Drieëndertig
‘We hebben bericht van hem gekregen,’ was het eerste wat Vallelly zei toen de verbinding tot stand was gekomen.
‘Van Dearing?’
‘Dezelfde. Iemand in Baxley heeft hem gezien.’
‘Baxley?’ vroeg ik. Baxley was nog geen uur rijden van Augusta Falls.
‘Iemand die ik daar ken. Toen ik nog in Macon zat, werkten we samen.’
‘Jezus,’ zei ik tussen opeengeklemde kiezen. Ik stond bij de receptie van het hotel. Achter me en door het raam aan de voorkant zag ik de kruising van Quincy. Ik draaide de receptionist mijn rug toe om nog een beetje privacy te hebben.
‘Meneer Vaughan, bent u er nog?’
‘Ja… eh… Het spijt me, ik ben er nog, ja. Oké, dus hij was in Baxley. Hoe hebben ze hem te spreken gekregen?’
‘Hij stond met een lekke band. Mijn vriend, hij is hulpsheriff daar, stopte om hem te helpen en toen raakten ze aan de praat. Hij heeft gezegd dat hij contact met mij moest opnemen, dat ik nieuws had over een oude vriend die hem wilde spreken.’
‘Hebben ze mijn naam genoemd?’
‘Nee, die heb ik ze niet gegeven. Ik hoop dat uw man mij zal bellen, op de een of andere manier met me in contact treedt en dan kan ik hem zeggen waar u bent.’
‘Heeft hij niet gezegd waar hij heen ging?’
‘Hij zei dat hij uit Georgia wegging, naar het noorden geloof ik dat hij zei. Kennelijk heeft hij niet veel verteld, maar hij heeft wel gezegd dat hij me zou bellen.’
Ik zweeg een poosje.
‘Volgens mij overvalt het u, meneer Vaughan.’
Ik haalde diep adem en hield die even vast. ‘Ja,’ zei ik. ‘Het was maar zo’n klein kansje. Ik weet niet wat ik moet zeggen.’
‘Er valt niet zo veel te zeggen tot Dearing contact met mij opneemt en dan zien we wel verder. Oké?’
‘Ja. En bedankt. Ik waardeer al uw hulp enorm.’
‘Allemachtig, meneer Vaughan, zoals ik al zei, als het een einde maakt aan deze zaak, help ik met alle liefde mee. Dus u blijft waar u bent, ja? En als Haynes Dearing me belt, zal ik zorgen dat hij contact met u opneemt.’
‘Dank u wel. Bel me zodra u iets hoort.’
‘Pas goed op uzelf, meneer Vaughan, ik hoop snel nieuws te hebben.’
Ik bedankte sheriff Vallelly nogmaals en hing op. Ik drukte de receptionist op het hart me te roepen als er telefoon voor me was.
De receptionist – een kleine, kale man die Leonard heette en plukken haar boven zijn oren had die alle kanten op staken – keek me over zijn halvemaanbrilletje aan. ‘Problemen?’ vroeg hij wantrouwig.
Ik glimlachte en schudde mijn hoofd. ‘Ik ben een beetje opgewonden,’ zei ik. ‘Een heel oude vriend. We hebben elkaar jaren niet gesproken en er is een kansje dat ik hem terugvind.’
Leonard glimlachte ontspannen. ‘Veel geluk,’ zei hij. ‘Ik zal zorgen dat u wordt geroepen als er telefoon voor u is.’
Ik liep terug naar mijn kamer en ging op de rand van het bed zitten. Mijn hoofd leek te zwaar voor mijn schouders en ik ging liggen, propte een kussen achter me en probeerde na te denken.
Augusta Falls. Sheriff Haynes Dearing. The Guardians versus de kindermoordenaar. Ik keerde op mijn schreden terug langs alles wat er was gebeurd, alles wat ik me kon herinneren. Ik dacht aan de preek van Dearing op school, de manier waarop hij ons stuk voor stuk had aangekeken zonder namen te noemen terwijl hij onmiskenbaar duidelijk maakte wie hij bedoelde. De overtreding van de avondklok. De waarschuwende woorden. Mijn moeder. De manier waarop ze onomkeerbaar was weggegleden in de diepte van iets angstaanjagends. Elena Kruger. Mijn onmacht om haar te beschermen. De eed die we als kinderen hadden gezworen en hoe we die hadden verbroken.
