5

 

Kiezen tussen twee kwaden

 

 

 

‘Dit is mijn voorstel,’ zeg ik, als ik twee dagen later tegenover Van Amerongen zit. Even daarvoor heeft zij me ontvangen met de woorden dat ik niets te vroeg ben gekomen. We zitten in haar sfeerloze kamer op de tweede verdieping van een kantorencomplex in Amsterdam-Zuid. De ongemakkelijke houten stoelen, de onpersoonlijke tl-verlichting, de grauwe lichtbeige beschilderde muren met daarop enkele vergeelde landschapstafereeltjes, het gezoem van de airco en haar kille uitstraling dragen niet bepaald bij aan een gemoedelijke stemming. Ik ben me er terdege van bewust dat het komende halfuur van cruciaal belang is voor mijn toekomst. Of ze neemt genoegen met mijn voorstel voor een afbetalingsregeling, of mijn huis wordt volgende week leeggehaald en het faillissement aangevraagd.

‘Nou, mevrouw Perquin, ik ben benieuwd wat u mij te bieden heeft,’ zegt ze terwijl ze me doordringend aankijkt. ‘Glaasje water?’ Ik knik. ‘Ik heb de afgelopen dagen, in tegenstelling tot wat u misschien dacht, mijn problemen in kaart gebracht en ze met anderen besproken,’ zeg ik. ‘Ik wil allereerst zeggen dat ik mijn oprechte excuses aan u en aan alle door mij benadeelde mensen wil aanbieden voor mijn laakbare gedrag van het afgelopen anderhalf jaar. Ik schaam me voor de gigantische puinhoop die ik heb gemaakt.’

Op het anders zo strakke gezicht van Van Amerongen zie ik een minzaam lachje verschijnen. Het doet haar natuurlijk goed mij door het stof te zien kruipen. Of beeld ik me dat in? Snel ga ik weer door. Wat maakt het ook uit. ‘Ik sta dus op een kruispunt,’ vervolg ik. ‘En ik heb de keus om links of rechts af te slaan. Rechts betekent dat u volgende week al mijn spullen verkoopt en mijn faillissement aanvraagt. Links dat dat niet gebeurt en ik mijn verantwoordelijkheid neem. Ik kies vanzelfsprekend voor het laatste.’ Ik kijk haar opnieuw recht in de ogen. Ze maakt niet de indruk dat ze wil reageren. ‘U schreef dat mijn schuld op dit moment om en nabij de 145.000 euro bedraagt, exclusief de kosten van de procedures, incasso en rente.’ Ik zie haar knikken. ‘Met zo’n hoog bedrag,’ zeg ik, ‘kan daar dus de komende jaren gemakkelijk nog eens een halve ton aan rente en weet ik veel wat voor kosten nog meer bij komen.’

Ik neem een slok water. Stiltes in moeilijke gesprekken zijn goed, heb ik van mijn vroegere baas geleerd. Dat geeft de tegenpartij de kans om de boodschap even rustig op zich in te laten werken. Maar Van Amerongen heeft kennelijk geen behoefte aan stilte. Ze maant me om door te gaan en ter zake te komen. ‘Ik wilde er net aan beginnen,’ zeg ik geergerd. ‘Dus vanaf de eerste van de volgende maand en vervolgens de komende zevenenveertig maanden zal ik u een bedrag betalen van 3000 euro. Na achtenveertig maanden zou dat 144.000 euro zijn. En dat bedrag lijkt me voldoende.’ Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Heeft u verder nog iets te zeggen?’ Ik wil nee zeggen, maar bedenk me en vertel haar dat ik me deze morgen heb laten bijstaan door een advocaat. Samen hebben we dit voorstel uitgewerkt. Ze weet nu in elk geval dat ik er niet meer alleen voor sta. Ik doe net of ik haar verwonderde blikken niet zie. Maar ze herstelt zich snel. Van Amerongen zou Van Amerongen niet zijn als ze meteen akkoord ging met mijn voorstel. Ik moet het vooral niet persoonlijk zien, maar ik moet kunnen begrijpen dat mijn schuldeisers niet staan te springen als zij ze op de hoogte zou brengen van mijn voorstel. Ze zouden immers veel rente mislopen. Op die manier worden zij gestraft voor iets waarvan de fout bij mij ligt. En over de kosten die het deurwaarderskantoor in mijn zaak heeft gemaakt valt wat haar betreft al helemaal niet te praten.

Gelukkig heeft mijn advocaat me goed ingelicht over het spel dat de deurwaarder ongetwijfeld zou gaan spelen zodra ik mijn voorstel aan haar kenbaar had gemaakt. Hij heeft me op het hart gedrukt om daar vooral rustig onder te blijven en haar de gelegenheid te geven haar spel te spelen. Mocht ze bij haar standpunt blijven en niet akkoord gaan met het aangeboden bedrag, dan moest ik niet in paniek raken. In dat geval hebben we nog een andere troef achter de hand. Eentje die haar en de schuldeisers slechter zou uitkomen dan de deal die nu voor ze ligt.

 

Terwijl ik het gesprek met mijn advocaat nog eens in gedachten doorneem, zit de deurwaarder helemaal in haar rol. Om de spanning nog wat op te voeren verlaat ze zelfs even de kamer om, zoals ze zegt, met een collega te overleggen. En natuurlijk heeft ze slecht nieuws als ze vijf minuten later terugkomt. ‘Mevrouw Perquin,’ zegt ze, terwijl ze mijn inmiddels vijf centimeter dikke dossier dat voor haar ligt opnieuw openslaat. ‘Mijn collega en ik hebben samen de zaak bekeken en zijn tot het volgende besluit gekomen. U betaalt in plaats van 48 termijnen 63 termijnen van 3000 euro. In die extra termijnen zitten ook een deel van de rente, incasso en overige kosten die in alle procedures door ons kantoor zijn gemaakt. Wat denkt u?’

