20
De mummie
‘Heb jij die nieuwe daar aan de overkant al gezien?’ vraagt mijn nieuwe buurvrouw Anneke met een zuur gezicht. Anneke, een vrouw met een Gronings accent, begin vijftig, zit al zeventien jaar in de prostitutie en verdeelt haar tijd tussen de Wallen en de andere prostitutiegebieden in Amsterdam. In die zeventien jaar heeft ze alle ramen wel al een keer gehad, want het duurt nooit langer dan vijf maanden voordat ze er om een of andere reden door de huisbaas uit wordt gezet. Irene en Mary, die haar al jaren kennen, hebben me al genoeg over haar verteld. Ik was dus gewaarschuwd toen ze drie weken geleden plotseling naast mij opdook.
Sindsdien was er elke dag wel wat gebeurd. Op alles had ze wat aan te merken. De ene keer liep ze zwaaiend met een bezemsteel in haar lingerie de straat op om in haar ogen vervelende klanten te verjagen. De andere keer had ze bijna slaande ruzie met haar oude huisbaas, die meende nog een paar honderd euro van haar te krijgen. En vandaag is het dus onze nieuwe collega die haar tot razernij drijft.
‘Nou, heb je haar gezien?’ herhaalt ze met overslaande stem. ‘Nee, niet op gelet,’ zeg ik. ‘Wat is er met haar dan?’ Anneke reageert als door een wesp gestoken. ‘Dat wijf doet de een na de ander, en wij zitten hier al drie uur op een houtje te bijten! Het lijkt wel alsof ik in Hongarije zit in plaats van op de Wallen.’
Ik glimlach in het besef dat de jaloezie weer eens de kop heeft opgestoken. Het is elke keer hetzelfde liedje als er een nieuwe collega bij komt. Niemand deugt en de handel wordt nog meer verziekt. Vooral van de jonge buitenlandse meisjes moet ze niets hebben. ‘Waarom accepteer je niet gewoon dat iemand die nieuw is gewoon meer klanten krijgt,’ zeg ik, terwijl ik mijn gordijn opentrek. Ik gluur naar de overkant om te kijken welke nieuwe collega verantwoordelijk is voor het verpeste humeur van mijn buurvrouw. Ik zie niks, want het gordijn van haar raam is dicht. Bezet dus. ‘Ze doet haar nieuwigheid,’ zeg ik. Anneke snuift en maakt met beide handen dreigende gebaren richting de overkant. ‘En jij gelooft dat? Dit heeft niks met nieuwigheid te maken! Ik ken mijn pappenheimers. Dit is weer zo’n Hongaars of ander derderangslandwijf dat hier even snel haar zakken komt vullen, om ons over een maandje of twee met de brokken achter te laten. Ik heb er genoeg van. Er kan geen brok meer bij.’
Ze recht haar rug en hapt naar adem. De klanten die voorbij mijn raam lopen versnellen hun pas als ze haar horen tieren. ‘Ik zag daarstraks zelfs een vaste klant van mij bij haar naar binnen stiefelen. Wacht maar tot ik die etterbak zie! Die is nog niet klaar met me. Hij mocht vast zonder bij haar. Daar zanikte hij bij mij al maanden over.’ Ze weet het zeker: mijn nieuwe collega werkt zonder. Dat ze, zo zie ik later, er heel goed uitziet en minimaal vijftien jaar jonger is, vergeet ze voor het gemak maar even.
Ik probeer Anneke te kalmeren en duidelijk te maken dat onze klanten nou niet bepaald uitblinken in trouw. Maar ze luistert niet. ‘Denk maar niet dat ik dat pik. Uitvreters zijn het. Stuk voor stuk. Vroeger was alles nog lekker duidelijk op de Wallen. Toen had je geen last van dat soort wijven. Iedereen werkte voor dezelfde prijs en verleende de daarbij behorende diensten. Toen hielp je elkaar nog als de ander een slechte dag had. Wat is er nou nog van die collegialiteit over? Noppes. Als we hier niets aan doen, nemen ze morgen de hele buurt over en zitten wij werkloos thuis. Die buitenlandse temeiers komen alleen maar halen, maar geven ho maar. Als ik merk dat die griet hier de niegeshoer komt uithangen, zal ik er persoonlijk voor zorgen dat ze morgen ergens anders kan optreden. Ik heb mijn vent al gebeld. Als ik niks verdien, heeft hij ook niks. Moet je eens kijken hoe snel ze dan verdwenen is.’
