Vijftien
Kerstmis 1945. Old Blood and Guts generaal Patton stierf aan verwondingen die hij had opgelopen bij een auto-ongeluk in Duitsland. De man die Sicilië in achtendertig dagen had veroverd en die twee keer was gedegradeerd vanwege zijn weerspannige en moeilijke karakter raakte dodelijk gewond op een rustig, recht stuk weg. Het getuigde van de duisterste ironie en was tevens een perfecte weergave van de manier waarop de wereld het nodig vond om ons mensen te behandelen. Twee dagen na Kerstmis ging Alex voor familiebezoek naar Syracuse. Ze dacht ongeveer een week weg te blijven. Ik bracht haar naar het busstation van Augusta Falls en bleef met haar wachten. Toen de bus wegreed, besefte ik dat er geen enkele reden voor me was om naar huis te gaan. Ik bleef een poosje in de stad. Ik zat in een eethuis in Manassas Street en keek hoe de mensen van de ene plek naar de andere liepen. Ondanks de tijd van het jaar leken ze allemaal te popelen om weg te gaan en hadden ze geen zin ergens aan te komen. Hun gezichten stonden sloom en verwachtingsvol, hun leven strekte zich uit tussen ondankbare kinderen en seniele ouders. Er bleef intussen voor henzelf heel weinig over. Misschien, dacht ik… Misschien gaat het gewoon zo. Toen ik wegging zag ik sheriff Haynes Dearing aan de overkant van de straat. Hij hief zijn hand en wenkte me.
‘Op stap?’ vroeg hij.
‘Ik heb Alex net hierheen gebracht voor de bus naar Syracuse.’
‘Familiebezoek?’
‘Ja, ze blijft tot het nieuwe jaar.’
‘Wilde je niet mee?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb niet veel op met de goede manieren en beleefdheden die van je worden verwacht als je ergens te gast bent.’
‘Dat ken ik,’ zei Dearing. ‘Mijn vrouw heeft haar zuster met haar man te logeren en hoewel het ons huis is, maakt ze een partij drukte en loopt ze vreselijk irritant te doen. Ik begin er zelf niet aan.’
Ik knikte. Ik wilde naar huis.
‘Op de terugweg?’ vroeg Dearing.
Ja, inderdaad.’
‘Je hebt haast, hè?’ vroeg hij, maar de manier waarop hij het vroeg, was niet zozeer een vraag als een uitdaging om zijn gezelschap af te slaan.
‘Haast? Welnee, sheriff, niet meer haast dan anders. Er moeten altijd dingen gedaan worden, dat weet u net zo goed als ik.’
‘Heb je even tijd voor me? Tijd om een sigaretje te roken en een en ander te bespreken?’ Opnieuw was de vraag die hij stelde meer een vaststelling of een uitdaging om hem tegen te spreken.
‘Sigaretten roken heb ik nooit lekker gevonden,’ zei ik. ‘Ik heb het een paar keer geprobeerd, maar ik werd er heel naar van. Praten kan ik… dat is nooit een probleem geweest.’
‘Loop dan even met me mee naar kantoor, gewoon voor de gezelligheid, niks officieels, om te zien of je een paar dingen voor me kan verduidelijken, goed?’
‘Is dat echt een vraag, sheriff?’
Dearing glimlachte en schudde zijn hoofd. ‘Allemachtig, nee, ik denk het niet, Joseph.’
‘Ik kom uit vrije wil. Ik zou niet willen dat u dacht dat ik iets te verbergen had.’
‘Goed hoor, Joseph, goed,’ zei Dearing, die zich omdraaide en me voorging.
Het kantoor van sheriff Haynes Dearing was als een schuur voor facetten van zijn persoonlijkheid die hij niet bij zich wilde dragen. Tegen de muur had hij borden gespijkerd, gewoon eenvoudige folie met daarop geprikt: foto’s, kaartjes, certificaten voor het een en ander, coupons, bonnen van Hot Shoppers en Howard Johnson, de zijkant van een pak Cream of Wheat cornflakes, een appeltaartrecept van Betty Crocker dat eruitzag alsof het uit een krant kwam, een kindertekening met waskrijt voor ‘sjerif diering’, een lijstje met het telefoonalfabet, grafieken met allerlei maten en gewichten en afstanden, en nog meer van dat soort dingen. In de rechterhoek was een opschrift met het motto van de posterijen in drukletters: ‘Sneeuw noch regen, hitte noch duisternis zal deze koeriers afhouden van een snelle bezorging van hun ronde.’ Dearing zag dat ik ernaar keek.
‘Mijn vader,’ zei hij, ‘was postbode. Een zware klus. Ruim veertig jaar. Ik heb dat daar opgehangen om me te herinneren aan zijn volharding en veerkracht, omdat het te maken heeft met wat ik doe.’
Ik keek hem vragend aan.
‘Niet het bezorgen van post, maar het bezorgen van feiten, snap je?’ Hij glimlachte, haalde zo’n beetje zijn schouders op en liet zich in zijn stoel zakken. De stoel, met houten latten en wieltjes eronder, kraakte benauwd onder zijn gewicht. ‘Ach, weet ik veel, Joseph, misschien lijkt het er ook helemaal niet op… Misschien vond ik “om te beschermen en te dienen” niet indrukwekkend genoeg.’ Hij lachte in zichzelf. ‘Ga zitten,’ zei hij. ‘Wil je koffie of iets anders?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘En, ben je er nog aan toe gekomen om naar Waycross, naar je moeder, te gaan?’
‘Ja, we zijn er afgelopen zondag geweest, twee dagen voor Kerstmis.’
‘En?’
‘Ik weet niet wat ik ervan moet zeggen, sheriff… Ze is mijn moeder niet meer. Ik heb gesprekken met haar, maar… het zijn geen echte gesprekken meer.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Bij het laatste bezoek zei ze me dat ze de identiteit van de kindermoordenaar kende.’
Dearing trok een wenkbrauw op en keek vervolgens bezorgd, vriendelijk. Hij schoof in zijn stoel en boog zich toen naar voren om me strak aan te kijken. ‘Het spijt me dat te horen, Joseph. Echt waar. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Wat hier gebeurt…’ Hij tikte met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd. ‘Ik mag barsten als ik weet wat er in de mensen omgaat, snap je?’ Langzaam ademde hij uit en leunde naar achteren. ‘Ik ben een paar keer bij haar op bezoek geweest,’ zei hij.