In mijn hoofd reken ik snel uit dat die 15 extra termijnen me nog eens 45.000 euro zouden kosten. Dat nooit! ‘Mijn werkelijke schuld, zo staat hier, is ongeveer 118.000 euro. De rest, zo’n kleine 27.000 euro, is dus allemaal kosten en rente. Ik vind eerlijk gezegd dat u en de schuldeisers intussen wel genoeg aan rente en kosten verdiend hebben.’

‘Als u niet akkoord gaat met ons voorstel, zit er wat mij betreft niets anders op dan de gedwongen verkoop door te laten gaan en uw faillissement aan te vragen.’

 

Mijn advocaat is laaiend als ik hem opbel en verslag doe van het gesprek. ‘Maak je geen zorgen, ze zal ons bod uiteindelijk toch accepteren,’ probeert hij me gerust te stellen. ‘Het is dit bod of de openbare verkoop, waarmee ze met een beetje geluk hooguit 30.000 tot 40.000 euro zal binnenhalen. Ze is niet gek en ze weet heus wel dat als ze hier niet op ingaat je alsnog voor de schuldsanering zal kiezen en zij achter het net zal vissen. Met die boodschap zal ze niet graag aankomen bij haar opdrachtgevers. Zeker niet als die van mij een brief hebben gekregen waarin ik hun ons voorstel nog eens uitleg. Vanaf nu zal ik de zaak overnemen, neem maar wat afstand. Ik bel haar vandaag nog op en zeg haar dat er maandagmorgen een schrijven van mij ligt waarin ik een en ander nog eens duidelijk zal maken.’

 

Irene is des duivels als ik haar van de stand van zaken op de hoogte breng. Ze overweegt zelfs een paar vrienden in te schakelen om die Van Amerongen een lesje te leren. Iets wat ik haar met moeite weer uit het hoofd kan praten. Tegenover mijn ouders, die uitgerekend op zaterdagmiddag voor mijn deur staan, houd ik mijn mond over alle financiële problemen en de gebeurtenissen van de afgelopen weken. Ze hebben intussen al genoeg met me meegemaakt en hierdoor zouden ze alleen maar van de kaart raken. Ze weten niet beter dan dat ik het afgelopen anderhalf jaar in een depressie heb gezeten en daardoor niet altijd even bereikbaar voor ze ben geweest.

De relatie tussen mijn ouders en mij is altijd nogal moeizaam geweest. Ik ben volgens hen het zwarte schaap omdat ik altijd mijn eigen gang ben gegaan. Als kind weigerde ik in het familiebedrijf te werken. En toen ik na mijn middelbareschooltijd niet de studierichting koos die zij voor me in gedachten hadden waren de rapen helemaal gaar. Ik verliet het ouderlijk huis en ging studeren in Amsterdam. Omdat ik absoluut niet wilde dat ze me financieel zouden bijstaan betaalde ik mijn studie door er allerlei baantjes bij te doen en met een beetje hulp van de studiefinanciering. Voor mijn ouders was het feit dat ik mijn eigen weg heb gekozen reden om vier jaar lang bijna niet tegen me te spreken. Pas nadat ze via mijn zus hadden gehoord dat ik een goede baan had bemachtigd werd ik weer in genade aangenomen. Vanaf dat moment was ik weer welkom op verjaardagen en andere familiefeesten. Op de vraag hoe het met me gaat, lieg ik dat het zachtjesaan weer de goede kant op gaat en dat ik vanaf volgende week zelfs weer aan het werk ga. Ze zijn zichtbaar opgelucht dat ik die voor hen onbegrijpelijke ‘ziekte’ heb overwonnen. Dat ik weer aan het werk ben is overigens niet gelogen. Gisteren heb ik namelijk, voordat ik naar de deurwaarder ging, voor mezelf besloten het Wallenwerk een kans te geven. Ik had het gesprek met Irene nog eens overdacht en was ervan overtuigd geraakt dat het werk niet zo erg kon zijn.

 

‘Heb ik je het niet gezegd! Ze is akkoord!’ klinkt het door mijn telefoon. ‘Achtenveertig termijnen en geen cent méér! De papieren worden eind van de ochtend bij mij op kantoor bezorgd. Ze staat er wel op dat zij ze voor vijven vandaag ondertekend terug in haar bezit heeft. Kun jij om twee uur bij mij op kantoor zijn?’ Ik haak lachend in, spring uit bed en loop dansend naar de woonkamer.

‘Zou het dan toch gelukt zijn? Ben ik dan toch over achtenveertig maanden van deze ellende verlost?’ vraag ik mezelf hardop af. Ik heb geen reden om aan mijn advocaat te twijfelen, maar met Van Amerongen weet je het nooit. Voor hetzelfde geld bedenkt ze zich alsnog. ‘Zie je nou wel, lieverd, wat voor een klerewijf dat deurwaardersmens is,’ zegt Irene als ik haar even later aan de telefoon heb. ‘Als je hebt getekend, fiets dan even bij me langs, gaan we dat goede nieuws vieren. En dan kan ik je meteen nog een en ander over je nieuwe werk vertellen. Volgende week vrijdag is het al de eerste, en als ik me goed herinner moet je dan je eerste termijntje afdokken bij dat klerewijf. Ik zie je straks, collega!’