15

 

Flappentapsters

 

 

 

‘Doe je deur even open,’ lacht de man. ‘Kunnen we even praten met elkaar.’ Ik schud mijn hoofd en zeg dat ik op een vaste klant zit te wachten. Dat is niet zo, maar dat hoeft hij niet te weten. Een van de dingen die ik in de afgelopen jaren op de Wallen heb geleerd is het bijtijds signaleren van gevaar. Ik voel en ruik wanneer er gevaar in mijn buurt dreigt. En dit is zo’n moment. De man van hooguit dertig jaar, die voor mijn raam staat, komt uit het Oostblok, weet ik. Vanuit het niets is hij een paar maanden geleden in onze straat opgedoken. Al snel had ik mijn twijfels over de man. Dat is ook de reden waarom ik nooit naar hem heb gelonkt of gelachen. Soms was hij alleen, maar vaak was hij in het gezelschap van een stoet mompelaars van wie iedereen wist dat het pooiers waren. Pooiers houd ik liever uit mijn buurt. De ellende die een onschuldig praatje met zo’n pooier kan veroorzaken heb ik intussen vaak genoeg bij anderen gezien. Voordat ik begon met werken heeft Irene me tot vervelens toe gewaarschuwd dat ik me nooit en te nimmer met mannen van andere vrouwen, Oostblokmannen, te mooie Turken en dito Marokkanen moet inlaten. Dikke kans dat ze eropuit zijn mij voor hen te laten werken. En achteraf gezien blijken haar waarschuwende woorden maar al te waar te zijn. Ik hoef maar naar buiten te kijken om spontaan de rillingen over mijn rug te voelen. Vooral in de avonduren is het erg. Dan lopen die duistere types vaak in groepjes voorbij en word je door hen brutaal van top tot teen bekeken, ingeschat en beoordeeld. Ik draai me dan meestal zo snel mogelijk om en doe alsof ik tegen iemand praat. Want de meeste van die types zien er niet alleen sinister uit, ze hebben ook bijna allemaal een heel kort lontje. Eén verkeerde blik kan al genoeg zijn om je raam aan diggelen te zien spatten.

In het eerste jaar dat ik op de Wallen werkte heb ik zelfs meegemaakt dat een van die figuren compleet door het lint ging nadat een vrouw hem met een verkeerde blik in haar ogen had afgewezen. Met drie man waren ze haar te lijf gegaan. Voordat ze haar alarmknop had kunnen indrukken was ze al zodanig toegetakeld dat ze zeker vier weken niet meer kon werken. En de politie, die anders soms tot vervelens toe door de straten slenterde, was precies op dat moment niet in de buurt.

 

‘Ik heb je al een tijdje in het oog, jij bent een mooie vrouw en altijd alleen!’ praat de man in gebroken Nederlands onverstoorbaar verder. ‘Ik wil betalen, lekker neuken, mooie vrouw. Hoeveel vraag je?’ Ik schud opnieuw mijn hoofd en gebaar met een zelfverzekerde blik dat hij door moet lopen. Dat ik doodsbang ben ziet hij gelukkig niet. Ik weet wat er komen gaat. Want tegen afwijzingen kunnen deze heren niet. Na de gebruikelijke opgestoken middelvinger, een rochel tegen mijn raam en de bedreigende woorden ‘Racist, vieze hoer, ik kom jou nog wel tegen,’ gaat hij weg. Maar voor hoe lang?

De dreigende woorden van de man galmen na een halfuur nog steeds door mijn hoofd. Omdat ik nu toch niet tot werken in staat ben heb ik mijn gordijn even dichtgedaan. Liggend op mijn bed probeer ik te bedenken wat ik moet doen. Ineens besef ik hoe kwetsbaar ik eigenlijk ben in mijn eentje. In gedachten loop ik alle mogelijkheden één voor één af. Naar mijn huisbaas gaan heeft geen zin. Tessa heeft op dit moment al genoeg zorgen aan haar hoofd. En op mijn andere collega’s hoef ik sowieso niet te rekenen, want de meesten werken zelf voor een pooier. Irene is de enige die ik zou kunnen bellen. Op dit soort momenten mis ik nog meer dan anders die schouder waartegen ik even kan aanleunen, iemand die me beschermt en me geruststelt. Even speel ik met de gedachte om Frederik te bellen en hem alles op te biechten. Als hij echt van me houdt begrijpt hij me. Bovendien heeft hij zelf gebruikgemaakt van de diensten van een van mijn collega’s, dat heeft hij me de laatste keer toch zelf gezegd. Maar hoe langer ik over dat plan nadenk, hoe belachelijker ik het vind. Ik ken hem goed genoeg om te weten dat hij, als hij de waarheid kent, niets meer met me te maken wil hebben. Trouwens, welke gezond denkende man wil überhaupt een relatie met een prostituee? Buiten diegenen die er financieel beter van kunnen worden?