‘Ik weet het, sheriff… Ik weet dat u bij haar bent geweest en dat waardeer ik zeer.’
‘Ik vond dat het moest. Ik heb er gezeten en met haar gepraat, maar ik weet niet eens of ze wist wie ik was.’
‘Ik weet niet…’ Ik keek naar de grond en schudde berustend mijn hoofd. ‘Wat ze ook met haar doen, het maakt niet veel uit. Ze geven haar medicijnen en allerlei speciale behandelingen. Elke keer dat ik er ben, hebben ze weer iets anders wat een wonder zou moeten bewerkstelligen. In mijn ogen is het allemaal hocus pocus. De dokter komt kijken in zijn dure pak, ziet eruit om door een ringetje te halen en wat hij me te vertellen heeft is net zo waardevol als een bak vol kippenstront.’
‘Het spijt me dat te horen, Joseph. Al verbaast het me niet als het over de medische wetenschap gaat. Volgens mij blijven ze zich blindstaren op de plekken waar mensen zijn geweest in plaats van te kijken waar ze heen gaan.’
Ik hief mijn handen, haalde gelaten mijn schouders op. ‘Het is wat het is, sheriff.’
‘Wat vindt juffrouw Webber ervan?’
Ik keek verbaad op. ‘Alex?’
‘Ja, zij is schooljuffrouw, of niet? Slimmer dan drie of vier gewone mensen bij elkaar. Die laat zich niet met een kluitje in het riet sturen, toch?’
Ik schoot in de lach. Dearing zei het recht voor zijn raap, een beroepsbokser die gaten sloeg in de lucht tussen ons in. Dergelijke woorden leken uit meer te bestaan dan uit geluid alleen. Woorden als knokkels, bloederig en lelijk. Dat was taal die ik kon begrijpen. ‘Wat denkt zij?’ herhaalde ik. ‘Ik weet het niet… Ik heb het haar niet echt gevraagd. Het was de eerste keer dat ik haar meenam. We hebben het er onderweg even over gehad, niets bijzonders eigenlijk, maar als ik in Waycross ben geweest, ben ik meestal niet in de stemming om te praten.’
‘Wat voor afspraak liep er met Gunther Kruger?’
De vraag kwam uit het niets aanvliegen en het lukte me hem te ontwijken, maar hij bracht me wel uit balans en deed ook wel pijn. Morgen zou ik het nog steeds voelen en misschien had ik wel een blauwe plek. ‘Gunther Kruger?’ kaatste ik terug.
‘We zien wat we zien, Joseph,’ zei Dearing. Het leek een eenvoudige mededeling, maar zoals hij het zei, klonk het anders. ‘Je bent toch schrijver, of niet?’
‘Ik schrijf wel eens wat.’
‘Wil je weten wat ik van schrijvers vind?’
‘Denk je soms dat ik niet lees? Ik heb iets gelezen van die Rider Haggard-figuur, Hemingway, zulke mensen. Ik heb The Informer gelezen van die Ierse knaap, hoe heet hij ook weer?’
‘O’Flaherty,’ zei ik. ‘Liam O’Flaherty.’
‘Die bedoel ik.’
‘U verbaast me.’
‘Omdat ik kan lezen?’
‘Nee, sheriff, omdat u die boeken hebt gelezen.’
‘Ik heb een nicht die in Savannah bij de staatsbibliotheek van Georgia werkt. Elk jaar ruimen ze God mag weten hoeveel boeken op… dan zoekt ze er een stuk of tien uit en stuurt ze me die op.’
‘U zou me vertellen wat u van schrijvers vindt.’
‘Ik ben op weg,’ zei hij. ‘Soms maak ik een omweggetje met wat ik wil zeggen zodat het net is of ik mijn doel heb bereikt als ik er ben.’
Ik zweeg en wachtte.
‘Schrijvers zien dingen die andere mensen niet zien.’
Ik trok mijn wenkbrauwen op.
‘Het is zo,’ zei Dearing. ‘Misschien is het nauwkeuriger om te zeggen dat ze de dingen op een andere manier zien. Mee eens?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Volgens mij ziet iedereen wat hij ziet en ziet iedereen wat anders.’
‘Dan kan zo zijn,’ antwoordde Dearing. ‘Maar een schrijver ziet details omdat hij met andere ogen kijkt.’
‘Misschien,’ zei ik. ‘En waarom vertelt u me dit?’
‘Vanwege het gebeuren met Gunther Kruger en je moeder.’
Ik gaf geen antwoord.
Dearing glimlachte en er blonk begrip in zijn ogen. ‘We zitten niet meer op school, Joseph.’ Hij boog zich naar voren en legde zijn handpalmen op tafel. Ik dacht dat hij steun zocht om op te staan, maar hij bleef zitten en keek me aan. ‘Ik ben niet iemand om het persoonlijke leven van andere mensen uit te spitten. Daar heb ik niks mee te maken en als ze het me op een presenteerblaadje komen aanbieden, sla ik het af. Je moeder en Gunther Kruger hadden de gewoonte samen tijd door te brengen en dat is een feit. Ik weet het. Jij weet het. En mevrouw Gunther Kruger wist het zeker. Van de kinderen weet ik het niet. Kinderen kunnen sluw zijn. Met hun grote onschuldige ogen zien ze veel, en ze horen alles wat je zegt.’ Dearing zweeg even en liet zich onderuit zakken. De stoel had zich kennelijk bij zijn gewicht neergelegd en kreunde nog slechts zachtjes. ‘Ik herinner me een tijd, drie, vier jaar geleden. Een vent die zei dat zijn vrouw was vergiftigd…’ Dearing stopte midden in de zin. ‘Jij zit niet te wachten op tweedehands verhalen over zulke dingen, dat doen we een andere keer. Waar was ik trouwens gebleven?’
‘Bij mijn moeder en Gunther Kruger.’
