1
In antwoord op zijn signaal werd er een richtstraal op hem afgestuurd. We zijn weer thuis, dacht hij. Zijn handen gleden over het instrumentenbord. Hij bespeelde zijn vectoren nog fijner dan een pianist zijn toetsen, net zolang tot het maanschip in een juiste baan lag. De cabine trilde door de krachten die er op uitgeoefend werden.
Toen hij naar het beeldscherm opkeek, zag hij Ganymedes als een halve bol voor hem liggen. Het was geen uitnodigend gezicht, met bergen die als tanden omhoog staken en kraters als vestingmuren, met lange uitlopende schaduwen over de blauwzwarte vlakte. Hoewel het er al nacht was, lag het Berkeley IJsveld, dat juist ten oosten van het John Glenn Gebergte was gelegen, hoog genoeg om het schijnsel van Jupiter naar hem te weerkaatsen – een amberkleurig schijnsel dat bij de horizon vervaagde. In het zuidwesten liep de Dante Kloof dwars door het gebergte en een duizend mijl door Mare Navium naar de Rode Bergen. Niet ver ten noorden daarvan, al bijna in de dageraad, werd het lichtbaken van Aurora zichtbaar, een groene ster, die aan en uit flikkerde, in tegenstelling tot de andere, oudere sterren, die bij zwermen in de zwarte hemel boven de horizon stonden en als scherpe diamanten hun licht uitstraalden.
Het was niet voor de eerste keer dat hij dacht: Ik zou wel eens willen weten wat daar is. Maar dat zou hij niet meer meemaken. Het deed er ook niet toe. Er waren nog genoeg mysteries in het eigen zonnestelsel en het zou nog heel wat jaren duren voordat die opgelost waren – ja, moeilijkheden, gevaar en hoop, alles door elkaar op de voor het leven zo kenmerkende manier. Op Aarde kreeg men weer hoop, juist toen de hel losbrak op Jupiter.
De radio zoemde. ‘Ruimte verkeerscentrum Aurora aan Maanschip 17, herhaal, één, zeven. Geef antwoord,’ zei een bekende stem.
Stomverbaasd richtte Fraser zich op in zijn stoel en begon een beetje te lachen om zijn gedrag. ‘Nou, nou, Bill, je moet me niet proberen boos te maken,’ zei hij. ‘Dit is Mark in de Goeie Ouwe Charlie. Weet je nog wel?’
‘Eh…’ klonk het schaapachtig uit Enderby’s mond. ‘Ach, laat maar. Ik volgde de officiële regels. Maar als een ander toevallig meeluistert, laat hem dan maar denken dat we knoeiers zijn. Misschien hebben ze nog wel gelijk ook.’
‘Officieel? Wat bedoel je?’
‘Heb je het nog niet gehoord? We hebben het elke buitenpost verteld.’
‘Ik ben niet op de Io Basis geweest. Ik ben direct naar de mijn gegaan en toen ik daar klaar was, ben ik regelrecht teruggevlogen. Vertel eens, wat is er gebeurd?’
‘Er is een oorlogsschip geland.’
‘Wat?’
‘De USS Wega. Is nu ongeveer vijftien uur geleden geland.’ Het hart van Fraser sloeg een slag over en hij voelde dat de haartjes op zijn huid overeind gingen staan. Hij probeerde zich zoveel mogelijk te beheersen en slaagde erin om op vlakke toon te vragen: ‘En verder?’
‘Niet veel, voor zover ik kan nagaan. We hebben nog maar een paar man van de bemanning gezien. Volgens wat het Voorlichtingscentrum ons verteld heeft, was het schip op patrouille in de buurt van Venus, toen de revolutie uitbrak, en het kreeg toen opdracht om een ruimtebasis van aanhangers van Sam Hall op te sporen, die daar ergens in de buurt moest zijn. Die hebben ze niet gevonden. Ik kan me niet indenken dat ze erg goed gezocht hebben als de commandant ook maar een klein beetje sympathie voor ze gevoeld heeft. En dat lijkt wel zo, misschien heeft hij wel met ze onder één hoedje gespeeld, want toen de gevechten op Aarde voorbij waren, werd de Wega niet rechtstreeks naar huis gehaald. In plaats daarvan heeft de nieuwe regering haar hierheen gestuurd om te zien of ze nog iets nodig hadden en om zich te verzekeren van onze trouw.’
Terwijl hij nog steeds probeerde om weer kalm te worden – het waren moeilijke maanden geweest, met een bij tussenpozen werkende straalverbinding, die stukjes nieuws overzond over de burgeroorlog die op Amerikaanse bodem woedde, een oorlog die ieder ogenblik kon omslaan in een atoomoorlog – en de straalverbinding die werd afgesneden doordat de Aarde achter het zonnegordijn verdween – het was toen acht dagen na een nog onzekere overwinning – giste Fraser naar de route van het oorlogsschip. Het moest een komeetbaan hebben gevolgd om hier zo snel te arriveren. Zo dicht mogelijk langs de Zon duiken als de koelers en de stralingsschermen maar toelieten, een baan om de Zon maken en dan vol gas geven. Het had een erg nuttig effect om zwaartekrachtenergie aan die van je raketten toe te voegen. Door de besparing van splijtstof kon je veel langer versnellen dan normaal en je baan veranderde daardoor in een veel plattere en kortere hyperbool.