Ik moet terugdenken aan mijn begintijd op de Wallen. Ook ik werd de eerste maanden door de meeste van mijn collega’s genegeerd en soms zelfs letterlijk bedreigd, omdat ik het net iets te druk had. Er waren dagen dat ik sidderend van angst naar de Wallen ging. Bang dat het uit de hand zou lopen. Mijn geluk in die tijd was dat ik altijd kon rekenen op de steun van Mary, die me niet alleen wegwijs had gemaakt in mijn nieuwe bestaan, maar me ook had beschermd tegen al te opdringerige collega’s. Die mij ervan beschuldigden dat ik hun handel kapotmaakte. Na een paar maanden, toen ik mijn nieuwigheid had opgebruikt en ik het, net als het merendeel van mijn collega’s, moest hebben van mijn vaste klanten en af en toe een passant, verdween die vijandige houding en werd ik een van hen.
‘Op de Wallen kom je om geld te verdienen, daar zijn we dus geen vriendinnen, maar concurrenten van elkaar,’ had Irene me in de week voordat ik begon op niet mis te verstane toon duidelijk gemaakt. ‘Aan emoties doen we hier zo weinig mogelijk.’ Achteraf heeft ze gelukkig maar voor een klein deel gelijk gehad. Het leven op de Wallen is hard en vaak draait het alleen maar om geld. Maar ik heb er ook vriendschappen gesloten. Vriendschappen met vrouwen die net zoals ik op enig moment in hun leven hadden besloten om dit werk te gaan doen. Daarnaast heb ik ook genegenheid en vriendschap gevonden bij collega’s die niet vrijwillig die keuze hadden gemaakt, maar gedwongen werden door mannen of vrouwen die tijdelijk de macht over hen hadden weten te krijgen.
In de loop der jaren heb ik verschillende meisjes ontmoet van wie ik zeker wist dat die gedwongen op de Wallen werkten. Naast Lola kende ik er nog wel een stuk of zes. Met Ilja had ik nog het meeste contact. Zij kwam uit Roemenië en was, zoals ik later te weten kwam, door haar eigen familie verkocht. Voor amper 1400 euro hadden ze haar meegegeven aan een groep mensenhandelaren die in heel Europa meisjes had werken vanaf zestien jaar. Ilja was achttien en nog een echt kind. In de zes maanden dat ze naast me werkte en zeven dagen per week dagen van gemiddeld zestien uur maakte, kreeg ik steeds meer met haar te doen. Maar net als Lola mocht ook zij van haar pooier geen contact met de andere meisjes onderhouden en zeker niet met de Nederlandse. Die vormden in de ogen van de meeste pooiers een gevaar voor hun handelswaar. Wij waren immers te zelfstandig en te goed geïnformeerd. De keren dat wij wel met elkaar spraken was dat vanaf de straat niet te zien, in de keuken of de hal. Op een dag was ze zo ziek dat ze meer boven de toiletpot hing dan dat ze achter haar raam stond. Tessa, Mary en ik spoorden haar aan om naar huis te gaan, maar ze bleef.
