8
Wennen aan mijn nieuwe leven
‘Hoe zijn je eerste dagen verlopen, schat?’ is het eerste wat Irene wil weten als ik haar na vier dagen eindelijk aan de telefoon heb.
‘Gaat wel,’ zeg ik en ik vertel haar dat ik qua verdiensten zeker niet mag klagen. De eerste dag heb ik 780 euro verdiend en de dagen erna heb ik ook nog eens bijna 2000 euro bij elkaar gesprokkeld. Als het een beetje meezit, heb ik morgen al het geld voor mijn eerste termijn bij elkaar verdiend.
Maar behalve geestelijk was het ook lichamelijk zwaar. Heel zwaar. Mijn lijf voelt anders dan normaal. Ik had overal spierpijn en de eerste twee dagen buikpijn. Op sommige momenten had ik kromgelegen van de pijn. Of dat nu kwam van dat neuken met al die verschillende mannen, wat mijn lijf natuurlijk niet gewend was, of dat het psychisch was, wist ik niet. Ik voelde pijn. En dan ging ik me ook nog steeds viezer voelen. Overal waar ik liep, lag of zat hing in mijn verbeelding een penetrante zweetgeur om me heen. Ik kreeg dat gevoel met geen mogelijkheid weg gedoucht.
Er was nog meer veranderd. Zo kon ik mezelf thuis niet meer in de spiegel bekijken zonder van mezelf te walgen. Terwijl ik op mijn werk juist de godganse dag met de spiegel in de weer was. Elke keer als een klant me net even te lang had aangestaard zat ik een paar minuten met de spiegel in mijn hand op zoek naar – geen idee. Zelfvertrouwen misschien. Na mijn werk had ik nu ook geen zin meer om nog andere mensen te spreken. De telefoon opnemen kostte me al moeite. Ik was leeg als ik thuis was. Zelfs de tv of de radio verdroeg ik niet. Stil moest het zijn. Doodstil. En tot overmaat van ramp ging het met mijn eten ook al niet goed. De afgelopen dagen heb ik behalve op heel veel koffie en sigaretten alleen geleefd op een paar broodjes en droge kaakjes. En die had ik nog met tegenzin naar binnen gewerkt in de hoop dat het irritante geknor van mijn darmen zou ophouden.
‘Jaha, wat had je anders gedacht?’ klinkt het cynisch vanaf de andere kant van de lijn. ‘Dat had ik je allemaal wel kunnen vertellen. En bij zo’n gevoelig geval als jij kon je erop wachten. Daarom heb ik je ook een paar dagen met rust gelaten. Als jij de waarheid had geweten had je deze stap helemaal nooit durven zetten.’ Ondanks mijn malaise krijgt ze me toch aan het lachen. ‘Ze zouden er eigenlijk een boekje over moeten schrijven,’ vervolgt ze. ‘Een handleiding voor beginnende prostituees. En daarin zou dan niet alleen de technische kant van de zaak beschreven moeten worden, maar juist dit soort dingen. Onzekerheden. Zeg maar de geestelijke kant van het vak en dan vooral hoe je daarmee moet omgaan. Wie dat uitvindt wordt schathemeltjerijk zonder die overdaad aan pikken in d’r lijf te hebben moeten voelen. Nee kind, alle gekheid op een stokje: was het allemaal maar zo gemakkelijk. Dan zat de helft van vrouwelijk Amsterdam achter het raam. Het is een vak. En een verdomd moeilijk vak ook. Een vak waarin emoties dodelijk kunnen zijn, een minuut van onoplettendheid kan je met de dood bekopen. Dus het is helemaal niet gek dat jij even staat te wankelen op je stelten. Voordat je dit gevoel kwijt bent en op de automatische piloot kunt overstappen ben je algauw een maandje verder.’
‘Dat zeiden mijn twee nieuwe collega’s ook al,’ zeg ik.
‘Ik zal je eens wat zeggen,’ gaat Irene onverstoorbaar door. ‘Mensen denken altijd dat wij het lekker vinden om met jan en alleman in de koffer te duiken, want, zo redeneren ze, we worden er tenslotte riant voor betaald. Alsof geld en gevoel hetzelfde zijn! Maar leg dat hun maar eens uit.’ Ze gaat verder: ‘Hoeveel van die hoerenlopers die bij je binnen waren hebben de afgelopen vier dagen aan je gevraagd of ze niet te hard stootten tijdens het neuken? Of dat wat ze met je deden wel jouw goedkeuring kon wegdragen? Nou? Ik durf te wedden dat dat er geen een is geweest!’
Ik moet bekennen dat ze gelijk heeft. ‘Precies. Daar is toch alles mee gezegd. Die mannen zien je niet als mens maar als een gebruiksvoorwerp. Een afvalbak waarin ze hun kwakkie kwijt kunnen. En daarvoor is alles geoorloofd. Sommigen maken je zelfs wijs dat ze van je houden. Dat ze je wel zien zitten. En een enkeling wil je redden. Uit het leven trekken. Laat me niet lachen. Die willen jou niet, die willen die kut. Die afvalbak waarin ze onbeperkt kunnen doneren. En zodra de druk van de ketel is en ze weer buiten staan, ben jij plotseling weer die vieze hoer. Dat mens dat het nog niet waard is om doodgeschopt te worden. Als jij in deze jungle wilt overleven en nog een beetje helder het einde van het jaar wilt halen, moet jij dezelfde tactiek toepassen als zij en je lijf als je aan het werk bent zien als een instrument dat zo veel mogelijk geld voor je moet binnenhalen. En die mannen moet je zien als wandelende portemonnees. Bij elk briefje dat ze tevoorschijn halen verricht het instrument nog een handeling. Het is zoals bij Holle Bolle Gijs op de Efteling. Als je die wilt horen praten, moet je er eerst wat in gooien. Papier hier! Snap je? Zo werkt het.’