‘Juist, juist ja. Zoals ik al zei, had ik het idee dat er dingen aan de gang waren waar je indertijd niet over zou praten. Misschien leek het toen niet belangrijk. Misschien was het ook niet belangrijk, weet je. Achteraf bezien kijk je soms heel anders naar een bepaalde situatie. Ik vroeg me af of er soms dingen zijn die jij je kunt herinneren die een ander licht op de zaak werpen.’
‘Over de vermoorde meisjes?’
‘Zeker, over de meisjes die zijn vermoord.’
‘En u denkt dat ik er iets over kan weten omdat we naast de Krugers woonden?’
‘Nee, niet omdat jullie naast de Krugers woonden… omdat er drie meisjes van hier waren en een uit Fargo, maar die werd op het land van de Krugers gevonden –’
‘Hou maar op,’ zei ik. ‘Ik heb het gevoel dat u eromheen draait, sheriff.’
Dearing glimlachte en schudde zijn hoofd. ‘Niemand draait ergens omheen, Joseph.’
‘Vraag dan wat u te vragen hebt en dan zal ik een antwoord geven.’
Dearing schraapte zijn keel. ‘Ik weet dat ik naderhand nog met je ben komen praten, maar ik geloof niet dat ik ooit heb begrepen wat er met het meisje van Keppler is gebeurd.’
Ik trok mijn wenkbrauwen op.
‘Zeg nou eens eerlijk, Joseph… Waarom ging je die dag naar Fleming?’
Ik glimlachte en schudde mijn hoofd. ‘Dit is een kruisverhoor, hè? U had me moeten zeggen dat ik de hoofdprijs had gewonnen, dan had ik een koffertje met spullen ingepakt.’
‘Het heeft niets met een verhoor te maken, Joseph. Ik zal je iets zeggen. Ik ben gewoon razend nieuwsgierig naar jou.’ Dearing hield zijn handen een eind uit elkaar. ‘Ik vind het gek dat jij hoort van de dood van een klein meisje, een meisje van wie je nog nooit had gehoord, en dat je dan helemaal naar Liberty County rijdt. Dat geeft mij te denken.’
‘Wat denkt u dan, sheriff… Iets in de trant van de moordenaar die terugkeert naar de plek van de misdaad?’
‘Niet per se de moordenaar, Joseph, maar misschien iemand die meer weet over de moord.’
Ik gaf geen antwoord.
‘Heb je vaker zoiets gehoord?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Je denkt dat het Gunther Kruger was, of niet? Je denkt dat Gunther Kruger indertijd die meisjes heeft vermoord en dat hij opnieuw is begonnen met moorden, ja toch?’
‘Wat denk jij?’
‘Ik denk helemaal niets, sheriff Dearing.’
‘Vind je hem iemand die in staat zou zijn iemand te vermoorden?’
‘In staat om iemand te vermoorden? Ik denk dat iedereen in staat is iemand te vermoorden. Geef ze het juiste motief en de gelegenheid en je weet niet wat er gebeurt. Zelfs u, sheriff.’
‘Deze discussie gaat niet over mij, Joseph. Het gaat erom of er indertijd iets is gebeurd wat jou het gevoel geeft dat Gunther Kruger iets met de moorden te maken kan hebben. Op dat moment waren er mensen die dachten –’
‘Die dachten dat ze zijn huis in brand mochten steken en zijn dochter laten omkomen?’ vroeg ik. Ik begon boos te worden.
‘Een vreselijke geschiedenis,’ zei Dearing, ‘wat er toen is gebeurd. Dat staat buiten kijf. En ik voel me persoonlijk verantwoordelijk –’
‘Waarom zou u zich verantwoordelijk moeten voelen? U hebt de brand toch niet aangestoken? Of hebt u dat soms wél gedaan, sheriff? Was dat een situatie met voldoende motief en gelegenheid –’
Dearing hief zijn hand. ‘Er zijn lessen te leren in het leven, Joseph. Je kunt iets proberen en ervan leren. Als je een lesje twee keer moet leren, is dat niets meer of minder dan een teken dat je oerdom bent.’
Vragend keek ik hem aan.
‘Je hebt me al eerder kwaad gemaakt, door naar Fleming toe te gaan.
De laatste persoon die ik daar verwachtte was jij, verdomme. Ik wil niet dat je me nog een keer kwaad maakt, Joseph.’
Ik stak verzoenend mijn hand op.
‘Op dat moment was Gunther Kruger een van de verdachten. Dat mag je gerust weten. Zal ik je eens iets vertellen? Het kost je geen stuiver. Er was geen enkele aanwijzing, maar dan ook helemaal geen enkele, dat zijn kleine meid spasmen had –’
‘Ze had epilepsie, sheriff –’
‘O ja?’ Dearing leunde in zijn stoel naar achteren. Hij haakte zijn rechterduim achter de band van zijn broek en leek erg tevreden over zichzelf.
‘Beweert u dat dat niet waar was?’
Dearing schudde zijn hoofd. ‘Ik zeg alleen dat er nergens geschreven stond dat dat meisje leed aan grand mal of hoe het ook mag heten.’
‘Dus de blauwe plekken die ik heb gezien…’
‘De blauwe plekken die je hebt gezien, waren niets meer of minder dan blauwe plekken. Joseph, hoe je het ook wendt of keert, er klopte iets niet bij die familie. Ik ben een Republikein in hart en nieren en ik ben er nooit een voorstander van land in Georgia te verkopen aan buitenlanders en zo, maar in wezen heb ik respect voor mijn medemens en ik draag niemand een kwaad hart toe. Echter…’ Dearing laste een dramatische stilte in. Hij boog zich naar voren om zijn positie en het belang van zijn mededeling te versterken. ‘Als het op de moorden op die meisjes aankomt, heb ik over niemand een mening, behalve dat ze erbij betrokken kunnen zijn of niet. Ik ben niet zo’n onnozele hals die een hekel heeft aan mensen omdat ze ergens anders vandaan komen. Het maakt niet uit wie het is, welke kleur hij heeft of welke taal hij spreekt; als het op de wet aankomt, zijn ze allemaal even interessant. Het feit dat je moeder, God zegen haar, zich met Gunther Kruger gedroeg zoals Lana Turner in die film met de postbode… Het feit dat ze een fatsoenlijke en godvrezende vrouw is… ja, jemig, Joseph, het feit dat je moeder een persoonlijke relatie onderhield met Gunther Kruger, zegt me niets over zijn karakter. Ik… wij… verdachten hem ervan dat hij zijn dochtertje mishandelde, ik en Ford Ruby en sheriff Fermor… die heb je ontmoet op die middag met juffrouw Webber, toch?’