Voor het eerst speelde ik met de gedachte om een instantie die zich bezighield met mensenhandel te bellen, zodat ze haar konden redden en ze eindelijk rust zou krijgen. Maar ik deed het niet omdat ik niet wist wat de gevolgen voor haar zouden kunnen zijn. En als ik heel eerlijk ben was ik misschien ook wel te laf. Maar daarin was ik geen uitzondering. Als me in de voorbije jaren één ding duidelijk was geworden, dan was het wel dat je er hier als prostituee uiteindelijk altijd alleen voor stond. Verdriet, eenzaamheid, pijn, euforie, blijheid, het hele scala aan menselijke emoties die met dit werk te maken hebben moest je uiteindelijk in je eentje zien te behappen en onder controle zien te houden. Alleen al om die reden was het maar goed dat het einde in zicht was. Met een beetje geluk kon ik over een paar maanden de deur voorgoed achter me dichtslaan.
‘Mensenhandel en pooierij zijn aan de orde van de dag hier. Het is dweilen met de kraan open. Als de ene vertrokken is, zit voor je met je ogen hebt kunnen knipperen de volgende alweer op haar plaats. Voor hetzelfde geld zegt dat kind vanavond tegen haar pooier dat jij hebt geprobeerd haar over te halen om naar huis te gaan. Ik kan je verzekeren dat er van je mooie smoeltje niet veel meer overblijft – als je het al kunt navertellen. Die Romapooiers zijn van hetzelfde soort als die Hongaren en Albanezen. Die praten niet maar handelen,’ kreeg ik voor de zoveelste keer van zowel Irene als Mary te horen.
Ondanks die waarschuwingen ging Mary zich steeds vaker met Ilja bemoeien. Iedereen zag dat ze er langzaam aan onderdoor dreigde te gaan. Ze werd steeds magerder en haar gezichtsuitdrukking met de dag doffer. Op een dag trof ik haar aan in de kamer van Ilja terwijl ze druk met elkaar in gesprek waren. Nou ja, gesprek, Ilja sprak maar een paar woorden Engels en Nederlands. Maar met horten en stoten en door middel van gebaren vertelde ze Mary dat ze doodmoe was en niets liever wilde dan vandaag nog stoppen. Alleen wist ze niet hoe ze dat moest aanpakken.
Mary vertelde Ilja dat ze een klant had die advocaat was en haar in het verleden met een aantal zaken had geholpen. Volgens haar kon hij Ilja helpen als ze dat wilde. In eerste instantie wees Ilja dat aanbod af, maar een paar dagen later ging ze er alsnog op in. Twee weken later was Ilja weg. Mary wist me te vertellen dat ze op een schuiladres verbleef.
Ik was trots op mijn oudere collega omdat ze met gevaar voor eigen leven Ilja toch had geholpen. Iets waar ik zelf te laf voor was geweest. Toen ik haar bij wijze van dank een dag later een grote bos bloemen gaf, zei ze lachend dat dat niet nodig was. ‘Ik ben juist heel blij dat dat kind weg is. Sinds zij naast ons zat was mijn handel met de helft teruggelopen. Zo kon het niet doorgaan. Dat kind zat hier al om tien uur ’s morgens en snoepte al mijn vroege klantjes af.’
Ik kon mijn oren amper geloven. Mary had niet gehandeld omdat ze te doen had met Ilja maar omdat ze er zelf beter van wilde worden. Om er zeker van te zijn dat de plaats van Ilja niet zou worden ingenomen door weer een ander jong meisje uit het Oostblok, had ze er zelfs voor gezorgd dat er een Nederlandse vrouw in de kamer van Ilja kwam.
‘Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Ik wist niet dat Onze Lieve Heer ze zo gestoord kon afleveren!’ hoor ik een man tegen mijn nieuwe overbuurvrouw roepen. ‘Jij spoort echt niet. Hoe haal je het in je hoofd!’ tiert hij terwijl hij met zijn vinger tegen zijn voorhoofd tikt. Dit is al de derde klant in een paar dagen tijd die na vijf minuten buiten op straat zijn ongenoegen uit, flitst het door mijn hoofd. Ontevreden klanten zijn er natuurlijk altijd, maar drie in twee dagen tijd is uitzonderlijk. ‘Wat was daar aan de hand?’ vraagt Mary even later. Ik haal mijn schouders op en zeg dat ik het ook niet weet. Nog geen vijf minuten later passeert de boze klant opnieuw. Als hij naar mijn raam loopt, lach ik vriendelijk en open mijn deur.