 

‘Ben jij aan het werk,’ vraag ik Irene als ik haar na tien minuten onafgebroken bellen eindelijk aan de telefoon krijg.

‘Ja, wat dacht je dan, schat,’ antwoordt ze. ‘Heb je een trio soms?’

Nee, een trio heb ik niet. Ik vertel haar in het kort wat er is gebeurd en vraag haar wat ik nu moet doen. Ze schrikt niet en weet precies over wie ik het heb. ‘Die hoort bij dat groepje waar die Hongaarse wijven voor werken,’ zegt ze. ‘Dat ziet er niet goed uit, kind. Voor hetzelfde geld staat er straks weer een ander uit dat groepje voor je raam, want nu je in the picture bent laten ze je voorlopig niet meer met rust. En je zal niet de eerste zijn die ze bedreigen of in elkaar laten timmeren om je duidelijk te maken dat je maar beter kunt doen wat ze willen. Misschien hebben ze je al weken staan afleggen!’ Ze vloekt. Ik heb toch niets verkeerd gedaan? Ik probeer me voor de geest te halen of ik iets van dat afleggen had kunnen merken. Ik kan niks bedenken. ‘Het enige wat we kunnen doen is dit gedoe meteen de kop indrukken en hulp inschakelen,’ zegt ze. ‘Ik ken wel wat jongens bij de Hells Angels. Daar zijn die Hongaren als de dood voor. In het verleden heeft die gozer van de Angels ook al wat zaken geregeld voor andere meiden die in dezelfde situatie zaten. Kost je wel een rug, maar dan ben je er ook meteen vanaf.’

 

Ik wist welke jongen ze bedoelde. Een paar van die Angels woonden boven onze kamers op de Wallen. Ik zag ze vaak. In het begin vroeg ik me wel eens af hoe het kon dat die types in die dure appartementen konden wonen, want een baan hadden ze niet. Maar ik kwam erachter toen ik bij toeval op een avond bij mijn huisbaas was en er werd aangebeld door een Angel. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was hoorde ik hem, nadat hij op zijn videofoon had gekeken, tegen zijn vrouw zeggen: ‘Ah lieverd, pak jij het envelopje even voor de Angels.’ Toen ik dat later aan Irene vertelde knikte ze alleen maar. Die envelopjes waren protectiegeld. Bijna iedere huisbaas op de Wallen betaalde volgens haar. Wie betaalde kon op hulp rekenen als er moeilijkheden waren. En bij wijze van extra service stelden sommige huisbazen ook woonruimte voor Angels beschikbaar. Dat er werd betaald, daar was volgens mijn vriendin niets mis mee. Want daardoor wist je als huisbaas dat je nooit gedonder in je huis kreeg. Tenminste, zolang de wekelijkse contributie braaf werd betaald. Ooit was er een huisbaas geweest die zijn wekelijkse betalingen staakte omdat hij het zonde van zijn geld vond. Dat had de goede man precies twee weken volgehouden. In die tijd was zijn boeltje toevallig tot twee keer toe door vreemde snuiters compleet verbouwd. En ja, omdat hij natuurlijk niet meer op de hulp van de Angels had kunnen terugvallen, had hij ingezien dat die protectie zo slecht nog niet was. ‘Het is eigenlijk een soort particulier beveiligingsbedrijf, lieverd. Alleen zijn de methodes die zij gebruiken net wat doeltreffender, want de lui met wie wij over het algemeen te maken hebben liggen natuurlijk niet wakker van een goed gesprek. Die hebben meer aan wat lijfelijk contact,’ knipoogde ze. ‘En laat die Angels daar nou net in gespecialiseerd zijn.’

Omdat ik geen risico wil lopen dat die vreemde pooier nog een keer voor mijn raam komt te staan en nadat ik me ervan heb vergewist dat die Angels die man niet molesteren, ga ik overstag. Irene regelt het verder, en de betaling loopt via haar. Ik wil er niets mee te maken hebben.