Als altijd werd hij door dit soort gedachten wat kalmer. Men kon veel beter te doen hebben met krachten en andere natuurkundige problemen dan met mensen.
‘Onze trouw staat vast,’ zei hij. ‘Maar ik kan beter een verlanglijstje naar Sinterklaas sturen. Mijn afdelingen hebben gebrek aan alles wat je maar bedenken kunt, nu dat laatste vrachtschip niet is aangekomen.’ Het is het wel waard, dacht hij. Een tijdelijk gebrek aan voedingsmiddelen, brandstof en andere dingen. De broekriem wat strakker te moeten aanhalen, in welke mate dan ook, is slechts een kleine prijs voor het weer vrij zijn. Tjonge… Ik zou weer naar huis toe kunnen gaan… als mijn eigen baas!
Hij keek weer naar de woestenij op zijn beeldscherm en even werd het beeld vervangen door de herinnering aan het blauwe water en de witte schuimkoppen, de wind die naar zout smaakt, onder de goddelijke hemel van de Aarde. Maar toen viel zijn blik op Jupiter en plotseling voelde hij zich onzeker. Hij had een twaalftal jaren onder dat door stormen getekend schild geleefd en als rots en ijs van Ganymedes dan moeilijk waren om er wortel te schieten, ze hielden hem des te steviger vast.
‘Zeg,’ zei hij haastig, ‘waarom riep je me eigenlijk op, Bill?’ ‘O, ja,’ zei Enderby. ‘Doordat het oorlogsschip zoveel ruimte inneemt, moeten we alle maanschepen aan de noordkant bij elkaar zetten. Er staan er al een paar. Je zult heel erg precies moeten landen, op handbesturing. Zou dat gaan?’
‘Hoor eens, ik inspecteer en repareer dit instrumentenbord helemaal zelf. Ik kan mijn boot op de kop van een vlieg neerzetten.’
‘Mooi zo.’ Enderby gaf zijn instructies. Fraser luisterde oplettend, maar had toch nog tijd over om zich een beetje te schamen. De wet en de regering behoorden gerespecteerd te worden nu het Bevrijdingsleger de dictatuur had weggevaagd. Of niet soms?
Of juist niet? Wat kon hij geloven na al zoveel jaren aan deze kant van een vierhonderd miljoen mijl lange verbindingslijn, met een gecensureerde radio, gecensureerde brieven en publicaties. Edele leuzen waren goedkoop en de mooiste zaken konden verkeerd worden uitgelegd. Zelfs de dictatuur was in oorsprong een streven om een gehavende Verenigde Staten hun soevereiniteit en hun trots terug te geven. Daarna werd om de een of andere oorzaak de ene noodtoestand na de andere afgekondigd en degene die daar wat van zei, kreeg moeilijkheden met de politie…
Hij moest nu zijn gedachten bij de landing houden. Bestemd om te landen op niet te voorspellen terrein, vergden de maanschepen net zo vaak alles van hun gezagvoerders als van de automatische piloot. Niet iedereen kon de benodigde behendigheid daarvoor leren. Je moest ermee geboren worden.
Toen de laatste raket uitgeschakeld was en de cabine niet meer trilde, maakte Fraser zijn veiligheidsriemen los. Hij was een lange man, een beetje aan de magere kant. Op zijn gezicht met de grote neus hadden veertig jaren hun sporen achtergelaten om de grijze ogen en de brede mond; zijn donkere haar begon al een beetje grijs te worden.
Nadat hij alles weer in gereedheid had gebracht voor de volgende vlucht, ging hij naar het achterschip, naar de kast waar de ruimtepakken hingen. Omdat hij zo ver van de normale ruimtehaven was, kon hij niet door een gangbrug Aurora binnenkomen. Hij trok het pak snel over zijn overall aan en ging de luchtsluis door; hij was net zo ongeduldig om Eve en de kinderen te zien als om de nieuw aangekomenen te bekijken. En om Theor te bellen, natuurlijk – om te horen hoe de zaken op Jupiter stonden. Het had hem woedend gemaakt toen hij, juist terwijl zijn vriend in grote nood zat, voor een week naar Io werd gestuurd. Maar de geautomatiseerde mijninstallaties, hier en op de andere manen, waren nog steeds in opbouw en de hoofd-mijnbouwkundige van de kolonie kreeg voortdurend oproepen om de moeilijkheden te komen oplossen.
Hij klapte de ladder uit en daalde in de diepte af. De andere ruimteschepen stonden dicht om hem heen, gedrongen vormen met dikke buiken, die de grond bedekten met inktzwarte schaduwen. Hij botste bijna tegen de in ruimtepak gestoken gestalte op die bij het landingsgestel van Charlie stond te wachten.