‘Je bent toch Nederlands?’ informeert hij terwijl hij naar mijn bordje wijst. Ik knik en noem mijn prijs. ‘Dus gewoon pijpen en neuken en geen geintjes met papier,’ zegt de man. Ik kijk hem niet-begrijpend aan. ‘Je gaat me dus niet in keukenrollen wikkelen?’ verduidelijkt hij. Ik begrijp hem nog steeds niet. ‘Dat klerewijf aan de overkant wikkelt je in papier voordat je op haar mag gaan liggen. Die spoort echt niet!’ zegt hij.
Ik schiet in de lach en laat hem binnen. Plotseling gaat er een lampje bij me branden. Onze nieuwe overbuurvrouw moet die vrouw zijn die een tijdje in de Trompettersteeg heeft gewerkt en daar bekendstond als de Keukenrol, omdat ze haar klanten inpakte voordat ze mochten neuken. Omdat ik de Keukenrol alleen maar uit de verhalen ken, wist ik niet hoe ze eruitzag. Tot nu dan. Nog steeds ontdaan door de bizarre ervaring vertelt de klant me wat hij heeft meegemaakt. ‘Ik dacht even een lekkere wip te gaan maken en was dus nietsvermoedend bij haar naar binnen gegaan. Toen ik had afgerekend en mijn kleren op de stoel had gelegd, zei ze dat ik mijn tampeloeris eerst moest wassen. Wat ik dus braaf deed. Toen pas viel me op dat ze een paar plastic handschoenen had aangetrokken. En voordat ik er erg in had spoot ze een vies goedje uit een bus over mijn sigaar.’ Hij trekt een pijnlijk gezicht en zegt dat het goedje verschrikkelijk brandde. ‘Ik zei tegen die trut: wat doe je nou? Volgens haar was het een soort ontsmettingsmiddel, dat ze bij iedere klant gebruikte. Ze had er nog nooit klachten over gehad, dus ik moest me niet zo aanstellen. Maar het werd allemaal nog veel gekker. Toen ik op bed lag, pakte ze een keukenrol en begon ze me helemaal in te pakken. Voor ik het goed en wel besefte was ik veranderd in een mummie. Het leek wel alsof ik geopereerd werd in plaats van dat ik eens lekker van bil zou gaan. En of dat nog niet genoeg was maakte ze met haar handen een gat ter hoogte van mijn paal, zodat hij daar de lucht in kon. Maar hij ging de lucht niet in. Eerst dat bijtende spul en dan al dat papier – dat kon zelfs mijn tampeloeris niet aan.’ Ik heb moeite mijn gezicht in de plooi te houden. Maar de klant lacht niet, die is nog steeds ontdaan. ‘Gaf die gestoorde me ook nog op mijn donder. Ik dacht eerst dat ze een grap met me uithaalde, maar ze meende het. Toen ik rechtop ging zitten duwde ze me met harde hand weer naar beneden en schreeuwde ze dat als ik dat nog een keer zou proberen het feest voorbij was. Feest, zei ik. Welk feest? Jij staat erbij alsof ik bij de dokter ben, met je plastic handschoenen en je lieslaarzen en al dat papier. Toen snauwde ze me toe dat het de normaalste zaak van de wereld was dat ze haar klanten inpakte. Want anders liep ze te veel risico’s op huidziekten en weet ik veel wat ze allemaal uitkraamde. Ik heb die zooi van me af gegooid, me aangekleed en ben vertrokken.’
