10

‘Mark,’ zei hij. ‘Ben je daar nog?’

Hij ging weer aan het roer zitten, maakte de helmstok los en bracht het stampende scheepje in de koers.

‘Ja, natuurlijk ben ik er nog,’ klonk Frasers stem door het kabaal van de regen en de zee. ‘Alles goed met je? Ben je ontsnapt?’

‘Dat wás ik. Maar ik vrees dat dit de laatste keer zal zijn dat we met elkaar kunnen praten. Ze moeten mijn boot hebben gezien. Ik word achtervolgd door een groot zwemmend beest met een ruiter erop – het soort monster dat onze vloot vernietigd heeft. Ik kan hem niet vóórblijven en ik geef me niet over.’ Theor zuchtte. ‘Dat je nog lang en gelukkig mag leven en dat jouw zaak tot een goed einde mag komen.’

Hij tuurde achterom. Er zwom maar één wezen achter hem door de ammoniak heen. Maar dat was ruim voldoende. ‘Wat?’ riep Fraser. ‘Nee! Kun je niet vóór hem aan land komen?’

‘Niet met de snelheid waarmee hij nadert.’

Terwijl hij in elkaar dook en op antwoord wachtte, keek Theor naar stuurboord. De kust was nog steeds onzichtbaar, zelfs toen het bliksemde. Hij dacht erover om het roer weer vast te zetten, overboord te springen en te proberen zwemmend de kust te bereiken. Maar met deze golven zou hij dat nooit overleven.

Fraser vloekte van woede om zijn nutteloosheid. ‘Ik zou mijn rechterarm geven om je een geweer te kunnen bezorgen! Heb je helemaal geen wapens?’

‘Een mes en een lange speer…’ Opeens wist Theor precies wat hij moest doen. ‘Wacht even! Ik weet wat. Het is een wild plan, maar een kleine kans is altijd beter dan helemaal niets. Wacht tot ik je weer oproep.’

Hij kroop opnieuw naar voren. Hij greep de speer, stak die naar voren en bond hem aan een spant vast, zodat de punt buitenboord stak. Het anker gebruikte hij voor verzwaring en hij sloeg het ankertouw stevig om de schacht van de speer voor hij het vastmaakte aan de doften. Door de duisternis en de vele ammoniak die oversloeg door het stampen van de boot vlotte het werk maar langzaam. Toen hij eindelijk klaar was en weer naar het roer was teruggekropen, was het monster al heel dichtbij gekomen.

‘Mark!’ riep hij. ‘Nou heb ik je hulp nodig. Je hebt me eens verteld dat je op Aarde gezeild hebt. Ik heb veel minder ervaring. Kan ik bóven mijn achtervolger komen?’ Hij was zijn angst kwijtgeraakt door het vooruitzicht dat er iets ging gebeuren en hij beschreef nauwkeurig wat hij van plan was te doen en hoe de boot getuigd was.

Hetzelfde gevoel van rust bekroop Fraser. Hij legde uit wat zijn vriend moest doen om overstag te gaan. Theor nam de schoot in zijn handen, zette zijn voet op de helmstok en gooide het roer om. De boot draaide snel, helde zo sterk over dat de uitlegger diep onder het zeeoppervlak verdween, kwam weer overeind en lag op koers.

Het monster draaide. Theor bleef doorvaren. De ammoniak spoelde in koude stromen over zijn enkels; aan de loefzijde vermengde de regen zich met de overkomende golven en kletterde tegen zijn gezicht. Hij ging zo dicht langs zijn achtervolger dat hij de bliksem zag weerkaatsen in een van de grote ogen. De Ulunt-Khazul zal schrijlings op de schouders van het dier en hield zich vast aan de horens in de nek. De zee kolkte om de staart en de vinnen. Daarna was de vijand achter hem verdwenen.

De snelle instructies van Fraser klonken boven de storm uit. Theor veranderde van koers. Het monster ging langzaam achteruit zwemmen. ‘Ik geloof dat hij denkt dat ik het opgeef en dat ik terugga om me weer gevangen te laten nemen,’ zei Theor. ‘Dat is precies wat ik hoopte dat er zou gebeuren.’

