19
Hij was daar minder zeker van – hij had hoegenaamd geen enkele zekerheid – tegen de tijd dat ze gereed waren om te vertrekken. Het langdurige, noodgedwongen, gekleed gaan in zijn ruimtepak maakte zijn lichaam opstandig: het plaagde hem met aanvallen van jeuk, stank, en misselijkheid. Paradoxaal genoeg zou alles misschien nog ondraaglijker zijn geweest als de honger en de last van zijn gewicht hem niet zo hadden uitgeput. Dat stelde hem tenminste in staat de meeste tijd te slapen, terwijl Theors volk zijn schip vollaadde. ‘Nu zat hij rechtop in zijn stuurstoel, Lorraine naast hem, en hij vroeg zich af hoe hij ooit had kunnen denken dat zo’n fantastisch plan als dat van hem zou kunnen slagen. Hoewel er geen alternatief was, of wel soms? Ze zouden in de vuurpotten van Ath water voor hem kunnen zuiveren, maar Theor betwijfelde of de smidse, door de oorlog ontwricht, gauw genoeg weer in bedrijf zou kunnen komen om de menselijke gasten van nut te zijn. Misschien had Fraser, als hij goed gevoed en uitgerust was geweest, een minder hachelijk plan kunnen bedenken. Maar het zware bloed weigerde zijn brein te activeren, zijn enkels zwollen op, en zijn hoofd zat potdicht. Jupiter was geen oord waar een mens het lang kon uithouden; en als die mens dan nog de laatste twaalf jaar op Ganymedes had doorgebracht, en oud begon te worden … Hij staarde naar de uitbundige en prachtige zonsondergang daarbuiten. De zon zelf was door de vele wolkenlagen niet zichtbaar, maar een deel van de hemel was altijd helderder dan de rest. Die helderheid had de nevel in het westen in vuur en vlam gezet. Het licht weerkaatste tegen de noordelijke rotswand, en het leek alsof de Wilde Muur gesmolten was en toch op de een of andere manier overeind bleef staan. De takken van de bomen bogen en zwaaiden in een trage wind die blies met het geluid van de oceaan. Boven het open land was een mist opgekomen, alsof er een purperen waas overheen was gelegd; maar de rivier glinsterde nog steeds als staal.
‘Ik wou …’
‘Wat, Mark?’
‘Dwaasheid. Dat ik op een dag hier zou kunnen terugkomen.’
‘Waarom niet? Met peppillen en de goeie uitrusting zou je hier een flinke tijd kunnen blijven. Dacht je dat ik niet zou willen terugkomen? Maar ik ben een vrouw, en niet voor dat werk geoefend, en … ik zal nooit terugkomen. Maar jij, met jouw kennis, en met al die dankbaarheid die iedereen jouw verschuldigd is – allemensen, ze stáán er natuurlijk op dat jij met de eerstvolgende expeditie meegaat.’
‘Ik ben bang van niet. Alles wat ik zou kunnen doen, kan net zo goed vanuit een ruimtepost worden gedaan. Ik heb hier niets te zoeken. Alle poeiertjes en pillen ten spijt, ik kan het niet meer zo goed of zo lang als een jongere vent; ik zou het werk maar hinderen. Dus je ziet, Lory, we hebben allebei dezelfde onvervulde wens. Plus wat we nog meer gemeen hebben.’
Ze beet op haar lip en gaf geen antwoord.
‘Maar ik wou dat ik niet zo moe en zwaar in mijn hoofd was,’ zei Fraser. ‘Het bevalt me niks wat ik daarbuiten zie. Het dringt niet helemaal tot me door. Jij bent in betere conditie. Kijk goed rond, wil je, Lory? En luister naar de wind, voel zelfs het gewicht ervan. Dan kun je me later vertellen hoe het allemaal was.’
‘Als er een later komt,’ zei ze.
‘We zullen ervan moeten uitgaan dat we ons plan uitvoeren, wat blijft ons anders over?’
‘Ik dacht niet aan de operatie tegen Swayne, Mark. Ik bedoelde daarná.’