Irene kwam niet meer bij van het lachen toen ik haar ’s avonds vertelde wat ik had meegemaakt. Ook zij had in de afgelopen maanden wel eens verhalen gehoord over de collega die haar klanten inpakte, maar net als ik had ze nooit geweten wie daarmee werd bedoeld. ‘Die wijven worden hier steeds gekker. Ik heb er een naast me zitten, die slaat werkelijk alles. Ik schat dat ze begin dertig is. Ze ziet er niet uit. Mollig, van die geblondeerde vettige piekharen en totaal geen stijl. Ze vertelde me dat ze stapelgek is op haar vent, maar dat het op seksueel gebied totaal niet meer klikte. Hij zou nogal veeleisend zijn. Ze zei dat hij minimaal een keer of drie op een dag wilde. Daar had ze na een tijdje schoon genoeg van. Maar ze wilde hem ook niet kwijt, want verder klikte het vreselijk, zoals ze zei. Samen hebben ze toen een oplossing voor het probleem bedacht. En je raadt nooit welke.’ Ik haal vragend mijn schouders op. ‘Hou je vast. Na weken was haar man op het idee gekomen dat als zij op de Wallen ging werken en hij dan met het verdiende geld bij anderen van bil kon gaan de problemen wat hem betreft opgelost waren. En die gans stemde daar nog mee in ook. Hoe achterlijk moet je dan niet zijn? En dan moet je je voorstellen dat ze dat aan iedereen die het wil horen ook gewoon zonder enige gêne durft te vertellen. Een beetje normaal denkend mens zou zich kapot schamen, maar zij dus niet. Zie je het voor je dat jij je voor je vent op de Wallen laat uitwonen, zodat hij zich naar hartenlust driemaal daags op de een of andere griet suf kan neuken? Wie van de twee is er dan gestoord?’
Nu was het mijn beurt om het uit te proesten. Ik had de afgelopen jaren al veel gehoord en meegemaakt, maar een vrouw die dit werk deed om haar man vervolgens van bil te kunnen laten gaan bij een van de vele collega’s, dat had ik niet kunnen bedenken. ‘En weet je wat het ergste is?’ vervolgde mijn vriendin. ‘Dat het nog een vuilnisbak is op de koop toe. Letterlijk iedereen laat ze binnen. Ik zit er soms op te letten als ik weer zo’n smeerlap, van wie ik precies weet wat die betaalt en wat daarvoor verwacht wordt, naar haar deur zie lopen. Zelfs de grootste hengsten haalt ze binnen. Naast haar zijn zelfs die Oostblokwijven nog heilig. Het is dat ik de energie op dit moment niet heb om stennis te maken. Want anders had ik haar allang duidelijk gemaakt dat ik in mijn buurt geen vuilnisbakken duld.’
Die avond, toen ik in bed lag, kon ik maar niet in slaap komen. Ik moest steeds terugdenken aan het gesprek met Irene waarin ze het over haar nieuwe buurvrouw had gehad en al die vuilnisbakken die hun kans waagden om met die ‘nieuwe’ fantasieën waar te maken waar wij niet voor openstonden. We hadden dan wel om en met haar gelachen en ruim baan gegeven aan ons onbegrip en onze verontwaardiging over het feit dat iemand zich prostitueert om haar man gelukkig te maken, maar waren wij wel zoveel beter dan onze nieuwe collega? Wat was het verschil? De een werkte om haar schulden te betalen, de ander om haar man te plezieren, of gewoon omdat ze er zin in had, en weer een ander omdat ze werd gedwongen door deze of gene. Was het niet gewoon ordinaire jaloezie omdat de hogere inkomsten van de nieuwe collega ons parten speelden?
En wat die klanten betrof lag het ook allemaal iets genuanceerder. Voor Irene was een klant al snel een bullebak, vuilnisbak of hengst, of een combinatie als hij haar niet genoeg betaalde. Maar het waren natuurlijk niet allemaal bullebakken, vuilnisbakken of hengsten! Als ik heel eerlijk tegenover mezelf was had ik ook leuke klanten. Ik betrapte mezelf er steeds vaker op dat ik soms reikhalzend uitkeek naar sommigen van hen. Want naast diegenen die voor de obligate seks kwamen zaten er genoeg types tussen bij wie ik me erg op mijn gemak voelde. Omdat ik een goed gesprek met ze kon voeren, of gewoon even kon lachen. Stoom afblazen noemde ik dat altijd. Daarnaast deelden we ook nog eens een geheim. Met dat verschil dat hij de hoerenloper was en ik de prostituee. Feit was dat we er beiden belang bij hadden dat zo min mogelijk mensen ons geheim kenden. Dat schiep een band.