Ik knikte. ‘Ik weet nog wie het is, ja.’
‘Wij zijn met z’n drieën een paar keer bij elkaar geweest en hebben gedaan wat we moesten doen. We hebben vragen gesteld, aanwijzingen nagetrokken en we hadden niets om op door te borduren. Niets behalve de toevalligheid van de vindplaatsen van de meisjes. Dat, en het feit dat we dachten dat Gunther Kruger zijn kinderen sloeg.’
‘Dat is verdomd weinig om iemand een moord aan zijn broek te smeren.’
‘Natuurlijk, natuurlijk, slim ben je wel en je gebruikt machtig dure woorden en ik ben misschien langzaam en werk volgens het boekje, ik heb misschien minder heldere vonken dan een natte vuurpijl in mijn hoofd, maar ik zal je iets zeggen, Joseph Vaughan… Ik hou vol, snap je. Vasthoudendheid. Ik ben het soort man dat zich iets in zijn hoofd haalt en ik laat niet meer los tot het van me wordt afgepakt en degene die het komt afpakken, zal er verdomd hard voor moeten knokken.’
‘Wat zegt u nou eigenlijk?’ vroeg ik.
Dearing leunde naar achteren. Hij nam de gelaten, filosofische houding aan van iemand die heel nonchalant aan informatie probeert te komen, bijna alsof het hem niets kan schelen wat ik te zeggen heb. ‘Wat ik zeg, is dat Alice Ruth Van Horne, Laverna Stowell, Ellen May Levine, Catherine McRae en Virginia Perlman allemaal zijn vermoord tussen november 1939 en augustus 1942. Dan is de brand bij Kruger. Zijn dochtertje komt om in de vlammen, ja? De Krugers vertrekken naar weet ik veel –’
‘Uvalda, Tooms County,’ onderbreek ik hem. ‘Familie van haar had daar een boerderij.’
Dearing knikte. ‘Daar gingen ze heen,’ zei hij, ‘maar daar zijn ze niet gebleven.’
Ik had de Krugers uit het oog verloren. Het was op een bepaalde manier ook wel een opluchting geweest toen ze vertrokken. Als ze waren gebleven, had ik steeds moeten denken aan de ontrouw van meneer Kruger en de dood van Elena.
‘Ze zijn uiteindelijk in Jesup terechtgekomen.’
‘Waar?’
‘Jesup,’ zei Dearing. ‘Midden in Wayne County.’ Hij trok een van de laden van zijn bureau open en haalde er een kaart uit. Die vouwde hij op zijn bureau open, stond op en gebaarde dat ik naderbij moest komen. Hij legde zijn vinger op een plek en ik keek. ‘Het zesde meisje, Rebecca Leonard, gevonden op 10 september 1943, hier in Meridan, McIntosh County. Zet je vinger daar eens neer.’
Ik deed wat hij vroeg.
‘Zevende meisje, Sheralyn Williams, gevonden op 10 februari 1945, daar, in Offerman, Pierce County.’ Dearing pakte een stuiver uit zijn zak en legde die op de plaats. ‘En dan het achtste meisje, zoals je weet, gevonden hier in Liberty in Fleming County. Esther Keppler. Een paar dagen geleden op 21 december.’ Dearing keek naar mij, met z’n tweeën, tegenover elkaar, gebogen over een kaart met onze vingers erop alsof we Blücher en Wellington waren in Waterloo. ‘En wat zie je nou?’
‘Ik zie drie plaatsen met Jesup in het midden.’
‘Ik zie hetzelfde. Vanuit Jesup is het hemelsbreed minder dan vijftig kilometer.’
‘Wat op zich niet veel zegt.’
‘Maar ook niet niks.’
‘En alleen omdat die drie plaatsen een driehoek vormen met Jesup in het midden, zegt u dat Gunther Kruger de moorden heeft gepleegd.’
Dearing snoof minachtend en vouwde de kaart weer op. ‘Nee, verdomme, ik zeg helemaal niks.’
Ik begreep het niet. Ik wist niet waar Dearing heen wilde met zijn implicaties en toespelingen.
‘Ik heb acht dode meisjes, Joseph, negen als je het meisje van Kruger meerekent. Volgens mijn redenering speelt ze hierin geen rol. Kruger zal zijn eigen huis niet in brand hebben gestoken. Die brand is aangestoken door iemand die vond dat hij het verdiende. Dat, of het was een ongeluk. Zoals ik dus al zei heb ik acht dode meisjes, de jongste zeven, de oudste twaalf en vier sheriffs uit vier verschillende districten zijn niet in staat de vragen te beantwoorden van de ouders van de respectievelijke slachtoffers over wat er gebeurd kan zijn en wie het gedaan kan hebben. Ik heb één verdachte, misschien twee en geen enkel bewijs tegen hen. Daar zit ik en het is allemaal zes jaar geleden begonnen –’
‘Denken we,’ onderbrak ik hem.
‘Wat?’
‘Zes jaar geleden, dénken we,’ herhaalde ik. ‘Het kan ook al veel langer aan de gang zijn zonder dat wij het ons bewust waren.’
Dearing schudde zijn hoofd. Van zo dichtbij zag ik hoe oud hij geworden was. Zijn gezicht was bedekt met fijne vouwtjes, niet zozeer rimpels als wel punten waar de aanvallende kracht van de tijd het territorium van zijn jeugd binnen was getrokken. Hij zag eruit als een weer uitgevouwen verkreukelde foto die nooit meer glad zou worden. ‘Ik weet niet of ik zulke dingen wil horen,’ zei Dearing zacht. Hij klonk moe, een beetje overweldigd.
‘Het spijt me sheriff, ik wilde niet –’
Dearing hief zijn hand en schudde zijn hoofd. ‘Vergeet het maar. Ik zit gewoon op mijn praatstoel en ik ken je al vanaf dat je drie turven hoog was en nu dat gedoe met juffrouw Webber…’ Dearing zweeg even en keek me aan. ‘Hoe oud is ze, Joseph?’
