7

Tom Hoshi keek naar de coördinatenmeter op het instrumentenbord en zette het voertuig stil. ‘We zijn er.’

Fraser keek op de klok. ‘Precies op tijd ook,’ zei hij. Hij voelde zich licht in zijn hoofd en zijn hart scheen door zijn ribben te beuken. Maar hij praatte op zijn normale, moeiteloze manier. Nog ongeveer drie kwartier voor we in Aurora zijn: als we dan nog een kwartier rekenen voor reserve… ja, dan zijn we er vlak na middernacht, precies volgens plan.’ De vijf broers die bij hem in de wagen zaten, leken net zo kalm als hun vader, die het plan had uitgedacht dat ze nu aan het uitvoeren waren. Fraser vroeg zich af of ze in hun binnenste ook zo bang waren. Ze sloegen hun vizier dicht en hingen de lading explosieven om hun schouders, onhandige buideltjes op hun zuurstoftanks. Fraser wachtte tot het laatste ogenblik om zijn helm te sluiten.

Tom wachtte niet tot de luchtpomp alle lucht uit de cabine weggepompt had, maar opende de deur meteen toen de druk genoeg gedaald was om hem open te kunnen krijgen. De lucht kwam naar buiten als een sneeuwwitte wolk die tegen de achtergrond van rotsen en sterren even groter werd en toen verdween. Fraser klom naar beneden de duisternis in. Voor hem rees een steile, duizelingwekkend hoge wand op. Doordat de Dante Kloof zo wijd was dat de andere wand achter de horizon bleef, kon hij de helft van de hemel zien. Hij zag Jupiter als een heel smalle sikkel; de rest van de planeet was donker, alleen de randen waren vaag verlicht. De rotsen en hellingen wierpen lange schaduwen over de plaats waar de twaalf voertuigen tot stilstand waren gekomen. Fraser kon niets anders zien dan lichtflitsen uit zaklantaarns, van mensen die daar liepen en elkaar opriepen. Hij begreep nog steeds niet helemaal hoe Tom, ondanks de radar en de landkaart, de wagen zo ver had kunnen krijgen zonder dat ze in een ravijn gestort waren.

Alsof de chauffeur zijn gedachten geraden had, zei hij: ‘Dat gevecht dat ons te wachten staat, zal een verademing zijn na deze rit. Ik dacht dat ik er wel aan gewend was om door kraters en spleten te rijden … tot vandaag dan.’

Maar het was een van de weinige manieren om onopgemerkt dichterbij te komen. Sam Hoshi gebruikte het terrein als natuurlijke dekking voor zijn legertje. Het zou kunnen zijn dat de vijand patrouilleerde. En mannen die door het terrein liepen, zouden niet zo’n gemakkelijk doelwit vormen als maanvoertuigen. Het zou zelfs kunnen dat ze ongezien de Wega konden naderen, als er tenminste ergens iets gebeurde dat de aandacht van de bemanning afleidde.

Het is allemaal goed en duidelijk opgezet, dacht Fraser, terwijl zijn hoofd bonsde. Sam zou een goede generaal zijn. Wat ik niet begrijp, is dat ik op mijn leeftijd nog vrijwillig met deze groep ben meegegaan. Ik ken ruimteschepen beter dan ieder ander, ik kan ze vertellen waar ze het beste een springlading kunnen aanbrengen, maar wat dat betreft ben ik niet de enige. Heb ik het voor Colin gedaan? Ik geloof dat ik meer voor hem en Ann vecht, dan voor de Verenigde Staten of zelfs maar voor Eve. Ik weet het niet meer. Nu lijken die leuzen over die Amerikaanse vrede en dergelijke zo ver weg. Goeie God, ik wou dat ik een pil had! Alle pillen, zowel stimulerende als andere, waren, nu Aurora in vijandelijke handen was, echter maar beperkt voorradig. Ze moesten gereserveerd blijven voor de gewonden. ‘Is iedereen klaar?’ Het leek alsof Toms stem van heel ver kwam. ‘Dan gaan we naar boven. Iedereen achter elkaar en hou je licht gericht op de voeten van de vent voor je.’ Hij liep van de wagen weg en begon te klimmen. Fraser klauterde meteen achter hem aan. De grond was hard onder zijn handschoenen, laarzen en kniestukken. Er lagen maar weinig stenen, omdat er geen erosie was en de geringe zwaartekracht hielp ook een handje mee, zodat de beklimming minder moeilijk was dan het geleken had. Hij zocht zijn weg door de duisternis, terwijl zijn adem piepend uit zijn longen kwam en de hitte en het zweet veranderden zijn ruimtepak in een stoombad. Zo nu en dan hoorde hij een vloek door zijn radio. Toen hij eindelijk boven was, trilden zijn knieën van vermoeidheid. Hij ging hijgend op de grond zitten.