Aan een goed gesprek had ik trouwens steeds vaker behoefte. Het leek wel alsof de verdoving, die meer dan vier jaar had geduurd en ervoor had gezorgd dat ik weinig oog had voor wat zich buiten de Wallen afspeelde en dat ik het fysiek en geestelijk zware werk had kunnen volhouden, langzaam begon uit te werken. Daardoor betrapte ik mezelf erop dat ik meer voelde en zag dan in de jaren voordien.
Tegenover Irene, Mary of een van mijn andere collega’s, ja, zelfs mijn psychiater, hield ik wijselijk mijn mond dicht over deze nieuwe gevoelstoestand en ik vertelde al helemaal niet dat ik echt kon uitkijken naar sommige klanten. In het verleden had ik tegenover mijn collega’s wel eens laten doorschemeren dat ik het met een bepaalde klant goed kon vinden, en daarom wist ik precies hoe ze op zo’n bekentenis reageerden: ze vonden het zeer onprofessioneel. En na de ervaringen met Pieter, de twee moorden, de bedreigingen, de verwensingen en allerlei opmerkingen kon ik die reactie wel enigszins begrijpen. Bovendien was het in onze wereld not done om toe te geven dat er ook fijne klanten bestonden. Klanten waren lopende portemonnees. Niets meer en niets minder en gevoel was iets wat je diende uit te schakelen.
Na mijn laatste opname in het AMC, mijn gedwongen tijdelijke afwezigheid op de Wallen en de gesprekken met mijn psychiater was ik niet alleen zodanig opgeknapt dat ik het leven voorlopig weer even aankon, maar had ik ook het respect voor mezelf hervonden. Een van de belangrijkste veranderingen was dan ook om geen dingen met klanten meer te doen die tegen mijn gevoel indruisten.
Peter, Kees, Daan, Anton, Charles, Cornelis en Theodor waren echter klanten over wie ik nooit twijfels had gehad. Zij betekenden net dat ietsje meer. Zij waren het zout op de aardappelen en behalve mijn stoomafblazers ook degenen die, overigens zonder dat ze het zelf beseften, me al die jaren steeds hebben laten inzien dat er naast het Wallenleven nog een ander leven was. Een ander leven waaraan ik zelf dan wel niet actief deelnam, maar waar ik door hen wel deelgenoot van was. Stuk voor stuk wisten ze intussen dat ik mijn langste tijd op de Wallen had gehad. Sterker nog: dat ik aan mijn laatste sprintje was begonnen. De finish was letterlijk in zicht.
Soms vroeg een van hen me of het mogelijk was dat we elkaar ook na mijn Wallenleven konden blijven ontmoeten. Meestal had ik me eruit gered met een nietszeggend antwoord. Op die ene keer na met Theodor. Hij vertelde me dat hij niet voor de seks bij me kwam, want die was volgens hem waardeloos, maar vanwege de prettige gesprekken die we altijd hadden. Door zijn wekelijkse bezoekje aan mij hoefde hij zijn huwelijk niet op te geven. Dat ontroerde mij. Hij bekende me dat hij zich een leven zonder onze wekelijkse ontmoetingen niet meer kon voorstellen en als ik eerlijk was geweest had ik moeten antwoorden dat ik daar ook moeite mee zou hebben. Theodor was namelijk niet alleen een begenadigd luisteraar, maar ik laafde me ook wat graag aan zijn wijsheid. En aangezien ik buiten Irene geen echte vrienden meer over had was hij meer dan welkom.
Ik wist echter dat de procedure van stoppen en afscheid nemen niet alleen opging voor mijn collega’s, maar evengoed mijn klanten betrof. Inclusief Theodor. En die constatering maakte het er zeker niet gemakkelijker op te stoppen.