Ik ging zitten en keek naar hem op. ‘Ze is zesentwintig, sheriff. Dat heb ik u al eerder verteld.’
Dearing ging ook zitten en duwde de kaart opzij. ‘Natuurlijk heb je dat al verteld, natuurlijk. Maar –’
Ik glimlachte naar Dearing. ‘Weet u wat? Ik denk alleen in rechte lijnen en rechte hoeken, sheriff. U hebt een mening en die wil ik horen. Het gaat er niet om of we het met elkaar eens zijn of niet. Mensen denken toch wat ze willen, zo is het altijd geweest en zo zal het wel altijd blijven. Er zijn heus mensen die er troost in vinden als ze zo nu en dan hun mening kunnen ventileren. Zulke mensen zijn wat mij betreft verbitterd en houden van Schadenfreude.’
‘Sjade wat?’
‘Schadenfreude… dat is een woord dat iemand beschrijft die genoegen beleeft aan de ellende van een ander. U weet wat ik bedoel, toch?’
‘Vertel mij wat,’ zei Dearing. ‘Je beschrijft precies de zuster van mijn vrouw, ziek oud wijf dat ze is.’
Ik schoot in de lach om de uitdrukking op Dearings gezicht, alsof hij net een citroen had gegeten.
‘Hoe dan ook, als u iets te zeggen hebt, zeg het dan. Ik ben niet zo gauw beledigd.’
Dearing haalde zijn schouders op. ‘Verdomme, Joseph… je lijkt wel… verdomme, ik weet niet op wie je lijkt. Raspoetin, heet hij niet zo? Je haar is veel te lang en door die baard die je met alle geweld wilt dragen, zie je eruit als een idioot. En nu weer dat gedoe met die schooljuffrouw. Het scheelde maar een haartje of je had voor de rechter moeten verschijnen op beschuldiging van onzedelijk en wellustig gedrag. Je mag van geluk spreken, echt van geluk dat Burnett Fermor je er niet ter plekke van langs heeft gegeven. Dat soort gedrag en dan ook nog hoe je eruitziet… Allemachtig, Joseph. Burnett Fermor was niet de eerste wiens blik op jou viel in verband met deze moorden.’
Mijn hart stond stil. Even kon ik niet ademen. Ik probeerde iets te zeggen, maar er kwam niets.
‘Jij hebt het meisje van Perlman gevonden,’ ging Dearing verder. ‘Verschillende slachtoffers zijn in de buurt van jouw huis gevonden. De mogelijkheid bestaat zelfs dat jij de brand hebt aangestoken om de aandacht van jezelf af te leiden.’
‘Wat zeg je me nou?’
‘Het is niets, Joseph… gewoon bange mensen met meer angst dan gezond verstand. Zo beginnen alle vooroordelen. Mensen worden bang, vooral domme mensen en ze hebben niets omhanden en dan gaan ze zich zorgen maken. Het is zo gebeurd… Kijk maar hoe het met de negers gaat. Als er iets is verdwenen, zal het wel een neger zijn geweest. Iemand hoort dat er ergens is ingebroken, nou, dat zal wel een neger zijn geweest. Je doet jezelf geen plezier door in Augusta Falls te blijven en ik ben degene die dat tegen je moet zeggen, want er is niemand anders die het wil doen.’
‘Ik kan mijn oren niet geloven.’
‘Je moet begrijpen wat er hier aan de hand is, Joseph. Het duurt nu al jaren. Mensen zijn echt heel bang. Ze willen weten wat er aan de hand is. Ze willen niet horen achter hoeveel aanwijzingen we zijn aangegaan, hoeveel geruchten we hebben aangehoord. Ze zijn niet benieuwd naar verhalen van zwervers die we uit goederenwagons plukken en twee dagen vast moeten houden voor ze nuchter genoeg zijn om vragen te beantwoorden. Ze willen het hoofd van de kindermoordenaar en anders niets.’ Dearing zuchtte geërgerd. ‘Anonieme telefoontjes. Je wilt niet weten hoeveel anonieme telefoontjes en we moeten overal achteraan…’ Hij sloot zijn ogen. ‘Wat je moet begrijpen, Joseph, misschien nog meer dan iets anders, is dat je aan de verwachtingen van andere mensen moet voldoen, anders ontstaat er een vooroordeel.’
‘Dit is belachelijk, sheriff,’ riep ik. ‘Dit is nog erger dan –’
‘Een beetje rustig blijven, jij,’ zei Dearing.
Ik kneep zo hard in de armleuningen van de stoel dat het pijn deed.
‘Het is geen beschuldiging, Joseph. Het is allemaal roddel en achterklap en gezeur uit monden van mensen die beter zouden moeten weten. Dit zijn mensen die bang zijn, mensen die hun dochtertje zijn verloren en zij willen een antwoord, ze willen weten wie er verantwoordelijk is en wanneer bange mensen praten, is het hun natuurlijke instinct om op zoek te gaan naar iemand die een beetje anders is, een beetje uit de toon valt.’
‘Maar u kunt toch niet menen… Wilt u me nu vertellen dat de mensen werkelijk denken dat ik iets te maken heb met de moorden op die meisjes?’
‘Wat mensen denken en wat de waarheid is, zijn twee verschillende dingen, neem dat maar van mij aan. Het enige wat ik zeg is dat toen Gunther Kruger hier nog was, ze een buitenlander zagen, een Duitser, en een klein meisje met blauwe plekken op haar armen. Er woedde een oorlog. De atmosfeer was al verziekt en er zijn mensen die zichzelf ervan hebben overtuigd dat Kruger hun man was. Ik weet wel dat jij dat huis niet in brand hebt gestoken. Ik denk dat je geen vlieg kwaad zou doen. Maar nu is Kruger weg, hij zou net zo goed van de aardbodem verdwenen kunnen zijn en de mensen hebben niets meer. Wat moeten ze dan, hè? Wat moeten ze anders dan op zoek gaan naar de volgende die opvalt, die anders is.’
Dearing zweeg even om op adem te komen.
‘En u laat ze dat denken?’ vroeg ik, verbijsterd over het gesprek dat ik aan het voeren was.