Eén voor één verschenen de bultige gestalten naast hem over de rand. Tom telde ze: ‘… achtenvijftig, negenenvijftig, zestig, eenenzestig. Dat klopt. Vooruit maar weer.’

Hij begon over de blauwzwarte lavavlakte naar het noorden te lopen. Er was op de vlakte niets te zien, behalve de gaten waar meteorieten ingeslagen waren, de ringwal van de Dakota Krater, de zaagtanden van de Glenns in de verte en de schaduwen van hen zelf.

Pat Mahoney kwam naast hem lopen met een brede grijns op zijn gezicht. ‘Leuk, hè, makker?’

Fraser moest eerst zijn keel schrapen voordat hij kon zeggen: ‘Help me eraan herinneren dat ik je hiervoor ontsla als deze oorlog voorbij is.’

‘Wat?’ Mahoney’s ogen keken hem aan in het schemerige licht. ‘Sorry. Ik zal proberen me niet als een schooljongen te gedragen. Maar toch is dit leuk. Veel leuker dan honkbal.’

Fraser keek nu ook naar hem. ‘Meen je dat’?’

‘Ik heb het altijd leuk gevonden om een robbertje te knokken!’ Fraser zei niets terug. Hij was zulke gevoelens al dertig jaar geleden ontgroeid. Het was een schok voor hem om te beseffen dat er aardige, beschaafde mensen waren die dat niet waren. Als “ontgroeid” wel het juiste woord is. Misschien ben ik wel de uitzondering die de regel bevestigt, dacht hij. Als je wilt blijven leven, moet je klaarstaan om te vechten, geloof ik. Hij worstelde enige tijd met dit probleem. Het was beter dan denken over wat er nog gebeuren zou.

De Zon verdween achter Jupiter en de nacht viel als een bom. Toen hun ogen zich weer aangepast hadden, was de vlakte van inktzwart in spookachtig grijs veranderd. De planeet was een witte vlek tussen de sterren aan de hemel en had een rode rand waar de atmosfeer het zonlicht brak. De zonsverduistering zou ongeveer drie uur duren. Fraser vroeg zich af hoe het met Theor zou gaan. Was hij ook door de duisternis opgeslokt? Maar hij kon zich niet herinneren hoe Nyarr op dit moment ten opzichte van de zon lag. Even kijken, ongeveer twintig graden noorderbreedte… wat kon dat nou schelen nu ze bijna in Aurora waren?

‘Kijk! Daar is de zendermast!’

Fraser herkende de stem niet die in zijn koptelefoon schreeuwde. Hij tuurde vooruit en herkende de vorm die spits tegen de Melkweg afstak. Hij zag of hoorde niets bewegen en hij vroeg zich af of Hoshi’s andere groepen al waren aangekomen.

‘Mooi,’ zei Tom, ‘nu moeten we ons verspreiden. Hou ongeveer dertig meter afstand tussen elkaar, hou zo lang mogelijk radiostilte, laat mij voorop gaan en loop wat je lopen kunt!’

Ze begonnen te rennen. Bij elke stap die hij deed, klapten zijn tanden op elkaar; hij hoorde niets meer, behalve zijn eigen gehijg. Het leek alsof Aurora niet dichterbij kwam, hij rende en rende over de vlakte als een man in een nachtmerrie… en toen rees Aurora wit voor hem op, nog geen mijl van hem verwijderd, met het bovenste puntje van het oorlogsschip, dat aan de andere kant van de stad stond, erbovenuit; en hij zag het gevecht aan de oostkant.

Het land scheen te krioelen van de maanvoertuigen, kleine kevers, nauwelijks zichtbaar in de duisternis, die snel ronddraaiden en heen en weer flitsten. Er ontploften granaten, en stukken rots werden in een wolk hoog de lucht ingeworpen, maar vielen snel weer terug, zodat het leek alsof er niets veranderde, terwijl alles toch in beweging was. Nu hij over de horizon was, hoorde hij in zijn ontvanger het geschreeuw van stemmen:

‘… hier, deze kant uit, Tom!’