 

Toen ik ’s avonds thuis zat en de gebeurtenissen nog eens overdacht, was ik mijn vriendin intens dankbaar dat ze me had geholpen. Want ik wist maar al te goed waartoe die Oostblokpooiers in staat waren. Zo hadden we een tijdje een collega in huis gehad die voor zo’n clubje pooiers werkte. Ik had machteloos moeten toezien hoe ze werd uitgebuit. Lola heette ze. Ik schatte haar niet ouder dan achttien jaar. Ze kwam uit Hongarije en was rechtstreeks van het platteland naar Amsterdam getransporteerd, met ergens onderweg een borstoperatie, want haar borsten leken wel voetballen zo groot terwijl haar lichaam, ze was hooguit één meter zestig en heel fragiel, meer weg had van een kinderlijfje. Veel contact hadden wij niet met haar, want ze sprak amper Engels en werkte altijd. Zeven dagen per week en altijd dubbele shifts.

Ik had me wel eens afgevraagd hoe zij zonder onze taal te spreken en met die paar gebrekkige woorden Engels aan alle benodigde papieren was gekomen. Want behalve dat ze een verblijfsvergunning nodig had, moest ze ook verplicht staan ingeschreven bij de KvK en de Belastingdienst. Als ik uitging van mijn eigen ervaringen bij die laatste twee, kon ik me niet voorstellen dat zijzelf die papieren had geregeld. En hoe ze aan die verblijfsvergunning was gekomen, en aan huisvesting en de kamer op de Wallen, daar kon ik me al helemaal geen voorstelling van maken. Maar ik was blijkbaar een van de weinigen die zich daarover verbaasden. De vreemdelingenpolitie, de Belastingdienst, de KvK, de zedenpolitie, de kamerverhuurders en al die andere ontelbare hulpverleners die zich zogezegd dagelijks vanuit verschillende professies met ons bezighielden, hadden zich dat kennelijk niet afgevraagd. De weinige keren dat ik Lola buiten haar werkkamer zag was in de gang op weg naar het toilet of tijdens het koffiezetten in de keuken. Met gebaren en een mengeling van Duitse, Nederlandse en Engelse woorden maakten we dan een kort praatje. Maar meer dan hoe het met haar was, dat het koud was buiten, dat er te weinig klanten rondliepen en dat we elkaars outfitje bewonderden was het niet. Over haar privéleven sprak ze niet.

Het was me wel opgevallen dat ze viermaal per dag bezoek had van dezelfde man. Naïef als ik was dacht ik dat het een verliefde klant was. Tot op een gegeven moment mijn overbuurvrouw me vertelde dat die vent geen klant was maar haar pooier. Een beruchte. Want niet alleen mijn overbuurvrouw herkende hem, maar ook Tessa wist precies over wie ik het had toen ik haar er later over sprak. Volgens Tessa was het een publiek geheim dat die man niet alleen Lola voor zich liet werken, maar er daarnaast nog verschillende andere meisjes op na hield. Hij ging er zelfs prat op dat zijn meiden gemerkt waren. ‘Je moet maar eens op Lola’s rechterenkel letten,’ zei ze. ‘Als het goed is, staat daar een teken op getatoeëerd dat ik ook al eens heb gezien op andere enkeltjes.’ Deze pooier was niet de enige die zijn vrouwen voorzag van een brandmerk, dat deden er volgens mijn vriendin wel meer.

Met een mengeling van ongeloof en afschuw hoorde ik haar verhaal aan. En ik maar denken dat ik dat wereldje intussen al een beetje kende. Tessa waarschuwde me om zo ver mogelijk bij Lola uit de buurt te blijven. ‘Die Oostblokkers houden niet van pottenkijkers. Voordat je het weet drijf je ergens in een gracht met een blok beton aan je been.’