Theor riep een bevel. De Jupiterianen die bij het laadluik aan het werk waren geweest, verspreidden zich. Het was niet billijk geweest om hen zo onmiddellijk na hun zware strijd aan het werk te zetten om de drukcabine vol met ijsbrokken te laden. Fraser zag hoe de ronde hoofden gebogen waren, de hanekammen slap omlaag, de armen futloos neerhangend, de robuuste gestreepte lijven nauwelijks in staat om naar de rivier te schuifelen. Maar ze konden nu rusten voordat ze naar huis gingen. Het werk van de mensen was amper begonnen.
Theor zelf kwam bij de boeg staan. Het licht van de ondergaande zon weerspiegelde op zijn schijf aan zijn borst en in de grote ogen. ‘We zijn klaar, broeder,’ zei hij. ‘Ik zou willen dat we meer konden doen. Maar we hebben je niets meer te bieden behalve onze hoop.’
‘Je hebt genoeg gedaan,’ zei Fraser.
‘Moet je meteen weg?’
‘Ja.’
‘Ik heb je nog niet eens buiten dat schip gezien. En we zullen elkaar nooit de hand drukken. Ja, ja, dit is een vreemd universum.’
‘Zodra ik kan, roep ik je op.’
‘Ik zal geen rust hebben, voor je dat doet. Mogen de Machten altijd met je zijn.’
‘Tot ziens, Theor.’
‘Vaarwel, Mark.’
Theor trok zich tot op veilige afstand terug. Fraser drukte op een knop om het luik te sluiten en toen op een andere om de motor te starten. Warmte vulde de gaszak. Het schip steeg op. Theor wuifde. Fraser en Lorraine keken naar hem tot hij in de verte en de duisternis verdween.
De opstijging verliep traag. Fraser moest gas uit de zak laten ontsnappen om te voorkomen dat ze door te grote druk openscheurde. Op de geëigende hoogte sloot hij de luchtmonstercellen. Het schip bewoog zich moeizaam voort, zwaar beladen. Hij vreesde een storm. Maar die bleef uit. Het was alsof de hele planeet hem wilde helpen.
Eindelijk zag hij de zon, hij startte de straalmotoren en voelde zijn hart onder de versnelling zwoegen. Toen hij eindelijk giste dat ze in hun baan waren, was de eenvoudige daad van het afzetten van de motoren vrijwel het enige waartoe hij nog in staat was. Hij viel als een blok in slaap.
Uren later werd hij wakker, slap, pijnlijk en uitgehongerd, maar toch meer verkwikt dan hij verwacht had. Zijn brein was haast onnatuurlijk helder. Toch scheen de op Jupiter doorgebrachte tijd niet helemaal realiteit, het was al iets dat hij lang geleden gedroomd had. Er bestond voor hem niets, behalve de cabine, de vrouw, en de voor hem liggende taak. ‘Ik geloof dat we nu maar beter onze noodrantsoenen kunnen opeten, vind je niet?’ zei Lorraine. ‘We zullen onze kracht nodig hebben.’
‘Mmm. Maak ze maar open.’
Het spul smaakte naar niets. Hij dronk naar hartelust; er was nu geen reden meer om water te sparen. ‘Nou,’ zei hij, ‘nu zullen we onze omschakeling moeten gaan uitknobbelen.’ ‘Dat heb ik al gedaan,’ antwoordde Lorraine. ‘Ik was al veel eerder wakker dan jij.’ Ze wees op een wirwar van gereedschap, draad en onderdelen, uitgestald op een van de britsen. ‘Sterker nog, ik ben er al bijna mee klaar.’
‘Braaf meisje.’ Fraser keek haar aan en bleef haar aankijken. Het geelbruine licht van de planeet flatteerde haar gelaatstrekken, maakte ze minder scherp, gaf ze een betovering waarvan hij zich maar al te zeer bewust was. ‘Weet je,’ zei hij, haast onwillekeurig, ‘je bent mooi.’
‘Zeg dat niet, Mark,’ mompelde ze; en toen: ‘Of nee, zeg het maar wel. Voor deze ene keer. Een andere keer komt er toch niet. Wel?’
‘Ik denk van niet.’
‘Ik ga terug naar de Aarde,’ zei ze.
‘Nee!’
‘Ik moet wel. Het is mijn enige uitweg.’ ‘Nou… ik wou dat je het niet deed,’ zei hij.