 ‘Arnesen-peloton, verspreiden!’

‘Steinmeier, laat je mannen te voet verder gaan!’

‘… verdomme, verdomme, verdomme!’

Totdat het lawaai geen betekenis meer had en zich mengde met het geluid van zijn hartslag, zijn gehijg en het geluid van zijn dreunende voetstappen. Hij zette zijn eigen zender weer aan. Onder deze omstandigheden kon hij nooit door een detector opgespoord worden. Hij had nu geen tijd meer om bang te zijn. Hij had nog een seconde om aan Eve te denken en zich haar gezicht voor de geest te halen; toen had hij het te druk.

Tom Hoshi’s groep zwenkte naar het westen af, om de ruimtehaven vanuit een richting te naderen waar nog niet gevochten werd. Terwijl ze dichterbij Aurora kwamen, zag Fraser mensen op de vlakte staan, niet ver ten oosten van de stad. Het leken haast kabouters, zoals ze daar heen en weer liepen. Hij wist niet aan welke kant ze stonden. Misschien wel aan allebei. Swayne zou waarschijnlijk zoveel mogelijk mannen willen inzetten als hij maar kon missen, behalve de soldaten die de kanonnen bedienden en die ervoor moesten zorgen dat de bewoners van de stad ingesloten bleven.

De gebouwen lagen naast hen, nu achter hen. Ze benamen hen het zicht op het gevecht en hielden ook het lawaai van de radio’s een beetje tegen. Fraser zag dat Tom haaks afsloeg en naar de ruimtehaven toe rende.

Hij werd opgepakt en neergesmeten, kwam met een smak op de grond terecht en het werd zwart voor zijn ogen. Even zag hij sterretjes en zijn oren tuitten. Toen kwam hij weer bij zijn positieven; hij ging rechtop zitten en was stomverbaasd dat hij nog leefde. Hij had pijn in zijn hoofd en er sijpelde iets warms en zilts langs zijn lip. Maar hij leefde nog.

Automatisch onderzocht hij of zijn pak niet lekte, maar dat was niet het geval. Een paar meter van hem vandaan was er een kratertje in de lava geslagen. Het moest een granaat gewest zijn die hem bijna had geraakt, dacht hij, op een manier alsof het hem niet aanging. De luchtdruk had hem omver gegooid, maar hem verder geen kwaad gedaan.

Hij stond op en rende zigzaggend naar de anderen. Hij had pijn in zijn zij, maar hij negeerde het.

De rotswand veranderde in beton. De Olympia stond vlak bij, een lelijke, kolossale schaduw in de schemering. Ze hebben ons zien aankomen, zei Fraser bij zich zelf, maar nu zijn we te dichtbij voor de kanonnen. De mannen verzamelden zich bij het Jupiterschip. Tom schreeuwde: ‘Erop af!’ Ze renden als één man naar de Wega toe. Het gevaarte torende hoog boven hen uit, het landingsgestel leek op de steunpilaren van een kathedraal. Maar als eenmaal de tordenietladingen aangebracht waren – daar, daar en daar – en ontstoken werden, dan moest de gigant wel vallen. De eigen massa zou de huid doen openscheuren, en dan nog een paar explosieven in de raketmotoren…

Er flitste een vuurstraal vanuit de schaduw onder het schip. Een kolonist hief zijn handen in de lucht en viel op zijn rug. Een ander stierf in zijn sprong en smakte tegen het landingsgestel. De stralen schoten heen en weer, net zolang tot de doden een kring om de raket vormden, terwijl witte mist uit hun gescheurde pakken ontsnapte.

De aanval was afgeslagen en ze dropen af. Fraser merkte dat hij samen met Mahoney terugvluchtte. Ze stopten bij de Olympia. Fraser probeerde weer wat op adem te komen, maar Mahoney stond rechtop onder de sterren en zwaaide en schreeuwde en verzamelde de mannen om zich heen, totdat er weer een stuk of veertig bij elkaar waren. Tom Hoshi was er niet bij. Hij moest bij de eerste doden geweest zijn. ‘Laserstraalpistolen,’ snauwde Mahoney. ‘Ze hebben er een peloton onder staan; ze moeten geweten hebben wat we van plan waren! Kom mee, we kunnen die schoften nog steeds te pakken nemen.’