Hij liet de afstand wat groter worden. De boot was moeilijk te besturen. Opeens gooide hij het roer om en gijpte. Na een kort gevecht met het schip zeilde hij voor de wind recht op het beest af.

Als de ruiter de speerpunt maar niet ziet…

Het zwarte monster rees plotseling vlak voor hem op. Hij ramde het. De speer drong naar binnen.

Door de schok werd hij tegen de zijkant van het schip gesmeten. Hij hoorde een fluitende gil. Het monster deinsde terug, draaide zich abrupt rond en sleepte de boot in een boog met zich mee door de golven. Theor keek op en zag de benige kop afsteken tegen de hemel.

Het grote beest brulde. De boeg werd onder getrokken. Theor viel naar voren en een doft versplinterde. In de duisternis en het lawaai om hem heen, dacht hij: Wat er ook gebeurt, ik zal dat beest en zijn berijder met me meenemen naar de bodem van de zee.

Het boegbeeld en de schacht van de speer braken af. De boot richtte zich weer op. Theor kroop half verblind en vol blauwe plekken naar de reling. De golven sloegen over hem heen. Op de een of andere manier zat het tuig nog op de boot. De wind blies in het zeil en het wrak dobberde door de zeestraat naar het noorden.

Hij keek door een gordijn van natte vuurstralen. Het beest sprong in zijn volle lengte door de lucht. Er was geen spoor van de Ulunt-Khazul te bekennen. Het monster kwam op tien meter van hem vandaan in zee neer, de staartvin krulde op en sloeg de planken van de boot naar alle kanten uiteen. Toen verdween het dier in een grote ammoniakfontein.

Theor probeerde uit alle macht boven te komen. Toen zijn hoofd aan de oppervlakte was, zogen zijn bovenste kieuwen de lucht naar binnen. Er sloeg een golf over hem heen en als verdoofd zonk hij omlaag. Voor hij bewusteloos raakte, besefte hij dat hij nog steeds probeerde te zwemmen.

Iets raakte zijn zijde. Hij sloeg zijn armen en benen er automatisch omheen. Een hele tijd hing hij daar zo…

Werd het weer niet wat beter?

De regen werd minder, veranderde in motregen en ten slotte in een dichte mist. De storm nam af tot de normale kracht van de Jupiteriaanse wind. De golven waren echter nog steeds hoog en Theors stuk wrakhout werd meegesleurd door een zeestroming. Maar hij kon zich nu toch boven houden en hij hoefde niet meer zo te vechten om zijn greep op het stuk hout te behouden. Langzamerhand kwam hij weer wat bij zijn positieven. Hij keek om zich heen. Vanwege de mist had hij een zicht van een meter of twee, maar omdat er zoveel ammoniakdruppels in de dikke lucht opgelost waren, leek het of hij onder het zeeoppervlak was. Hij schommelde op en neer, van de ene kant naar de andere, maar die beweging nam steeds meer af naarmate hij in rustiger water kwam. Hij was te moe en hij had te veel pijn in elke vezel van zijn lichaam om zich erg te verwonderen over het feit dat hij nog leefde. Maar hij inspecteerde het stuk hout dat hem voorlopig gered had met een sprankje hoop. Het was de uitlegger, die nog vastzat aan de bovenste plank van de zijkant van de boot en aan een gedeelte van de spanten. Het was een vrij stabiel geheel, zolang Theor zich niet te veel oprichtte. Er zat een eind touw om het houtwerk, waaraan een half doft zat vastgebonden, dat als peddel zou kunnen dienen.

Misschien kan ik dit toch nog overleven, dacht hij en hij bracht de zenderschijf aan zijn mond. ‘Mark!’

Er was een geluid, ver weg in de haast vloeibare nevel. ‘Huh… eh… Theor?’

‘Ik ben het helemaal.’ Hij grijnsde. Ben je verbaasd? Nou, ik wel.’

‘Ja, ik ben stomverbaasd en heel erg blij! Ik ben in slaap gevallen, terwijl ik achter deze zender zat. Of liever, mijn lichaam viel in slaap, de verrader. Hoe is het met je?’