En ik dacht aan de moordenaar en de kleine meisjes die door zijn hand zo geleden hadden. Ik probeerde te begrijpen wat een man tot zoiets kon drijven. Woede. Haat. Jaloezie. Een onbeschrijflijke waanzin die uit het diepst van de ziel kwam en nooit uitgebannen kon worden. Een waanzin die Gabillard, hoeveel titels er ook voor zijn naam stonden, nooit zou kunnen begrijpen.
En toen dacht ik aan Georgia, aan alles wat het was geweest, alles wat het vertegenwoordigde. Aan Reilly Hawkins, Frank Turow, Lowell Shaner met zijn ene oog, die met de zeventig andere mannen in de rij had gelopen en huilde om een meisje dat hij niet had gekend. De geuren en geluiden van de keuken van de Krugers, ik dacht aan Mathilde en de kinderen.
Aan de vraag in het dossier van Dearing: waar is de jongen heen gegaan na Jesup?
Waar wás de jongen heen gegaan?
Plotseling schrok ik van gebonk op de deur. Ik verloor mijn evenwicht op de rand van het bed. Ik stond zo snel op dat het bloed naar mijn hoofd steeg en ik even gedesoriënteerd was. Ik liep naar de deur, rukte die open en daar stond Leonard – nerveus, opgewonden.
‘Uw telefoontje,’ zei hij. ‘Beneden, uw telefoontje… Volgens mij is het uw vriend.’
Ik haastte me langs Leonard heen en rende de trap af naar beneden. Bij de receptie greep ik de hoorn van de telefoon die daar lag.
‘Joseph,’ zei Haynes Dearing.
‘Sheriff Dearing?’
Hij schoot in de lach. ‘Zo heeft al jaren niemand me meer genoemd. Allemachtig, jongen, hoe is het met je?’
Ik begon ook te lachen en voelde de emoties door mijn lijf schieten. Ik werd duizelig, misselijk bijna en het duurde even voor ik iets te zeggen wist.
‘Goed… Eh, het gaat goed met me, sheriff. Ik was naar u op zoek.’
‘Dat heb ik gehoord,’ zei Haynes Dearing en met het geluid van zijn stem herinnerde ik me hem alsof we elkaar gisteren nog hadden gesproken. Ik had hem van alles te vertellen, maar kon nauwelijks een fatsoenlijke zin vormen.
‘Waar ben je nou?’ vroeg hij.
‘In New York,’ antwoordde ik. ‘In Brooklyn.’
‘Daar noem je wat, Brooklyn. Ik dacht dat je daar je buik wel vol van zou hebben… Je weet wel, na alles wat daar indertijd is gebeurd.’
‘Na alles wat er in mijn leven is gebeurd, sheriff,’ zei ik. ‘Ik hoopte –’
‘Dat we kunnen afspreken?’
‘Ja, ja, dat we kunnen afspreken. Waar bent u?’
‘Overal en nergens. Maar ik kan wel naar je toe komen,’ zei Dearing. ‘Ik kan wel naar New York komen om je op te zoeken, Joseph… Als je dat wilt?’
‘Ja,’ zei ik en ik kon nauwelijks geloven dat het echt gebeurde. ‘Zou u dat kunnen doen?’
‘Natuurlijk kan ik dat doen. Ik verheug me erop je na al die jaren weer te zien.’ Hij zweeg even. ‘Ik heb alles gehoord. Het meisje in New York… De rechtszaak –’
‘Genoeg,’ zei ik. ‘Daar wil ik nu niet over praten. Ik wil het hebben over –’
‘Ik weet waar je het over wilt hebben, Joseph, en daarom bel ik je ook. Ik moet naar New York komen. Gezien de omstandigheden is dat het beste. Ik kan bijna meteen weg. Als ik de trein pak, kan ik er dan morgen zijn?’
‘Jawel,’ zei ik. Elke zenuw in mijn lichaam was gespannen van verwachting. Ik was bang, uitgeput en mijn verwachting was hooggespannen. Ik zou Haynes Dearing terugzien. Samen zouden we deze zaak oplossen en afronden. Dat wist ik. Dat geloofde ik. Dat móést ik geloven.
‘Goed, dat is dan afgesproken,’ zei Haynes Dearing. ‘Ik kom naar New York. Waar ben je precies?’