Iemand vloekte en zei toen: ‘Je moet met je laserstraal op een meter afstand van een vent komen voor je hem kunt raken. Je wordt al te pakken genomen voordat je halverwege bent.’

‘We zijn met veel meer man,’ zei Mahoney.

‘Niet zoveel meer. Wacht tot de anderen zich erdoor gevochten hebben. Dan zijn we misschien met genoeg.’

‘Mijn God, dan ga ik wel alleen, als jullie te bang zijn!’ Fraser pakte Mahoney bij zijn arm. ‘Nee, dat doe je niet,’ zei hij. Hij was weer wat op adem gekomen. En zijn hersens werkten weer met de koele berekening en de precisie van een ingenieur. ‘We hebben nu niets aan heldendaden. Het enige dat op het ogenblik belangrijk is, is om bij dat verdomde schip te komen voor het kan opstijgen. Swayne had direct in de gaten wat onze bedoeling was, dat is duidelijk, maar wij hadden niet verwacht dat hij rekening hield met een aanval uit déze hoek. Misschien deed hij dat ook niet helemaal, maar hij heeft voorzorgsmaatregelen tegen een mogelijke aanval genomen. Dus we kunnen niets anders doen dan wachten tot Sam Hoshi doorbreekt. Die paar man onder dat schip kunnen ons groepje wel tegenhouden, maar niet als we met honderd of meer zijn.’

‘Als Hoshi doorbreekt, bedoel je,’ zei Mahoney.

‘Wacht hier, dan ga ik even kijken,’ bood Fraser aan. Hij liet de anderen staan en liep naar het noorden, voorbij de daar geparkeerde maanschepen, tot het slagveld kon overzien. Langzaam maar zeker herkende hij de schaduwen en de lichtflitsen die hij daar zag. Voor zover hij kon zien, hielden de maanvoertuigen en de mannen te voet geen vaste formatie aan; de granaatontploffingen voorkwamen dat. De wrakken en de overal verspreid liggende dode lichamen bewezen dat de artillerie effectief was geweest. Maar de verliezen waren, zoals hij gehoopt had, tamelijk licht. En de kolonisten kwamen heel langzaam dichter bij het landingsveld. Een krachtige aanval…

Er werd een lichtkogel afgeschoten. Het signaal van Sam Hoshi! Over de radio donderde een bevel. Als één man stortte de bewoners van Ganymedes zich naar voren.

Er ontplofte een granaat in de duisternis. Een wagen werd in twee brokken omhoog gesmeten en er vielen menselijke gestalten uit. Maar toen was Hoshi’s wagen binnen het minimumbereik van de kanonnen…

Fraser rende terug. De zwarte massa van zijn eigen groep, naast de Olympia, ontbond zich in individuen die om hem heen kwamen staan. ‘Ze komen eraan,’ riep hij. ‘Nog een paar minuten en we kunnen gaan!’

De gebouwen van Aurora hadden het meeste radiolawaai afgeschermd. Nu was er opeens een orkaan van geluid. De grond trilde onder hun voeten en de andere kant van het landingsveld stond in vuur en vlam. De hoofdmacht van de kolonisten was doorgebroken.

‘Nu!’ schreeuwde Mahoney en sprintte naar voren. Fraser rende zo snel als hij maar durfde achter hem aan. De paar mannen die de Wega beschermden, moesten, nu ze van twee kanten aangevallen werden, wel overweldigd kunnen worden. Hij begon de riemen van zijn bepakking al los te maken. De laserstralen bestreken het veld. Er ontsnapte lucht uit Mahoney’s pak. Hij viel op zijn knieën. Een man sprong over hem heen en werd, terwijl hij een kreet slaakte, middenin zijn sprong geraakt. Langzaam viel hij op de grond. Overal lichtte de geluidloze bliksem op. Instinctief liet Fraser zich op zijn buik vallen. ‘Hij hief zijn hoofd op en hij zag dat aan de andere kant van het veld een soort muur van verwoeste voertuigen was ontstaan. Er werd geschoten met kanonnen, energiestralers en machinegeweren om de golf van kolonisten terug te slaan. Verdomme, verdomme! Swayne had maar een klein aantal bemanningsleden achtergelaten in het schip en de stad en zelfs niemand op het landingsveld. Hij had zijn strijdmacht ondergebracht in dekkingen die in het beton waren uitgehakt; niemand had ze gezien in het duister en Hoshi was in een hinderlaag gevallen.