‘Nee, dat wou je niet, Mark. Heel diep van binnen niet.’ ‘Ik zou de man die met jou trouwt, kunnen benijden.’
‘Ik benijd jouw vrouw. Maar weet je, ik ben niet jaloers op haar. Ik heb met haar te doen. Ik heb medelijden met haar, omdat zij nooit zal hebben wat ik heb gehad.’
‘Jij hebt het alleen maar moeilijk gehad.’
‘Samen met jou.’ Ze knipperde met haar ogen. ‘Vooruit, we kunnen maar beter aan het werk gaan voor ik begin te grienen.’
Fraser vloekte achter op elkaar geperste lippen. Als Lorraine nou maar een atoompje minder integer was… Maar ze had natuurlijk gelijk, en hij was een schoft om wat hij heel even gehoopt had. Het leven is geen sprookjesboek, hield hij zich zelf voor. Het brengt geen gelukkig slot. Het gaat gewoon door.
Zich zorgvuldig zo onpersoonlijk mogelijk gedragend, voltooiden ze de installatie. Op het instrumentenpaneel was een eenvoudige dodemans-schakelaar gemonteerd die verbonden was met de hoofd-stuwkrachtregelaar en met een op batterijen werkende tijdklok. Een versnelling van één Ganymedische G leverde voldoende gewicht om het contact tot stand te brengen.
‘Ik denk wel dat het zal werken,’ zei Fraser schouderophalend, ‘en laten we hopen dat we het zullen overleven.’
Even later bevond Jupiter zich tussen hen en de zon. Hij zag een dergelijke veelvoud aan sterren dat hij zijn hele vliegerservaring nodig had om de sterrenbeelden te identificeren. Ganymedes was zichtbaar, een klein, koud sikkeltje. Hij drukte de computerknoppen in, om een koers te berekenen die hen naar het gewenste punt moest brengen. De laatste manoeuvres zouden op goed geluk moeten worden uitgevoerd, een hachelijke onderneming, maar uitvoerbaar als je een vaardige hand en een groot reactievermogen had.
Het schip voegde zich sidderend naar zijn hand. Ze lieten Jupiter achter zich. De eerste fasen waren moeilijk. Ze zouden onder lage stuwkracht spiraalsgewijs hebben kunnen wegkomen, maar dat zou veel tijd hebben gevergd, en dus gaf hij verscheidene minuten lang een volle vijf G’s. Daarna was de Olympia zover los dat hij de versnelling kon minderen. Het grootste deel van de reis maakte hij op een halve Aardse G. Afgezien van de noodzaak om hun lichamen verdere marteling te besparen, wilde hij de snelheid niet zo hoog opvoeren dat hij de zaak niet meer in de hand zou kunnen houden. Koerscorrecties waren zonder dat al moeilijk genoeg.
Gedurende de daaropvolgende uren praatten ze samen, hij en Lorraine, maar wat zij te zeggen, hadden, ging niemand iets aan. Zelfs Eve niet.
Ze naderden Ganymedes. Het verbaasde Fraser te merken hoe weinig angst hij voelde en hoe hoog zijn verwachtingen gespannen waren. Er zat iets verkeerds in om je schuldig te voelen wegens het doden van wezens van een andere soort, en geen enkel schuldgevoel te hebben ten aanzien van wat er zou kunnen gebeuren met mensen die even warmbloedig waren als hij zelf. Nou, de Ulunt-Khazuls hadden hem persoonlijk weinig kwaad gedaan en ze waren niet in staat geweest om iets terug te doen. Nu stonden de zaken anders. Heel anders!
Met een nijdig gebaar schakelde hij de boordzender in. ‘Ruimteschip Olympia roep ruimteverkeerscontrole Aurora,’ snauwde hij tegen het ruige berglandschap dat zich voor hem ontrolde. ‘Verzoeke richtstraal en vergunning om te landen.’ ‘Wat? Olympia zei u?’ riep een onbekende stem.
‘Dat zei ik.’ Fraser noemde zijn gegiste coördinaten.
‘Je radar kan me ergens in die buurt vinden. Kom op, waar blijft die straal. Maar maak je niet ongerust. We komen om ons over te geven.’