Ik gaf hem het adres van het hotel. Ik verzekerde hem dat ik nergens anders heen zou gaan, dat ik zou blijven waar ik was en hem zou zien als hij hier was. Ik bedankte hem voor het telefoontje, omdat hij wilde komen, voor de kans om eindelijk met hem in gesprek te raken en misschien een paar stappen dichter bij de waarheid te komen.
Haynes Dearing wenste me het beste en hing op.
Ik stond met de zoemende hoorn in mijn handen tot Leonard die van me aanpakte en teruglegde op het toestel.
‘Alles in orde?’ vroeg hij.
Ik draaide me om en keek naar hem. Ik lachte als een idioot. ‘Het kon niet beter,’ zei ik. ‘Het kon niet beter.’
Een halfuur later ging ik op stap om boodschappen te doen. Ik kocht brood, kaas, een paar plakken ham en wat appels. Ik moest zien te voorkomen dat ik het hotel nog moest verlaten. Ik nam de boodschappen mee naar mijn kamer en legde ze op een tafeltje bij het raam. Ik deed de gordijnen dicht en ging zitten in een van de twee stoeltjes die tegen de muur stonden.
Ik kon niet lang stil blijven zitten en ijsbeerde door de kamer. Was het maar avond, kon ik maar gaan slapen, was het maar vast morgen en zag ik Haynes Dearing door de straat naar het hotel toe lopen.
Ik ging naar beneden en belde sheriff Vallelly om hem te vertellen dat sheriff Dearing had gebeld en hem nogmaals te bedanken voor zijn hulp. De telefoon ging aan de andere kant over, maar er werd niet opgenomen.
Terug in mijn kamer ijsbeerde ik tussen het raam en de deur naar het kleine badkamertje. Het leek wel of ik terug was in Auburn en mijn passen telde om niet te hoeven nadenken. Ik was bang dat ik zou ontploffen, misschien spontaan midden in de kamer in brand zou vliegen. De gevoelens die me overstelpten waren moeilijk te definiëren, maar benauwd, benauwder dan wat ook. Ik probeerde te denken aan dingen die ik had gelezen, films die ik had gezien. Ik probeerde te denken aan Alex, aan Bridget, me hun gezicht voor de geest te halen om me te helpen herinneren aan het waarom van wat ik deed. Ze kwamen niet, alsof ze mijn onrust voelden en er geen deel aan wilden hebben.
Ten slotte ging ik op het matras liggen. Ik deed mijn ogen dicht en de slaap trok me naar beneden; ik verzette me, maar het was sterk; mijn lichaam was uitgeput en mijn geest geloofde dat er niets te winnen was bij verzet. Terwijl ik daar zo lag stelde ik me de hereniging met Haynes Dearing voor. Waar we over zouden praten, over de jaren die hij door dit land had getrokken op zoek naar zijn verlossing. Hij had Gunther Kruger vermoord, daar was ik in ieder geval zeker van, en ik vroeg me af of dat hem had gekweld.
Ik ben de weg kwijt, zou hij zeggen. Al dertig jaar dool ik door het land en nog steeds ben ik de weg kwijt. En ik begrijp er nu net zomin iets van als indertijd.
Het geeft niet, zou ik tegen hem zeggen. Het geeft niet, want samen zullen we dit voor eens en voor altijd tot een einde brengen en ik wil dat u me vertelt wat u hebt gezien en gehoord, wat u denkt en waarom het volgens u nooit is gestopt. Dat kunt u toch wel voor me doen, of niet? Dat kunt u toch voor me doen?
En Dearing zou in de stoel bij het raam gaan zitten en achter hem zou het late middaglicht een stralenkrans om zijn haren vormen en ik zou aan engelen denken en me hun gezichten voor de geest halen en op het moment dat ik ze herkende, zou ik huiveren en mezelf toestaan te beseffen waarom ik me erdoor had laten verteren.
Spreek dan, zou ik zeggen. Vertel me alles en ik zal luisteren.
En we zouden de krantenknipsels op de sprei van het bed leggen en samen naar hun gezichten kijken en hij zou me vertellen waarom hij dacht dat ze waren gestorven en waarom Bridget was vermoord op nog geen honderd meter vanwaar we nu zaten. En ik zou proberen te begrijpen wat hij zei, de conclusies die hij had getrokken in al de jaren dat we gescheiden waren geweest, en hij zou me vertellen dat ook hij gekweld werd door geesten uit het verleden en dat ook hij zijn ogen dicht kon doen en dan hun gezichten zag, hun gelach en geroep hoorde, hun kinderlijke spelletjes. En misschien zouden we huilen, door samen te huilen deelden we een bepaalde kameraadschap en wisten we dat we dit samen hadden doorleefd ondanks de afstand. En dan zouden we bespreken wat er moest gebeuren en hoe we er een einde aan konden maken.