 

Dagenlang vroeg ik mezelf af of ik op de een of andere manier toch niet iets kon doen voor mijn buurvrouw. Maar ik wist niet wat. Toen ik Lola op een dag vanuit haar kamer hoorde gillen was ik zonder kloppen bij haar naar binnen gestormd omdat ik dacht dat ze moeilijkheden had met een klant. In moeilijkheden zat ze. Maar niet door toedoen van een klant, bleek al snel. Ze stond in een hoek te huilen met haar handen voor haar gezicht. Voor haar stond de man van wie ik eerst had gedacht dat hij een verliefde klant was totdat me duidelijk was geworden dat hij haar pooier was. Haar hele kamer was overhoop gehaald en het was duidelijk wat hier gebeurd was. Hij schreeuwde en gebaarde dreigend dat ik moest maken dat ik wegkwam. Wat ik ook deed. Toen ik later die dag het verhaal aan mijn huisbaas vertelde en vroeg of hij daar wat aan wilde doen, antwoordde hij tot mijn ontzetting dat ik me daar niet meer mee moest bemoeien. Dat waren niet zijn en mijn zaken en hij wilde geen ellende in zijn huis.

Twee dagen later was Lola verdwenen en haar plaats werd ingenomen door een landgenoot.

 

Irene verklaarde me voor gek dat ik de kamer van Lola was binnengestormd. Zij drukte me opnieuw op het hart vooral uit de buurt te blijven en mijn ogen dicht en oren gesloten te houden als mijn leven me lief was. Om me duidelijk te maken welke mensen die pooiers waren en hoe listig ze te werk gingen, vertelde ze me hoe die meiden, vaak kinderen nog, met mooie praatjes vanuit een plattelandsdorpje ergens in het Oostblok werden weggelokt en uiteindelijk op de Wallen terechtkwamen.

‘Meestal worden die grieten met een of andere lulsmoes lekker gemaakt dat ze in Amsterdam, Antwerpen of ergens in Duitsland veel geld kunnen verdienen, in het nachtleven, zogenaamd als danseres in een nachtclub of ergens achter een bar. Als je geen werk hebt en amper te eten, ben je nogal snel geneigd om dat soort praatjes te geloven. Voordat die grieten hier geparkeerd worden gaan ze een heel traject door. Zo moeten ze eerst allemaal even bij één en dezelfde dokter langs, zeg maar voor een apk-keuring. Ja,’ lacht ze, ‘je kunt veel van die Oost-Europese pooiers zeggen, maar niet dat ze niet over organisatietalent beschikken. Want tijdens zo’n keuring wordt niet alleen het tietenwerk op maat gebracht, maar krijgen de aankomende flappentapsters zo nodig tegelijkertijd een liposuctie of een andere cosmetische ingreep. Daarnaast worden de meeste smoeltjes van die grietjes met een paar spuitjes opvulmiddel gemodelleerd naar Europese maatstaven. Want het product moet natuurlijk wel aantrekkelijk zijn voor de toekomstige klantjes. En als die onwetende zielen dat allemaal achter de rug hebben gaan ze gezellig nog even langs bij de Oost-Europese haarspecialist, waar ze dan getrakteerd worden op een lekkere volle bos met lang, veelal blond haar, want blond moet. Dat verkoopt het beste.

Vervolgens gaan ze nog even winkelen in een erotische supermarkt, waar ze uitgerust worden met schoenen en laarzen met hakken waarmee wij bij de eerste stap spontaan een enkelbreuk zouden oplopen, en ze en passant ook nog even worden voorzien van verschillende complete werkoutfits en een setje of vijf van die afgrijselijke IJzeren-Gordijn-bikini’s, maatje Barbie. Zogenaamd om in het nieuwe land lekker de swimming pool mee in te duiken. Jaja. Duiken zullen ze, alleen niet in het water, maar op duizenden mismaakte, vervelende, stinkende lijven van hoerenlopers met nationaliteiten waarvan ze het bestaan niet eens kenden. En als kers op de taart worden die kinderen bij aankomst in hun nieuwe gastland in een dag of twee, door een mannetje of tien, meestal vrienden en bekenden van het zogenaamde vriendje, eens goed ingeneukt, zodat ze een beetje weten waar Abraham de mosterd haalt.

En als ze dat allemaal hebben overleefd, zitten ze in de laatste fase van het traject. De fase waarin de rekening aan bod komt. In die fase wordt ze in combinatie met wat vuistwerk uitgelegd dat vriendjelief natuurlijk geen familie van Sinterklaas of de Kerstman is. Met andere woorden: dat natuurlijk wel iemand voor al die gemaakte kosten moet opdraaien. En aangezien dat niet vriendjelief is, blijft er maar één persoon over en dat is zij. Doordat door het vele werk de kosten nogal zijn opgelopen en het onderdak aan de prijzige kant is, heeft het vriendje in plaats van dat beloofde baantje achter die bar of in die nachtclub een andere betrekking voor haar weten te fiksen. En hup, voordat ze het weet zit ze naast haar vroegere klasgenootje in het rooie licht.’