‘Wacht even. Hebt u even geduld? Ik moet met mijn meerderen overleggen.’
Welzeker, ik kan wachten. Ik mag dan de pest in hebben,maar ik voel er niks voor om Lory’s leven weer in gevaar te brengen. En toch ga ik dat doen.
De radio kraakte van de storingsgeluiden. ‘Aurora ruimtevaartcontrole aan Olympia. Hier komt een gesprek voor u.’ Een seconde later schalde Swayne’s bitse en woedende stem in zijn oren. ‘Jij! Wat ben je van plan?’
‘We zijn verslagen,’ zei Fraser. ‘We probeerden jullie mores te leren en dat is ons niet gelukt, dus komen we terug.’
‘Wie ben jij eigenlijk? Vlasek is zeker bij je, is het niet?’ ‘Ja,’ zei Lorraine. ‘En ik ben er trots op.’
Fraser noemde zijn eigen naam. Iets anders zou geen enkele zin hebben gehad.
‘Hoe kon je die raket ontwijken?’ vroeg Swayne op hoge toon.
Fraser vertelde het hem, waarheidsgetrouw. ‘We zijn op Jupiter geland,’ besloot hij. ‘Als we dichterbij komen, kun je zien dat de gaszak gevuld is. We hadden een vage hoop dat de Jupiterianen ons op de een of andere manier zouden kunnen helpen. Maar het radiobaken daar functioneerde niet meer. Ik denk dat de invallers het ding vernield hebben. Jullie hebben toch over die oorlog daar gehoord? We konden niet eens de stad vinden waarmee we verbinding hebben gehad. Onze voorraden raakten op. We besloten terug te gaan.’
‘Ga in een parkeerbaan, dan stuur ik een patrouilleschip om jullie te enteren.’
‘Liever niet,’ zei Fraser. ‘Onze lucht is aardig bedorven. We zouden dood kunnen zijn voordat jouw boot op snelheid is. Geef me een richtstraal, dan volg ik die omlaag naar de ruimtehaven.’
‘Mmm… nee, je zult het risico moeten lopen. Ik vertrouw je voor geen zier.’
‘Wat zouden we verdomme kunnen doen? Een zelfmoordduik wagen op dat kostbare schip van jou? Een raket zou ons tot poeier blazen voordat we halverwege waren. Zouden we zijn teruggekomen als we niet wilden blijven leven?’ Swayne aarzelde. Fraser zag in gedachten dat magere, in gepeins verwrongen gezicht voor zich. Eindelijk zei Swayne: ‘Stel je er zoveel prijs op om in leven te blijven dat je ons de namen van je medeplichtigen wilt noemen?’
Frasers hart sprong op. Dit is het! Hij opende zijn mond. Lorraine schudde haar hoofd en hief een vinger op tot voor haar vizier.
‘Nou?’ vroeg Swayne. ‘Voor mensen die bijna geen lucht meer hebben, aarzelen jullie allemachtig lang.’
‘Het is heel wat, wat je ons daar vraagt,’ zei Lorraine.
‘Ik wil die namen horen, terwijl jullie omlaag komen. Anders schiet ik jullie neer. Verder verhoor volgt nadat jullie geland zijn.’
‘Goed,’ mompelde ze.
Braaf meisje, dacht Fraser. Dat tegenstribbelen overtuigde hem.
De radar had de Olympia inmiddels gesignaleerd. De lichtstraal flitste aan en kreeg hen te pakken.
‘Geef me mijn positie en ook mijn snelheid,’ zei Fraser. ‘Allicht,’ zei Swayne. ‘Maar ik heb nadere instructies. Ik wil niet dat je op het veld landt. Je zou wel eens in de verleiding kunnen komen om een paar grapjes uit te halen. Met je straalpijpen bij voorbeeld, zodra je ons eenmaal binnen je bereik hebt. Zet je kist neer op de Sinus, een mijl ten westen van Aurora, pal ten noorden van de Navajo Krater, waar we je onder schot kunnen houden. De geringste afwijking van deze koers, en we schieten.’
‘Best,’ zei Fraser nors. ‘Zet me over op controle.’