We zouden het hebben over angst, over frustratie; we zouden het hebben over woede en haat; we zouden het hebben over de nachten dat we tegenover deze man hadden gestaan, in onze dromen, en hoe hij ze had vermoord. Vermoord en vermoord en ze duizend keer opnieuw had vermoord. En hoe we wakker waren geworden, hadden beseft dat de gerechtigheid waarop we meenden recht te hebben een spookbeeld was, een schim, een geest… Net als de kindermoordenaar.
Al deze dingen, en daaronder lag de herinnering aan de tijd in Augusta Falls, aan het begin van de nachtmerrie en hoe het toen al had moeten eindigen.
Een cirkel, zou ik zeggen.
En Haynes Dearing zou naar me kijken en in zijn ogen zou ik een jongere man zien, een man die op een bepaalde manier om mij en mijn moeder had gegeven, die haar zo vaak mogelijk had bezocht, die met haar had gesproken en haar een soort verklaring had gegeven. Toen alles en iedereen ons had verloochend, was sheriff Dearing er geweest. Hij had het nooit opgegeven. Een pijler van standvastigheid. Een man zonder compromissen of reserves.
Het is moeilijk geweest, zou ik tegen hem zeggen. Zo veel verlies te verwerken te krijgen. Mijn moeder, Alex, Bridget, Elena en alle anderen. Ik weet niet hoe iemand zo veel verlies kan verwerken en toch kan blijven geloven in de fundamentele goedheid van de mens.
Daarom hebben we het geloof, zou hij zeggen. Zodat we geloven in wat we doen, hoe het ook op ons pad komt, we geloven in wat we doen.
Hij zou zich naar me toe buigen, misschien gaan fluisteren, samenzweerderig bijna, alsof alleen wij tweeën het wezen begrepen van wat er was gebeurd.
En we moeten iets doen om er een einde aan te maken, zou ik zeggen, en dan zou Haynes Dearing instemmend knikken en me vertellen over de jaren dat hij door Amerika had gereisd op zoek naar het volgende kleine meisje, tegen beter weten in, in de hoop dat er geen volgende zou zijn, maar in de wetenschap dat er een zou komen.
Herinnert u zich The Guardians? zou ik vragen, en dan zou Dearing lachen. Zo noemden we onszelf, The Guardians. Ik en Hans Kruger en Maurice Fricker – herinnert u zich hem? Ik heb hem onlangs nog gezien.
Onlangs?
Ja, een paar dagen geleden. Wist u dat zijn vader dood is?
Is Gene dood?
Ja, die is dood. Omgekomen bij een ongeluk op het platteland, maar de dader is doorgereden. Maurice lijkt sprekend op zijn vader. Altijd al, maar nu hij ouder is nog meer. En Michael Wiltsey? Koning der Zenuwlijders noemden we hem. Hij kon niet stilzitten. En dan had je nog Daniel McRae… We hielden hem altijd scherp in de gaten, wist u dat? Omdat zijn zusje een van de slachtoffers was. We hielden hem als haviken in het oog alsof hij elk moment kon instorten en dan zaten wij met de brokken. En Ronnie Duggan? Herinnert u zich Ronnie Duggan?
Ja, die herinner ik me. Mager scharminkel dat altijd zijn haren voor zijn ogen had hangen.
Juist, die. Die hoorde er ook bij. En toen had u die posters in de stad opgehangen, die met dat silhouet.
Dat weet ik nog wel… Mijn hemel, daar heb ik jaren niet meer aan gedacht.
Ja… en het was The Guardians versus de kindermoordenaar, en hoewel we heus wel wisten dat we niets konden uitrichten, hebben we het in ieder geval geprobeerd, of niet soms? We deden wat we konden om een eind te maken aan die afschuwelijke toestanden.
Ik weet dat je dat hebt gedaan, Joseph, ik weet het. En wat zeiden ze toen ze je zagen?
Ze wilden er niks van weten, sheriff. Ze wilden er gewoon niets van weten. Ze deden net of het allemaal bij het verleden hoorde. Dat het in Augusta Falls na de dood van Gunther Kruger was gestopt.
Ja… Met de dood van Gunther Kruger.