‘Joseph, wie denk je wel dat ik ben? Denk je dat ik ook maar een klein beetje invloed kan uitoefenen op wat de mensen in hun eigen tijd denken en doen? Niemand overtreedt de wet door er zijn eigen gedachten op na te houden en als ze bij een paar biertjes zitten te kletsen, als de vrouwen tijdens het quilten elkaar op zitten te jutten, wat moet ik daar in vredesnaam tegen beginnen? Moet ik zorgen dat ik een uitnodiging krijg voor elke samenkomst in Augusta Falls zodat ik kan horen wat er voor laster over Joseph Vaughan de ronde doet en ze dan terechtwijzen?’
Ik schudde mijn hoofd. Ik was bezorgd en boos. Ik wist niet wat ik moest zeggen.
‘Het enige wat ik wil zeggen, is dat je er ook zelf verantwoordelijk voor bent hoe andere mensen je zien. Begrijp je wel waar ik het over heb? Je bent geen kind meer, Joseph. Je bent niet meer een van The Guardians. Je bent volwassen en de mensen nemen je voor wie ze in je zien, niets meer en niets minder.’
Ik keek Dearing recht in de ogen. Ik voelde dat alle kleur uit mijn gezicht was weggetrokken. Ik stelde me voor dat ik eruitzag als een opgejaagde man, misschien als de geest die de jacht had ingezet. ‘Wilt u nou zeggen, sheriff, dat ik mezelf moet veranderen zodat ik eruitzie en me gedraag als alle anderen? Anders komt er misschien wel iemand mijn huis in brand steken als ik slaap. En als ze dan toch bezig zijn, dan pakken ze de schooljuffrouw ook even, dat maakt niet uit, want zij is toch alleen maar het neukertje van een kindermoordenaar.’
Dearing schudde zijn hoofd. ‘Allemachtig, jongen, wat zit jij vol met smerigheid, of niet soms?’
Ik boog me naar voren. Ik was zo moe. Standvastigheid liep langzaam uit me weg, als lucht uit een lekke band. Mijn hart voelde als een gebalde vuist die alleen voor de show wordt opgeheven. Die vuist kon nog geen deuk in een pakje boter slaan.
‘Wat?’ vroeg Dearing.
Ik fronste mijn wenkbrauwen.
‘Je ziet eruit of je elk moment –’
‘Iemand kan gaan vermoorden?’ zei ik verbitterd en sarcastisch.
‘Dat zijn je eigen woorden,’ zei Dearing.
‘Maar u hebt het idee in mijn hoofd geplant.’
‘De duivel plant zulke ideeën in je hoofd, Joseph.’
‘Werkelijk?’
‘Dat denk ik wel.’
Ik knikte en keek naar de deur. ‘Hebt u een directe lijn met hem? Heeft hij u gezegd dat u met mij moet praten?’
Dearing schudde zijn hoofd. Zijn mond was omgebogen aan de hoeken, alsof hij hem wilde opvouwen en wegstoppen. ‘Dat is gekkenpraat.’
‘Nou, als ik een paar kleine meisjes heb vermoord en het huis van Gunther Kruger in brand heb gestoken… O, en laten we ook niet vergeten dat ik een schooljuffrouw op het slechte pad heb gebracht en –’
Dearing hief zijn hand. ‘Dit gesprek leidt nergens toe, Joseph Vaughan. Ik ken je beter dan je denkt. Ik weet dat je niemand hebt vermoord. Ik weet dat je het huis van de Krugers niet in brand hebt gestoken en ik heb ook nooit iets anders beweerd. Ik probeer een beetje op je te passen, jongen. Ik zeg je dat de mensen bang zijn. Dit zijn niet de slimste mensen, of wel soms? Die vriend van je, die Reilly Hawkins. Hij is echt geen groot licht, maar hij is de slimste hier die je kent. Er is maar één woord nodig. Je weet wel wat ik bedoel: Joseph Vaughan… jeetje, die ziet er niet uit… Heb je gehoord van hem en de schooljuffrouw? Zo’n lief kind, dat altijd voor de kleintjes zorgt. Heb je gehoord dat ze naar Clinch County gereden zijn en dat hij toen achter in de laadbak allerlei dingen met haar heeft gedaan en sheriff Burnett Fermor moest er aan te pas komen om hem een waarschuwing te geven… Snap je waar dat toe leidt, Joseph, of luister je al niet meer?’
Ik knikte. Ik wist wat er speelde. Ik wist dat Dearing niet van me af probeerde te komen. Waar ik me tegen verzette was het feit dat ik me moest verantwoorden voor wie ik was, voor hoe ik eruitzag… Ik verzette me verdomme tegen het feit dat ik niet mezelf kon zijn zonder dat iedereen zich ertegenaan bemoeide.
‘Ik begrijp het,’ zei ik zacht.
‘Mooi,’ antwoordde Dearing. ‘Daar ben ik blij om.’
‘Kan ik dan nu gaan?’
‘Ja. Ik hoop dat we evengoed vrienden blijven, Joseph.’ Dearing stond op van zijn veelgeplaagde stoel en stak zijn hand uit.
Die nam ik aan en we schudden elkaar de hand. ‘Natuurlijk, alles blijft bij het oude.’
‘En zal je erover nadenken en misschien –’
‘Proberen de mensen ervan te overtuigen dat ik geen kindermoordenaar ben?’
Dearings ogen vernauwden zich. Hij hield zijn hoofd schuin en keek me zijdelings aan. ‘Niet zo grappig, Joseph… dat soort grapjes begrijpen de mensen hier niet. Je mag niet vergeten dat je stukken slimmer bent dan de meeste mensen hier. Die begrijpen niet wat sarcasme is. Je zegt dingen die ze niet begrijpen en dan worden ze gemeen.’
‘Ik snap het. Ik ben moe. Ik ga naar huis.’ Ik stond op en liep naar de deur.
‘Als er problemen zijn, kom je maar naar mij, goed? Na wat er met jouw familie is gebeurd, beschouw ik het als mijn plicht een oogje op je te houden.’
‘Dat waardeer ik, sheriff, maar u hoeft zich geen zorgen te maken.’