‘Direct. Vlasek, begin maar met me die namen te noemen.’ Omdat zijn radio op de toren stond afgestemd, kon Fraser haar niet horen. Hij zag haar lippen bewegen, en meende haar woorden van haar lippen te kunnen aflezen. Bill Enderby? Pete Lapointe? Ellen Swanberg? We moeten dit tot een goed einde brengen, dacht hij, anders gaan zij er ook aan.
Zijn wroeging vervaagde doordat hij al zijn aandacht nodig had voor zijn koerscorrecties.
Terwijl hij zwenkte, doemde achter hem de maan steeds groter op, tot haar toppen door de vensters schenen te priemen. Aurora baadde in het ochtendlicht; Jupiter was een bleke, verre sikkel. De motor raasde en krijste.
‘Je gaat recht omlaag in zestig seconden,’ zei de stem tegen hem. ‘Ik tel af: zestig, negenenvijftig, achtenvijftig … nul. Over en sluiten.’
Fraser keek neer op Mare Navium, donker en kaal, de Dante Kloof, de getande toppen van de Gunnison. Op een dag zou hier een zee bruisen. Maar hij zou dan heel oud zijn. Hij dacht aan terugkeren naar de aarde en realiseerde zich dat hij dat niet kon. Want dan kon Lorraine er niet heen, en haar kwamen oceanen en de blauwe hemel toe.
De grond stormde op hem af. Hij gaf wat zij-stuwkracht met zijn stuurraketten om de krater te ontwijken die naar hem graaide. Nú, zei de hoogtemeter. Hij duwde de knop in om het landingsgestel te laten zakken. Stof kolkte rondom hem. Balancerend op de vuurgloed koos hij het juiste ogenblik. Dit was een lastig schip om niet aerodynamisch aan de grond te zetten. Dat zou op een grotere wereld dan Ganymedes niet kunnen en hij was niet opgeleid om dit schip te besturen. Als hij neerstortte…
‘Dat ben ik niet van plan,’ zei hij tegen zich zelf, schakelde de hoofdmotor uit en gaf tegenstuwkracht. De neus zwaaide in horizontale stand. Stuurraketten gaven minder versnelling dan de zwaartekracht. Het schip zakte.
De verende, van wielen voorziene landingspoten vingen de grootste schok op. Niettemin voelde hij de dreun. Hij proefde bloed en realiseerde zich dat hij op zijn tong gebeten had. Echt iets voor de grote held. De atoommotor bleef draaien, maar door het geluid heen werd de stilte hoorbaar. Buiten dwarrelde het stof tot rust en de zon verscheen.
Lorraine trok haar helmcontact los van het instrumentenpaneel, stemde af op de normale golflengte, en zei: ‘Hij wil dat we er meteen uitkomen. Ik heb hem gezegd dat we drukgas hier binnen hebben, en niet door de luchtsluis geblazen willen worden. We hebben dus tijd om rustig door de sluis te gaan en…’ Haar woorden vervaagden. Ze was al bezig met haar riemen.
Ongerust zocht Fraser naar de Wega. Het schip glinsterde op het veld, zelfs op een mijl afstand een kolossaal gevaarte. Hij slaakte een zucht van opluchting; de Olympia stond precies goed gericht. Hij had een excuus achter de hand gehouden om haar zo nodig een andere stand te geven, maar Swayne was zo argwanend dat het hem waarschijnlijk niet gelukt zou zijn. Snel schakelde hij de automatische piloot in op het kompas.
Lorraine startte de tijdklok. ‘Vijf minuten,’ zei ze. ‘Laten we gaan.’ Haar gezicht was erg wit.
Ze gingen de luchtsluis in en wachtten tot die leeggepompt was. Fraser voelde zich merkwaardig rustig. Hij had gedaan wat hij kon; de rest moest hij overlaten aan de natuurkundige wetten. Of, misschien, aan God. Hij gaf een klopje op het staal naast hem. ‘Tot ziens,’ zei hij. ‘Je was een verdomd goed schip.’
Lorraine begon te huilen, zachtjes en met afgewend gezicht. Het gezoem van de pomp verstomde. Fraser duwde de buitendeur open. Zonder de hulp van een ladder leek de grond een heel eind weg. Hij sprong. Bij het neerkomen bezeerde hij zijn schenen.