Daar weet ik van, sheriff. Ik weet wat er die dag is gebeurd.
Ik weet dat je dat weet, Joseph. Ik weet dat je hebt geconcludeerd wat er is gebeurd.
En ik begrijp waarom u het hebt gedaan.
Echt waar?
Ja, ik denk het wel. U wilde dat de mensen zouden overgaan tot de orde van de dag. U wilde dat het weer werd zoals het was voor het begon, en u dacht dat als de mensen wisten wie de schuldige was, ze zich geen zorgen meer zouden maken, dat ze zouden ophouden bang te zijn en dat Augusta Falls weer het stadje zou worden van vóór de moord op Alice.
Dearing zou zwijgen en hij zou naar me kijken met tranen in zijn ogen en dan zou ik, net als bij mijn moeder toen ze sprak over wat er tussen haar en Gunther Kruger was geweest, zien dat Haynes Dearing wilde dat ik hem vergaf.
Ik kan het proberen te begrijpen… maar ik kan het u niet vergeven, sheriff. Ik kan u niet verlossen van uw zonden. Dat is iets waar u mee in het reine moet komen als u gered wilt worden.
Ik weet het, Joseph, ik weet het. Ik wilde zo graag dat het afgelopen was. Ik wilde dat iedereen weer de oude kon worden. Ik denk dat ik dacht dat het een soort verlossing zou zijn wanneer ze iemand hadden om de schuld op te schuiven. Ik denk dat ik geloofde –
Het geeft niet, sheriff, het geeft niet. Dat is nu allemaal voorbij en hoe lang we er ook over praten, we kunnen het niet meer ongedaan maken.
En nu, Joseph? Wat moet er nu gebeuren?
Nu? Dat weet ik niet. Het lijkt allemaal zo lang geleden… Zo lang geleden dat ik me wel eens afvraag of ik het niet allemaal heb gedroomd, dat ik heb gedroomd en het zo sterk geloofde dat ik dacht dat het echt was gebeurd.
Het is gebeurd, Joseph, het is echt gebeurd.
Dat weet ik, sheriff, dat weet ik.
En wat gaan we er nu aan doen, Joseph?
Ik hoopte dat u daar een antwoord op had.
Ik? Waarom zou ik hier een beter antwoord op kunnen geven dan jij?
Omdat u erbij was. Al die jaren… Toen ik in Brooklyn was, toen ik in Auburn in de gevangenis zat, was u nog steeds op zoek.
Dat ik op zoek was betekent niet dat ik beter weet wat er moet gebeuren. Ik heb er gewoon meer van gezien dan jij, dat is alles. Niks meer of minder, Joseph… Ik heb alleen meer gezien dan jij.
En begrijpt u beter waarom het is gebeurd omdat u er meer van hebt gezien, sheriff?
Een stilte die een eeuwigheid duurde, en dan zou hij me met betraande ogen aankijken en zeggen: omdat hij het eerste kind had vermoord en de rest van de tijd schaamde hij zich. Ik denk dat ze tegen hem praatten, hem uitdaagden en hem overal waar hij ging volgden, en alle kleine meisjes die hij zag deden hem aan de eerste denken en toen aan de tweede en toen aan de derde. En hij moest hun stemmen tot zwijgen brengen, Joseph. Ik denk dat ze tegen hem praatten en dat hij daar gek van werd. Ze hielden hem uit de slaap. Ze weerhielden hem ervan zijn leven te leiden. Hij moest ze uit de weg ruimen… en op het laatst vloeiden ze allemaal in elkaar over en ze keken hem allemaal op dezelfde manier aan en hun stemmen klonken als één stem en de enige manier om ze het zwijgen op te leggen, was ze te vermoorden. Uit schuldgevoel, snap je? Het zaad van het schuldgevoel was geplant en van daaruit kon hij niets anders doen dan te proberen dat schuldgevoel het zwijgen op te leggen.
Denkt u dat dat is wat er is gebeurd?
Ik weet het niet, Joseph. Ik weet niet of iemand het ooit werkelijk zal begrijpen. Ik heb het geprobeerd, je moet me geloven als ik zeg dat ik het heb geprobeerd… maar hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik in de war raak.
Genoeg… Het is nu genoeg. We moeten besluiten wat er moet gebeuren, meer niet… We moeten tot een beslissing komen.