Ik keek mijn vriendin ongelovig aan. De eerste aan wie ik moest denken was Lola. Ik schaamde me kapot dat ik zo laf was geweest dat ik haar toentertijd aan haar lot had overgelaten, alleen maar omdat ik te bang was dat ze mij iets zouden aandoen. Ik voelde een ontzettende boosheid in me opkomen en verweet mijn vriendin dat ze me dit niet eerder had verteld. ‘Wat had je willen doen, met je muizenlijf!’ reageerde zij, nu ook boos. ‘Die buitenlandse pooiers zijn tot alles in staat! De politie, de kamerverhuurders en die zogenaamde hulpverleners kennen die methodes, maar ze doen toch niks! En dan verwacht jij dat wij dat probleem even gaan oplossen. Nou moet jij eens goed luisteren, zuster Klivia, je komt hier net kijken en gaat mij een beetje verwijten dat ik mijn verantwoordelijkheid niet neem. Hoe bedoel je? Ik zit hier om mijn brood te verdienen, niet om pooiers aan te geven, wijven te redden of weet ik veel wat voor misstand aan de kaak te stellen. Dan was ik wel bij de politie gaan werken, wijsneus.’ Ik antwoordde niet. ‘Dagelijks worden die vrouwen hier in dure auto’s op de gracht, maar meestal op de hoek van de Nieuwmarkt en de Monnikenstraat, afgeleverd onder het oog van de vele camera’s die daar hangen. De politie hoeft alleen die camerabeelden maar af te spelen om te weten door wie die meiden worden gebracht. Dikke kans dat zo’n kind slachtoffer van pooierij is. Maar dat doen ze niet, want dat mag niet vanwege de privacy. En dat weten die luizen. Daarom gaan ze steeds brutaler te werk en durven ze iedereen openlijk te bedreigen, zoals jou is overkomen. Je mag nog blij zijn dat die Angels hier rondlopen en je geen blaffer tegen je kop hebt gekregen.

Neem maar van mij aan dat dit altijd zo zal blijven. Nu heb je de Oostblokkers, over een paar jaar zijn het misschien wel de Afghanen, wie zal het zeggen, en een paar jaar geleden had je de Turken onder leiding van Hasan en Saban. Die gekken zwaaiden hier jarenlang de scepter en hadden tientallen wijven voor hen werken. Iedereen wist dat die stuk voor stuk beestachtig door die viezeriken werden behandeld. Maar niemand die daar iets van zei. Die enkeling die het wel probeerde kan het óf niet navertellen óf heeft vandaag de dag nog steeds te kampen met de naweeën van z’n loslippigheid. Zelfs de politie kon je toen niet vertrouwen, want die was zo lek als een vergiet. Als je iets in vertrouwen aan die kerels vertelde, kwam dat vroeg of laat toch weer bij die Turken terecht. Rara, hoe kan dat? En geloof me, dat zal nu wel niet veel beter zijn. Ook agenten hebben een prijs. Hier op de gracht heeft tegenwoordig zelfs een oud-rechercheur uit de Warmoesstraat een paar hoerenkasten! Moet jij me eens uitleggen hoe hij dat bij elkaar heeft gefinancierd!

Nee, kind. De Wallen hebben hun eigen wetten, op alle terreinen. Daar kan geen wetje meer of minder tegenop. Tegenwoordig hangen de Wallen vol met camera’s. Op iedere hoek hangt er wel een! We zijn behalve het meest gefotografeerde volkje ook nog eens het meest gefilmd! Maar zoals ik al zei, wat heb je eraan als je die beelden niet mag of wilt bekijken? Waarom die dingen er dan zijn opgehangen heeft niemand me tot nu toe kunnen uitleggen. En al beloven ze morgen beterschap en gaan ze beeldje voor beeldje controleren, dan dient zich meteen het volgende probleem aan. Want dan komt weer uit dat ze geen mankracht hebben om onderzoek te doen. En weet je hoe dat komt?’

Ik haal mijn schouders op.

‘Omdat ze van mijnheer Wilders eerst de dieren moeten redden. Snap je? Zullen we dan nu een wijntje drinken?’