Fraser rukte het pak van zijn schouders, knielde en scheurde het open. De tordenietstaven rolden eruit. Hij vloekte van woede, terwijl hij aan de ontstekers draaide. Maar toch hield hij de tijd in het oog, ondanks het getier en de lichtflitsen, totdat het ontstekingstijdstip bijna bereikt was en hij ze weggooide. Een, twee, drie… ze ontploften tussen het landingsgestel als kleine lichtflitsen. Misschien verwondden ze één of twee man. Maar omdat ze niet nauwkeurig gericht waren en één voor één werden weggegooid, konden ze het ruimteschip weinig schade toebrengen.

Er bewoog iets naast Fraser. Hij keek versuft in het rond en zag een schaduw waaruit bevriezende damp ontsnapte. Er scheen opnieuw een lichtgordijn langs de Wega en het schijnsel viel op Pat Mahoney ‘s gezicht. Met een laserstraalpistool in zijn hand kroop hij op zijn knieën naar het schip toe.

Het licht verdween weer en de grond trilde niet langer. Aan de andere kant van het veld was het stil geworden. De grond lag bezaaid met doden en de overlevenden vluchtten. Fraser kroop naar Mahoney om hem tegen te houden. Pat!’ riep hij, door het lawaai heen. ‘Pat kom hier, laat me je in veiligheid brengen.’

Mahoney bleef doorkruipen. Fraser greep hem met beide armen vast. De zuurstofcilinder van Pat drukte hard tegen zijn geschaafde zij. Mahoney verzette zich en vloekte hem uit als een krankzinnige. ‘Pat, offer je niet op, laten we hier proberen weg te komen en hulp voor je halen…’

‘Luister, oproerlingen.’

De sterren trilden van het geluid. Mahoney verstijfde en stribbelde niet meer tegen. Fraser hees zich op en begon de gewonde weg te dragen. Hij was zo een gemakkelijke prooi voor de bewakers van de Wega, maar dat kon hem niets meer schelen.

‘Luister, bewoners van Ganymedes. Dit is admiraal Swayne.’ Hij gebruikte de hoofdzender en zond op vol volume uit. ‘Jullie zijn totaal verslagen. Elke verdere poging zal op dezelfde manier worden afgeslagen. Jullie zouden kunnen proberen om Aurora binnen te dringen. Doe dat niet. Jullie zouden alleen de stad verwoesten en de burgerbevolking in de dood drijven. Alle ruimtepakken zijn in beslag genomen. Als de stad geraakt wordt, dan zal iedere man, vrouw en kind in het vernielde gedeelte sterven.’

De stilte keerde terug, ze reikte van het landingsveld, de vlakte, Ganymedes en Jupiter tot de Krab nevel en verder het heelal in. Niets bewoog meer, behalve de hijgende longen van Fraser en het bloed dat in Mahoney’s helm druppelde. Toen kwam de stem van Swayne weer. ‘Verzamel bij de Apachen Krater. Als jullie dat doen, dan zullen jullie niet beschoten worden. We blijven vuren tot we zien of jullie aan dit bevel gehoor geven.’

Fraser had geen kracht meer. Hij strompelde op de een of andere manier toch voorbij de maanschepen en om de schroothoop heen, die ontstaan was door het treffen van Hoshi’s mannen met Swayne’s defensie. Er ontsnapte minder lucht uit het pak van Mahony, de druk was minder geworden… Plak dat lek, stommeling, dacht hij.

‘Ik ben bereid om met jullie leiders te onderhandelen, op voorwaarde dat jullie op de vastgestelde plaats wachten. Jullie zullen moeten toegeven dat jullie verslagen zijn’. Ook met een kleine bemanning kan de Wega binnen een uur opstijgen. Jullie zullen het landingsveld in geen jaar kunnen bereiken. Accepteer jullie verlies, inwoners van Ganymedes.’

Fraser legde Mahoney neer, hurkte naast hem en begon in zijn reparatiedoos te zoeken. Er heerste weer stilte, een stilte die zó absoluut was dat hij het gemis van de kosmische straling in zijn koptelefoon hoorde. Hij boog zich over Mahoney heen om te zien of hij bewoog. Hij zag alleen het licht van de sterren dat door Mahoney’s ogen werd weerkaatst. Om zijn mond en neus stond een bloederig schuim. Roerloos hield Fraser zijn adem in en luisterde naar die van de ander. Hij hoorde alleen het gemis van de kosmos.