Theor vertelde het verhaal. ‘Als ik aan land kom,’ besloot hij, ‘dan kan ik Walfilo’s leger vinden. Ze moeten over de Jonnary Bergen getrokken zijn. Ik zelf moet daar nu ten noorden van zijn.’

Maar dat is een groot en woest land, waarvan bijna niemand iets weet. De oudere mensen vertellen dat het Verborgen Volk rondzwerft in die onbetreden bergen die het land van de zee afsluiten.

‘Weet je, Theor… ik voel me zo ontzettend hulpeloos. Ik kan zelfs niet langer meer bij de radio blijven. In deze afgelopen paar uur, terwijl jij daar half in slaap ronddreef, moest ik eigenlijk al naar een vergadering en nu… eh, moet ik iemand spreken. Ze zegt dat het belangrijk is. Ik weet niet wat er allemaal gebeuren gaat en het zou best kunnen zijn dat ik een tijdje niet bij een radio kan komen.’

‘Roep me maar op als je weer kunt. Veel geluk, broeder.’ Hij was weer alleen.

De dag bracht iets meer licht, maar voor het overige bleef Theors omgeving in een schemerige vormeloosheid gehuld. Pas tegen de middag loste de mist op in immens grote wervelende banken. Toen hij land zag, schreeuwde hij het uit van blijdschap.

Hij was inderdaad ver gekomen. De luwte van de Orgover Eilanden lag achter hem en hij dreef op een paar mijl afstand langs een muur van zwart ijs. De bovenkant ervan was verborgen in de mist; hij kon alleen maar raden naar de hoogte. De hoge branding vormde een moordende, witte schuimstreep aan de voet van de muur. Als hij niet zo bont en blauw geslagen en niet zo hongerig was, dan had hij zich nog wel afgevraagd hoe hij tussen die brekers door zou kunnen komen en hoe hij het zou kunnen overleven.

Hij maakte het stuk doft los en begon te peddelen. Toen eindelijk tussen de rotsen een smalle fjord zichtbaar werd, duurde het even voor de betekenis daarvan tot hem doordrong. ‘Maar… De goden zijn me toch nog gunstig gezind!’

Hij begon als een razende te peddelen. De ammoniak spoot op bij elke slag die hij maakte en zijn geïmproviseerde vlot kwam langzaam vooruit, in de richting van de lokkende fjord voor hem.

Maar even later kwam hij niet meer verder. Toen zijn spieren het opgaven en hij even moest gaan liggen om uit te rusten, zag hij dat hij weer van de fjord afdreef. Hij kon er niet bijkomen.

Hij waagde het zich wat meer op te richten om wat beter te kunnen zien. De golven sloegen uiteen op een betrekkelijk vlak gedeelte voor de monding van de fjord. In de fjord zag hij een groenige gloed die samenvloeide met de ammoniak. Zijn vlot helde opeens sterk over en kapseisde bijna. Haastig hurkte hij weer neer en overdacht de situatie. Het leek of zijn schedel vol met zand zat, maar langzaam drong het tot hem door wat het was.

Het wordt maar zelden zó koud op Jupiter dat de ammoniak bevriest. Maar als een hooggelegen stuk land aan de koude poolwind wordt blootgesteld, is het niet uitgesloten dat het gebeurt. Zo’n gletsjer beweegt dan door de grotere zwaartekracht sneller dan zijn aardse broertje. Als hij de zee bereikt, ontstaan er geen ijsbergen, maar er breken grote stukken af, die meteen naar de bodem zinken. En als het niet al te diep is, smelten ze vrij vlug weg. Iets dergelijks gebeurde er nu in de fjord. Misschien dat een radarboot er doorheen zou kunnen komen, maar Theor kon het niet.

Ik hoop maar dat de volgende inham wat vriendelijker is, dacht hij.