Dearing glimlachte. ‘Daar blijf ik juist zo jong van.’
Ik schoor mijn baard af. Ik hakte er op in met een schaar, smeerde mijn gezicht in met koolteer en schoor de rest eraf. De man die naar me terugkeek was een paar jaar jonger geworden. Ik zag er nu uit als de tiener die ik was.
De week dat Alex weg was, bracht ik grotendeels binnenshuis door. Ik schreef veel. Zinnen, paragrafen, willekeurige gedachten. Ik vulde een schrift en ging daarna verder op losse blaadjes.
Op 4 januari ging ik naar het busstation om haar op te halen en ze moest twee keer kijken toen ze me zag staan.
‘Je baard,’ zei ze.
Ik glimlachte. Ik voelde me vreselijk jong. Ze droeg een zijden jurk – zacht blauw met een ivoorkleurige bies aan de zoom en manchetten. Ze zag er niet oud uit, maar ouder dan toen ze wegging. De kloof tussen ons leek alleen maar groter geworden.
In de cabine van de pick-up omhelsden we elkaar. Ze was warm en echt en tastbaar. De eenzaamheid viel me niet goed.
‘Ik wil graag dat je mijn haar knipt als we thuis zijn,’ zei ik.
‘Waarom?’
‘Democratie.’
‘Democratie?’
‘Een samenlevingsvorm die zich kenmerkt door tolerantie ten opzichte van talloze minderheidsgroeperingen, vrijheid van meningsuiting, respect voor wezenlijke waardigheid en de individuele mens met gelijke kansen om je ten volle te ontplooien –’
‘Joseph!’ riep ze uit. ‘Zo kan het wel weer. Wat moet dat voorstellen? Wat is er aan de hand?’
‘Democratie, wat we in dit land zouden moeten hebben.’ Ik vertelde haar over mijn ontmoeting met sheriff Dearing op de dag dat ze vertrok. ‘Dus je begrijpt dat ik,’ voegde ik eraan toe, ‘na het vertrek van Gunther Kruger staatsvijand nummer één werd.’
Ze lachte. ‘Rij naar huis,’ zei ze.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Je begrijpt het niet.’
‘Ik begrijp dat je een week alleen hebt gezeten. Ik begrijp dat je geleefd hebt op gemberbier en hamburgers, dat je waarschijnlijk tot ’s avonds laat hebt zitten krabbelen en dat je een warm bad nodig hebt, een stevige vrijpartij en dat er dan niet meer zulke paranoïde onzin uit je mond zal komen.’
‘En meer heb je niet te zeggen?’
Alex draaide zich om en keek me aan. Ze trok haar wenkbrauwen op en hield haar hoofd een beetje scheef. ‘Rijden,’ zei ze nuchter en ze wuifde met haar hand naar de voorruit. ‘Houd je domme mond dicht en ga rijden.’
De volgende dag ging ik een boodschap doen in de stad. Ik stapte de openbare bibliotheek in en vroeg om kranten van drie jaar geleden. Ik vond drie kolommen die aan Rebecca Leonard en Sheralyn Williams waren gewijd. Ze vertelden me niets meer dan dat ze dood gevonden waren. Ik scheurde de pagina’s uit de kranten en pikte ze mee. Later, thuis, knipte ik de kolommen uit en deed ze in de doos. Acht knipsels. Acht dode meisjes. Ik stelde me voor wat Dearing zou zeggen als hij mijn huis doorzocht en ze vond.
Het Amerikaanse leger arresteerde Ezra Pound in Italië en bracht hem terug naar de Verenigde Staten. Hij werd ontoerekeningsvatbaar verklaard en opgesloten in het krankzinnigengesticht St. Elizabeth in Washington. Het gerucht ging dat er vijftigduizend Engelse meisjes scheep gingen naar Amerika, allemaal oorlogsbruidjes van onze jongens overzee. Er waren rellen in Parijs over broodtekorten. De USSR deed verslag van de vondst van negentigduizend lichamen in Silezië. Er werd aangenomen dat het Russische, Engelse, Poolse en Franse krijgsgevangenen waren. De nazi’s die aan de rechtbank in Neurenberg ontsnapt waren, zochten hun toevlucht in Argentinië. Ik las de kranten. Ik zag hoe de wereld zich probeerde te ontworstelen aan de gruwelen van de oorlog. Dergelijke gebeurtenissen waren mijlpalen in mijn leven; de staccato interpuncties die het ritme van mijn bestaan onderbraken.
Ik bleef buiten werken, repareerde hekken, hielp met zaaien en oogsten. Alex en ik hadden het erover uit Augusta Falls te vertrekken, maar toen beloofde ze nog twee jaar aan de school verbonden te blijven. We maakten geen ruzie over die beslissing, ondanks het feit dat het indruiste tegen wat ik in mijn hoofd had gehad. De waarheid was eenvoudig: hoewel ik droomde over verhuizen, konden we nergens heen. Zonder een doel was er eigenlijk nooit echt een plan geweest. Zonder doel was er ook geen teleurstelling.
Als ik niet aan het werk was, zat ik thuis te schrijven. Ik schreef een kort verhaal over een man die op een haar na sterft en altijd het gevoel blijft houden dat hij de Dood iets wat hem rechtens toekwam, heeft ontnomen. Hij verbeeldde zich dat hij de Dood in zijn schaduw zag ‘met gele ogen, helder geel als van een zwavelvlam en om hem heen de vieze smaak en het knappen van gloeiend metaal, in Zijn handen offergaven als longontsteking, pellagra, wurging, wondkoorts, een verstikkende val van onmeetbare hoogte’ en toen het verhaal klaar was stuurde ik het naar de New York Review. Ze stuurden me negenenveertig dollar en publiceerden het in de derde week van juni. Ik kreeg één brief van een lezer, doorgestuurd door het kantoor van de Review en de lezer – Meneer Boetvaardig Lam van God – legde me in niet mis te verstane bewoordingen uit dat ik als voorspraak werkte voor het werk van Lucifer door zoiets te publiceren en hij haalde Ezechiël aan: ‘Omdat gij uw ongerechtigheid in herinnering brengt, doordat uw overtredingen openbaar worden, zodat uw zonden zichtbaar worden in al uw handelingen… zwaard, onbloot om te slachten, gewet om toe te slaan, om te bliksemen… voedsel zult gij zijn voor het vuur en aan u zal niet meer gedacht worden…’ Ik overwoog terug te schrijven en te vragen hoe Meneer Boetvaardig Lam van God aan zijn exemplaar van de Review was gekomen, maar ik deed het niet. Ik bewaarde zijn brief bij die van de mensen van de jury van de jongeschrijversvereniging van Atlanta. Ze waren het bewijs dat ik op de een of andere manier tot de wereld was doorgedrongen en dat de wereld antwoord had gegeven.