Lorraine sprong naast hem neer. Ze duwde haar helm tegen de zijne. ‘Ze houden ons van het slagschip af in de gaten,’ zei ze, overbodig. ‘We kunnen beter heel kalm weglopen.’ ‘Om dan door de ontploffing in lichterlaaie te worden gezet? Geen sprake van!’ Hij trok aan haar arm. Ze holden naar de Navajo Krater.
‘Hé daar, jullie!’ Swayne’s stem knetterde in hun koptelefoon. ‘Waar willen jullie naar toe?’
‘Nou ja, we moeten om de veiligheidsmuur heen,’ zei Fraser onschuldig. ‘Je wilt ons toch in de stad hebben, niet?’
‘Ik wil je midden op het veld hebben. En vlug, voor we gaan schieten.’ Miljoenen jaren geleden had een meteoriet de krater getroffen. De inslag was nog duidelijk te zien. De steenklomp lag aan de voet van de helling. Fraser en Lorraine holden er naar toe.
Een laserstraal flitste aan, ondraaglijk fel. De lava smolt waar de straal de bodem raakte en hij zwenkte achter de voortrennende prooi aan. Fraser greep Lorraine en smeet haar tegen de grond en liet zich zelf als schild voor haar vallen.
‘Nee,’ riep ze, ‘jij hebt Eve…’
De tijdklok voltooide haar afgestelde aantal omwentelingen. Een relais klikte een pal om. Een veer rukte de hefboom om die met de hoofdschakelaar verbonden was. De Olympia sprong naar voren.
Iemand vuurde een granaat af. Het projectiel ontplofte meters achter de plek waar het schip gestaan had. De kolossale kracht van de uitlaatgassen verpulverde de kleinere scherven. In een kolkende mist trok alles over Fraser heen. De grond schudde en beukte hem. Hitte klauwde door zijn pantsering. Verblind, verdoofd, hoorde hij een zo machtig gebulder dat het ophield geluid te zijn. Een ontketende oerkracht die zijn gebeente scheen te vermalen. Als de Olympia minder solide gebouwd was geweest, zouden de landingspoten haar hebben opengescheurd. Nu echter trokken de wielen een dubbel spoor van rook, stof, vonken en splinters. Afgesteld op een rechte koers gebruikte de automatische piloot zijraketten voor correctie, vlammengeweld naar rechts en links spuwend tegen de vulkaan die aan de achterzijde laaide. De mannen op de Wega hadden misschien vijftien seconden om naar het monster te kijken dat op hen afstormde.
De aanval was niet te stuiten. Het schip van Jupiter was onder de laagste stand van de kanonnen en raketlanceerbuizen voordat een mens ze opnieuw zou kunnen richten. Een laserbatterij zou haar misschien nog tijdig hebben kunnen vernietigen. Maar die tijd was niemand gegund.
Toch was de Wega gevechtsparaat, de motoren warm gedraaid, alle geschut bemand. De gezagvoerder schakelde in en de stuwraketten braakten vuur. Met maximale stuwkracht steeg het schip op boven het aanstormende gevaarte, spoot haar uitlaatgassen erop neer met een kracht die het beton eronder vergruizelde.
De gaszak explodeerde. De dunnere cellen in het ruim van de Olympia bezweken. Jupiteriaanse atmosfeer explodeerde tot een vacuüm. Onder dat kolossale geweld en reeds verzwakt door de straalgassen van het slagschip en de nu bezweken constructieversteviging, barstte het op oppervlaktegesteldheid berekende compartiment uiteen. Waterstof kwam vrij onder een druk die groter was dan die op de zeebodem. Schrootbrokken en klompen ijs werden ten hemel geslingerd. In het luchtledige en bij de hoge temperaturen van de uitlaatgassen werden de watermoleculen al rondvliegend gekraakt. De ontketende energie zou kunnen worden gemeten, maar was onvoorstelbaar. Een schokgolf door de steenbodem van Ganymedes smeet Fraser omhoog. Hij viel met een dreun weer neer en rolde enkele malen over de kop voor hij bleef liggen. Hij merkte het nauwelijks. Er viel niets anders te merken dan die helse vuurgloed die de Wega wegvaagde.