Maar hij hield zich zelf niet lang voor de gek. Hij had kaarten gezien van ontdekkingsreizigers die naar het noorden waren gevaren. Hoewel ze nauwkeurig waren, gaven ze voldoende inzicht in de situatie om iedere hoop de kop in te drukken. De stroom zou hem weldra in de Grote Draaikolken doen belanden, waar hij even snel de dood zou vinden als hier in de branding. Hij zou net zo goed kunnen proberen om hier aan land te gaan.

‘Mark,’ riep hij. Alleen de zee antwoordde en hij herinnerde zich dat Fraser weg was. Ach… het maakte niets uit… het zou onzinnig zijn om nu nog hulp van de Aardmens te verwachten.

Of… wacht eens even. Had Fraser hem niet eens heel lang geleden iets verteld…? Theor groef in zijn geheugen. Hij herinnerde zich iets… het waren bewegende beelden die in het Huis van het Orakel te zien waren geweest. Surfriding, had Mark het genoemd. Als je een plank had en op de hoogste top van een golf kon komen, dan werd je in één keer aan land gebracht.

En… de uitlegger was plat van boven en had een soort van kleine kiel. Het ding was groot genoeg om hem te kunnen dragen. Uit een of andere geheime bron putte hij nieuwe kracht en hij begon weer te peddelen.

Toen hij wat dichterbij was gekomen, trok hij zijn mes en begon te werken. Het ging langzaam en het was vermoeiend want hij moest zich met zijn ene hand vasthouden, terwijl hij met de andere de touwen doorzaagde die de uitlegger vasthielden. Hij was niet ongeduldig meer, maar hij was ook alle hoop en vrees kwijt. Hij had alleen nog maar een reeks opdrachten te vervullen en kon zich niet eens meer herinneren wat het uiteindelijke doel was van dit alles.

Eindelijk was de uitlegger los. Hij kroop er bovenop, maar niet voordat hij drie keer kopje onder was gegaan. Met zijn buik op de plank en zijn benen er omheen geslagen begon hij te peddelen.

Hij werd door een golf opgenomen en voelde hoe de uitlegger naar boven klom en steeds meer snelheid kreeg. Hij werd even verblind door het vliegende schuim. Hij herinnerde zich dat hij tot aan de kop van de golf moest zien te komen en daar moest blijven, anders zou hij verpletterd worden. Als een gek begon hij te peddelen. En hij kwam waar hij moest zijn. Hij ging op zijn hurken zitten en de golf bracht hem in de richting van het land.

Er viel een vreemde stilte om hem heen; hij hoorde alleen het suizen van de wind om zijn hoofd en de hongergeluiden van zijn maag. De inham lag vlak voor hem en hij naderde de kust met een duizelingwekkende snelheid. Hij had zijn peddel losgelaten – dat was niet erg, die was nu toch nutteloos. Het enige dat hij nog kon doen, was proberen zijn evenwicht te bewaren en op zijn plaats te blijven door zijn gewicht van voren naar achteren en van de ene kant naar de andere te brengen. Een mens die er niet in geoefend was, zou het naar alle waarschijnlijkheid niet overleefd hebben. Maar Theor had heel andere zintuigen dan een mens en behoorde tot een ras dat zich altijd met de natuurkrachten had beziggehouden. De golf krulde omhoog en brak. Theor vloog door de lucht, kwam met een klap in de zee terecht en vocht zich naar de oppervlakte. De ammoniak kolkte om hem heen. Terwijl hij als een stuk hout heen en weer werd gesmeten, nam hij afscheid van het leven. Zijn voeten werden door de stroom onder hem weggerukt. Hij hield op met zwemmen, zonk naar beneden, klauwde zich vast in het zand van de zeebodem en kroop naar voren.

Het werd ondieper… hij wankelde vooruit … droog zand … hij zakte in elkaar en het werd nacht voor zijn ogen.

Toen hij weer bijkwam, was de zon achter de mistbanken in het westen verdwenen. De branding donderde en sloeg op het strand in het laatste schemerige licht. De rotsen rezen gigantisch hoog op achter de afgesleten helling waarop hij lag. Hij dacht dat hij een mogelijke route zag om ze te beklimmen. Maar daarachter zouden alleen maar oerwouden zijn. En hij was alleen, met een mes als enige wapen.