Tegen de winter bracht ik meer tijd door met Reilly Hawkins. Hij leek voor elk jaar dat ik ouder werd, er twee of drie ouder te worden. Hij was veranderd. Zijn ogen stonden kalm en nadenkend alsof hij uitgeput was van een niet minder wordende zware last, alsof een dochter verdwenen was, of een vrouw was vertrokken in het gezelschap van een mindere man. Bij Reilly was geen van beide aan de hand, maar zijn ogen spraken evengoed van een spirituele honger die nooit werd gestild.
‘Ik heb ook nog een zusje gehad, wist je dat?’ vroeg hij op een keer. We zaten in zijn keuken.
‘Een zusje?’ zei ik verbaasd. ‘Ik dacht dat jij alleen was met Levin en Lucius.’
‘Nee, we hadden ook nog een zusje. Eentje maar.’ Reilly glimlachte weemoedig. ‘Ze was heel knap. Ze had zandkleurig haar en ze werd door de bliksem getroffen toen ze nog klein was.’ Reilly keek naar me op en glimlachte. ‘Daarna kon ze geen horloge meer om… Als je haar een horloge om deed, gingen de wijzers achterstevoren draaien. Heel raar. Zoiets geks heb je nog nooit gezien.’ Reilly haalde zijn schouders op. ‘Hope… zo heette ze. Hope Hawkins.’
‘En waar is ze nu?’
‘Hope? Dood.’
‘Hoe is ze gestorven?’
‘Van een paard gevallen en haar nek gebroken. Toen ze elf was.’
‘Jezus, Reilly. Waarom heb je me dat nooit verteld?’
Reilly liet zijn hoofd zakken en ademde langzaam uit. Toen hij weer opkeek waren zijn ogen glazig en vochtig. ‘Volgens mij zijn er dingen die je brein langzaam leert vergeten.’
Ik bedacht hoe ik mijn moeder langzaam uit mijn dagelijkse herinnering verdreven had. Zo nu en dan dook ze onverwacht op. Een geur, een geluid, iets wat achter in een la lag, een voorwerp van geen enkel belang dat erin slaagde plotseling een herinnering, vol emotie en kleur, naar boven te halen. Die dingen gebeurden, maar naarmate ik ouder werd, lukte het me ze steeds minder toe te laten.
‘Dat herken ik,’ opperde ik.
Reilly glimlachte. ‘Dat weet ik, jongen,’ fluisterde hij, ‘dat weet ik.’
We hadden het niet meer over Hope of over Levin. We dronken limonade en maakten toen een katrol in de schuur om de motor uit de tractor te lichten.
Later vertelde Reilly dat hij mijn verhaal had gelezen, dat Alex hem een exemplaar van de New York Review had gegeven.
‘Je zou het licht moeten volgen,’ zei hij.
‘Het licht? Welk licht?’
‘Sommige mensen hebben het licht, Joseph… als een pad, een reden om te bestaan. Zoiets is zeldzaam en als je er een hebt, moet je het volgen. Ik begreep je verhaal volkomen. Je kunt de woorden zo aaneenrijgen dat de mensen ze kunnen begrijpen. Dat zou je moeten doen, niet al die smeerolie onder je nagels krijgen en met mij motoren repareren.’
‘Ik vind het fijn om je te helpen,’ zei ik. ‘Ik vind het leuk om motoren te repareren.’
Reilly knikte. ‘Je moet het zelf weten, Joseph Vaughan.’
Hij zei niets meer, maar later besprak ik het met Alex.
‘Schrijf dat boek,’ zei ze.
‘Boek?’ vroeg ik en ik dacht eraan dat ik nog niet zo lang geleden iets begonnen was. Ik dacht aan Conrad Moody, aan de voorzienigheid en het lot.
‘Het boek dat altijd in mensen zoals jij zit,’ zei Alex.
Ik moest lachen.
‘Ik meen het,’ zei ze. Ze stond op uit haar stoel aan de keukentafel. Ze liep om de tafel heen en kwam achter me staan. Ze masseerde mijn schouders en ik voelde de spanning wegstromen als water. ‘Iedereen heeft een boek vanbinnen,’ zei ze. ‘Sommige mensen hebben er twee of drie of twintig. De meeste mensen weten het wel, maar ze weten er zich geen raad mee. Jij wel, dus jij moet er iets mee doen. Als je het niet doet, word je boos op jezelf, een boosheid die telkens terugkeert om je te helpen herinneren en die nooit weg zal gaan.’
De volgende morgen reed ik de staatsgrens over naar Florida. In Jacksonville vond ik een boekwinkel met drie verdiepingen. Ik kocht een exemplaar van Hartrampfs Vocabularies, The Thirty-Six Dramatic Situations van Polti, een boek van William Wallace Cook dat Plotto: A New Method of Plot Suggestions for Writers of Creative Fiction heette. Ik ging op de hoek van Cecil en Fernandina Street in een cafetaria zitten, dronk een 7-up, las een paar paragrafen, probeerde mezelf ervan te overtuigen dat dit was wat ik wilde; ik zou een boek schrijven: The Great American Novel van Joseph Calvin Vaughan. Mijn zelfvertrouwen duurde iets langer dan twintig minuten. Ik gooide de boeken op een stapel en liet ze langs de weg in een prullenbak vallen. Daarna liep ik nog een uur doelloos rond en reed terug naar Augusta Falls.
Toen ik die middag laat terugkwam met een exemplaar van het tijdschrift Mademoiselle voor Alex, hoorde ik dat er weer een meisje was vermoord.
Het was donderdag 10 oktober 1946, de dag voor mijn negentiende verjaardag.