De ochtend van de 11e werd ik met een schok wakker. Mijn kleren waren doorweekt van het zweet. Het zonlicht deed zijn uiterste best door de gesloten gordijnen een weg naar binnen te vinden, maar aan de geluiden van de straat hoorde ik dat er een nieuwe dag aangebroken was. Ik keek op mijn horloge. Het was na elven.
Ik stond op en nam een douche. Ik schoor me en trok andere kleren aan. Toen ging ik voor de spiegel staan en vroeg me af of ik klaar was voor mijn ontmoeting met Haynes Dearing. En als het niet nu was, wanneer dan wel, vroeg ik mezelf en ik probeerde flink te zijn, iets van de besluitvaardigheid over wat ik ging doen vast te houden.
Ik probeerde wat brood met kaas te eten, maar ik had geen honger.
De kamer was niets anders dan mijn nieuwe gevangeniscel en hoewel ik kon vertrekken wanneer ik dat wilde, hoewel er geen slot op de deur zat en er niemand stond om me tegen te houden, kon ik er net zomin uit als toen ik in Auburn zat. Alles in het heden leek een echo uit het verleden. Ergens was ik tot een besluit gekomen – misschien iets eenvoudigs, onbenulligs – en het resultaat van dat besluit was dat alles vanaf dat moment scheef was gegaan, uit het lood hing. De echte Joseph Vaughan leefde in een parallelle wereld, een wereld zonder dode kinderen, een wereld waarin hij met Alex oud was geworden, waar zijn moeder een oude vrouw was geworden, waar ze altijd aanwezig was, altijd mooi en altijd dankbaar voor het leven dat ze voor haar en haar zoon had gecreëerd. Of eerder misschien. Een leven waarin het hart van Earl Vaughan sterk en gezond was, het hart van een reus, en hij niet was aangedaan door iets onbenulligs als reuma. Hij was op dit moment ergens met zijn vrouw en hoewel ze nooit meer dan één kind hadden gekregen, was dat kind, hun zoon, een bron van inspiratie voor hen. Hij was schrijver en de mensen kenden hem van naam. Hij was de zoon van Augusta Falls, en Augusta Falls zou beroemd zijn om haar zoon.
Een andere wereld. Een ander leven.
Niet dit leven.
Tegen twee uur had ik het raam opengezet en zat ik op een stoel met mijn ellebogen op de vensterbank. Kijkend en wachtend en biddend dat Dearing zich niet had bedacht. Hij was onderweg. Dat moest ik geloven. Met alles wat in me was verlangde ik naar zijn komst. Dat bundelde ik in één gedachte die ik de wereld in stuurde. Ik wilde hem de hoek om zien komen bij het kruispunt. Ik wilde zien hoe hij over het trottoir liep met die onvergetelijke manier van lopen van hem. Ik wilde dat hij opkeek naar het raam en me zag zitten, hem zijn hand zien heffen, zien glimlachen en beginnen te praten nog voor ik hem kon horen.
Ik keek naar auto’s en taxi’s die voortkropen en wenste dat er een bij de stoep zou parkeren, dat het achterportier open zou gaan en Haynes Dearing na enige aarzeling uitstapte en dan zag ik alleen de bovenkant van zijn hoed, maar ik zou wéten dat hij het was. Zonder enige twijfel. Met absolute zekerheid. Haynes Dearing in Brooklyn, in mijn hotel.
Tegen de tijd dat de zon begon te zakken, was ik buiten mezelf van de zenuwen. Ik kon niet meer praten. Ik probeerde in de spiegel naar mezelf te kijken, me in te beelden dat ik iemand anders was en een gesprek te beginnen alleen om mijn eigen stem te horen. Een stem. Er kwamen slechts verstikte geluiden over mijn lippen en ik deed mijn ogen dicht en ademde diep in.
Ik ben een banneling, dacht ik en ik vroeg me af of ik hier zou blijven. Eeuwig opgesloten in mijn eigen gevangenis, gevangen in een leemte tussen plaats en tijd, wachtend op iemand die niet kwam.
Ik ben een banneling en niemand weet dat ik hier ben, behalve de man op wie ik wacht. En hij komt niet. Is ook nooit van plan geweest om te komen. Heeft een belofte gedaan en die verbroken. Net als de belofte die ik Elena had gedaan. Verbroken beloftes. Een verbroken eed. Een waardeloze eed. Dit ben ik geworden en dat heb ik zelf gecreëerd. Niemand anders is daarvoor verantwoordelijk. Niemand anders dan ik.