebben we, zoals nooit tevoren. “…ze bleef rechtop staan, probeerde haar hoofd te beschermen en zoals autopsie misschien ooit zal uitwijzen, raakte hij haar afwerende arm…”
Dit pik ik niet langer, jou sla ik de hersens in! “…tot het leven was geweken…”
Het zesde gebod kan geen absoluut moreel principe zijn. Er zijn momenten waarop volgens filosofen de overlevingsdrang van je eist dat je…
“…het levenloze lichaam van de vrouw…” Nu is het genoeg!
“…en heeft in het achterste gedeelte van de tuin een drie meter hoge wal van klei opgeworpen waaronder hij…”
Ik ruk de stekker uit het contact, de rotzak sputtert, ratelt met onverminderde snelheid door dat ik boven op die wal een mastaba heb gebouwd, een grafmonument…Je reinste waanzin! Ik trap de buitendeur open en smijt het ratelende ondier tegen de kastanjeboom. Niet stil te krijgen dat kreng, steeds hysterischer krijst het beschuldigingen uit die nergens op slaan. Ik grijp het breekijzer dat weer op de wasmachine ligt…“…een schrille kreet, hij ramde door, het kraakte…” Een paar onderdelen laten los, een kort gereutel, dan wordt het stil, tot het buitenlicht van de buren wordt ontstoken, de achterdeur geopend en een hoofd verschijnt.
En van mestvaalt naar mestvaalt snelt de mare dat weer een doodskreet is gehoord…