Het was in minder dan een seconde voorbij. De gassen dreven weg in de interstellaire ruimte. Er was in het veld een diepe krater geslagen. Wrakstukken regenden erin neer, rook en stof kringelden op. De sterren glinsterden voort en er viel een oneindige en verschrikkelijke stilte.
Fraser ging wankelend staan en hielp Lorraine overeind. Ze staarde hem aan. ‘Alles goed met je?’ vroeg een deel van hem. De rest was nog in de greep van het geweld.
‘Ik leef tenminste,’ hijgde ze. ‘En jij? De stad?’ Wanhopig tuurde ze in oostelijke richting, tegen de zon in. De veiligheidsmuur was gedeeltelijk verwoest, de grote radiomast grotesk gebogen. Maar Aurora zelf stond overeind.
‘We hebben het gedaan,’ fluisterde hij. ‘Bij God, het is ons gelukt.’
‘Ja. M-maar … O, ik weet niet, er zouden trompetten voor me moeten schallen. geloof ik. Maar voorlopig merk ik alleen maar overal pijn, een verlangen naar rust, en ik denk alleen maar aan al die arme jonge kerels en… Laten we maar gaan.’ Haar gehandschoende hand sloot zich om de zijne. Hij moest opeens aan Ann denken.
Bill Enderby kwam hen tegemoet toen ze de westelijke centrale luchtsluis naderden. Hij bleef staan en wachtte, hoekig in zijn ruimtepak. Het gezicht achter de helm straalde van overwinningsvreugde.
‘Hallo,’ zei hij verlegen.
‘Hoe is het met het garnizoen daarbinnen?’ vroeg Frazer. ‘Ze hebben niets gedaan,’ zei Enderby, ‘Wat konden ze doen? Swayne was aan boord van dat schip, samen met het grootste deel van de bezetters.’ Hij hief het vuurwapen op dat hij bij zich had. ‘Ik heb dit een van die kerels afgepakt. Hij bleef gewoon zitten en huilde. We zijn ze nu aan het arresteren.’
‘Er zijn nog steeds patrouilleschepen op pad,’ zei Lorraine. ‘Heb daar maar geen zorg over. Wat kunnen die doen, behalve binnenkomen om zich over te geven wanneer hun brandstof op is? Zelfs als ze zouden proberen ons aan te vallen, hebben ze elk maar drie of vier kleine raketten, prima tegen een ruimteschip, maar vrij nutteloos tegen een stad als Aurora. Niet dat ze het zullen proberen. Hun zaak is verloren, en zonder ons zouden ze gewoon van honger omkomen.’
Enderby slaakte een diepe zucht. ‘Dit hebben jullie gedaan, is het niet?’ vroeg hij. ‘Jullie tweeën?’
‘Wij drieën,’ zei Fraser. Hij verklaarde zich niet nader.
‘Ik heb er gewoon geen woorden voor,’ zei Enderby. ‘Niemand. Die woorden zijn nog niet gemaakt. Hier, eh, juffrouw Vlasek.’ Onbeholpen duwde hij haar het vuurwapen in de handen. ‘Dit is een verdomd mooi wapentje. U mag het hebben.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, dankjewel. Ik wil nooit meer een wapen aanraken. Kun je ons naar een dokter brengen?’ ‘O, hemel, ja. Wat u maar wilt!’ Vreugde veranderde in bezorgdheid. U bent toch niet gewond?’
‘O, nee,’ ze ze. ‘Niets ernstigs. Maar ik ben zo verschrikkelijk moe.’
Toen ze bij de luchtsluis kwamen, leunde ze tegen Fraser aan. ‘Weet je,’ zei hij, ‘ik voel me helemaal niet moe.’ De opmerking was misschien een beetje harteloos, maar het was er uit voor hij het wist, toen hij daar stond met hoog geheven hoofd.
Zoals Colin en Ann het hoofd hoog geheven zullen houden, dacht hij. Het lijkt al onmogelijk dat ik, nietig persoontje die ik ben, de eer had dat recht voor hen te kopen. Hij keek omhoog. De zon naderde Jupiter. Eve zou hier wel snel zijn.