‘Dat kun jij nu wel gemakke…’
‘We hebben het er van de week wel over,’ onderbreekt ze me. ‘Ik moet je hangen. Er staat een portemonnee voor mijn raam.’
Irenes woorden echoden nog een uur door mijn hoofd. Ze had gelijk. Als ik wilde overleven, was het zaak mijn werk en mijn privéleven van elkaar te scheiden. Gevoelens op het nachtkastje, tieten en kut laten renderen en in mijn vrije tijd de boel compenseren. Daar kwam het in grove lijnen op neer. En wat daar tussenin gebeurde moest ik gewoon niet al te bewust beleven. Neuken, pijpen, beffen, desnoods wat zoenen en al die andere viezigheid moest ik niet meer als seks zien, maar als handelingen. Handelingen die beloond werden met geld. En daarmee zou de cirkel weer rond zijn. Want om dat geld was het me allemaal te doen.
‘Hoe is het met je?’ vraagt mijn huisarts als ik tegenover hem zit in de spreekkamer.
‘Gaat wel,’ zeg ik en ik vertel hem dat ik weer aan het werk ben.
‘Dat is heel mooi,’ klinkt hij oprecht blij. Hij weet tenslotte van hoe ver ik kom. ‘En hoe gaat dat zonder je medicijnen?’ Ik zucht diep en vertel dat ik daarvoor ben gekomen.
‘Zoals je weet,’ zeg ik, ‘ben ik tegen het advies van jou en de psychiater twee maanden geleden gestopt met mijn medicatie. Ik ben bang dat ik jullie achteraf gezien alsnog gelijk moet geven. Dit was geen slimme move.’ Hij knikt en maakt een korte aantekening. ‘Ik voelde me goed en dacht dat ik dat op eigen kracht had bereikt, maar ik ben erachter gekomen dat dat niet zo is. Het waren de medicijnen die me op de been hielden. Want nu ik ze niet meer slik zijn al mijn vroegere klachten weer terug.’
Mijn huisdokter neemt alle tijd, ook al zitten er nog zeker tien patiënten in zijn wachtkamer. Hij stelt me gerust en zegt dat ik me absoluut geen zorgen moet maken. Dit hoort bij mijn ziekte. ‘Je hebt een bipolaire stoornis die zorgt voor je wisselende stemmingen, dat weet je,’ zegt hij. Ik knik. Die diagnose is jaren geleden al gesteld. Maar zolang ik mezelf een beetje in acht neem, structuur in mijn dagen aanbreng en niet steeds opnieuw stop met het slikken van mijn medicijnen, is er met die ziekte van mij prima te leven. ‘Ik vind het heel goed van je dat je zelf hebt ingezien dat die medicijnen een toevoeging zijn en je leven kwalitatief verbeteren,’ zegt mijn dokter in een poging het gesprek een positieve wending te geven. ‘We gaan dus weer beginnen met medicatie?’ Met een klein stemmetje zeg ik ja.
Hij schrijft mijn recepten uit en informeert nog even naar mijn werk. ‘Ben je weer terug bij je oude baas?’ Even krijg ik de aanvechting hem de waarheid te vertellen. Van mijn financiële problemen weet hij immers. Maar hoe ik die heb opgelost heeft hij nooit gevraagd en heb ik nooit verteld. Als ik hem nu alsnog deelgenoot maak van mijn geheim kan hij mijn geestelijke terugval beter begrijpen, realiseer ik me. En praktisch gezien komt het me ook goed uit. Ik moet me toch vaker medisch laten controleren. Maar ik durf niet en lieg dat ik een nieuwe betrekking heb gevonden in het centrum van Den Haag. Tien minuten later sta ik buiten met twee recepten: antidepressivum en slaapmedicatie. Vanaf nu sta ik er tenminste niet meer alleen voor. Deze twee vrienden hebben me al vaker hun nut bewezen. Zij zullen er ook dit keer wel voor zorgen dat ik zo snel mogelijk stop met voelen.
Drie weken hield mijn geestelijke nood nog aan. Dat was de tijd die de medicijnen nodig hadden om te doen waarvoor ze bestemd waren. En intussen ging het leven door. Het waren drie lange weken, waarin ik veel verdriet had, lichamelijk moest afzien, zeven kilo aan lichaamsgewicht verloor en één keer zelfs plannen maakte om uit het leven te stappen. Van dat laatste zag ik, dankzij Marijke die anderhalf uur op me inpraatte, gelukkig af. Al die tijd was ik wel aan het werk gebleven. Mijn collega’s merkten niets aan mij. Ik lachte wanneer ik moest lachen, werd boos wanneer dat werd verwacht en reageerde gevat op vragen die mij gesteld werden. En mijn klanten hadden al helemaal geen benul van wat ik doormaakte. Ik keek hen aan van achter een dikke laag make-up. En zij waren bovendien niet bijster geïnteresseerd in mijn gevoelens, maar des te meer in mijn lijf. En dat lijf zag er door het verlies van die zeven kilo’s kennelijk nog aantrekkelijker voor ze uit. De keren dat ik daarvoor werd gecomplimenteerd waren niet te tellen. Maar met de raad van mijn collega’s in het achterhoofd deden die complimenten me niets.