‘O, hallo,’ zei hij. ‘Ik kan je gezicht niet zien door je vizier, maar toch maar goeiendag.’
Een hand greep naar zijn helm en trok hem dichterbij.
‘Jij bent het, hè, Mark?’ klonk Lorraine Vlaseks stem.
‘Wel alle duivels! Waarom praat je op deze manier tegen me? Is je radio kapot?’
‘Ze mogen ons niet horen.’ Het gedempte geluid had een vreemde boventoon. En de technisch assistente van zijn chef-elektronica was anders nooit zo dramatisch. Hij kreeg weer dat gevoel dat zijn keel werd dichtgeknepen.
‘God zij dank dat je terug bent,’ zei ze onzeker. ‘Jij bent de enige met wie ik durf praten.’
‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik weet het niet. Misschien niets. Maar dat oorlogsschip. Waarom is dat hier gekomen?’
‘Eh, nou, Bill Enderby zei…’
‘Ja, ja, ja.’ Ze struikelde over haar woorden, zo snel praatte ze. ‘Geloof jij dat allemaal? Misschien wel. Je bent zo lang van de aarde weggeweest Maar ik ben pas twee jaar geleden weggegaan. Ook toen al was het daar een heksenketel, met revolutionaire propaganda, er werden overal in de wereld veiligheidsmensen vermoord, er waren rellen en overvallen. Houdt dat nu allemaal op, alleen maar omdat er in Washington een nieuwe regering zit? Ze hadden ons een vrachtschip met voorraden kunnen sturen. We zijn hier maar met vijfduizend mannen, vrouwen en kinderen, we hebben geen wapens en we hebben niet eens het materiaal om uit de aantrekkingskracht van Jupiter te komen. Hoe zouden we in vredesnaam gevaarlijk kunnen zijn? En dat terwijl ze thuis iedere Amerikaan nodig hebben als het daar rustig is, laat staan op dit moment.’
Fraser zuchtte diep. Nu hij tot zijn opluchting bemerkte dat haar bezorgdheid op niets sloeg, was de spanning opeens geweken. ‘Hoor eens, Lory,’ zei hij, ‘je laat je te veel door je vooroordelen – sorry, door je mening – meeslepen. Dat kan ik wel begrijpen. Ik heb het je nooit kwalijk genomen dat je zo in de put zat toen we over de revolutie hoorden en ik hoop echt dat de mensen spoedig zullen ophouden om je op grond daarvan te negeren. Het is jouw schuld niet dat de scholen jouw generatie hebben ingehamerd dat als de Verenigde Staten niet voor het hele mensdom zouden waken, we weer een thermonucleaire oorlog zouden krijgen. Maar vervloekt, vreemdelingen zijn niet slecht. Zij waren alleen gebelgd over onze overheersing, wie zou dat niet zijn? Haatte ons land de Sovjet-overheersing niet, zo zeer zelfs dat we ze ten slotte vernietigden? Als de aanhangers van Sam Hall werkelijk de wereldvrede kunnen bewerkstelligen die ze beloven – nou, dan is het hele probleem opgelost – en de Amerikanen hoeven zich niet langer druk te maken om de vrede te bewaren. Schei toch uit om overal spoken te zien.’
‘O, Mark! Je bent een goed ingenieur, maar je weet gewoon niet… laat maar. Ik ben doodsbang. Het verhaaltje dat de commandant van het schip ons vertelde, is te doorzichtig. Gezien vanaf Jupiter maakt de storing door de Zon niet zo’n grote boog dat de Aarde langer dan hooguit een paar weken geen radiocontact met ons kan krijgen… ben je dat met me eens? De regering zou zeker zo lang wachten en ons direct bericht zenden, voor ze ons een schip zouden zenden dat misschien helemaal niet nodig zou zijn. En… er staan voortdurend wachtposten omheen. En je zou verwachten dat de bemanning verlof krijgt, de stad ingaat en zich met ons verbroedert, maar dat gebeurt niet. Op een paar officieren na, zijn ze aan boord gebleven.’
‘Hm.’ Fraser dacht geschokt aan zijn gezin en wat een bombardement op Aurora zou kunnen uitrichten. Hij streek met zijn tong langs zijn lippen. ‘Maar ze moeten toch weten dat wij aan hun kant staan. Waarom, verdomme, zit meer dan de helft van ons eigenlijk hier? Om wetenschappelijk werk te doen, zeker, en om daarbij behulpzaam te zijn – maar er zijn ergens anders genoeg soortgelijke gelegenheden en lang niet zo ver weg van de bewoonde wereld. Nee, we hadden genoeg van de geheime politie, de geestelijke verzorging van hogerhand, de arbeidsplicht, de censuur en de bureaucraten.
We wilden in het heelal zo ver mogelijk van de Aarde af zitten. De oude regering wist dat en wilde maar al te graag meewerken om ons zo gemakkelijk en handig mogelijk kwijt te raken. Dat wist iedereen.’
‘Precies. Waarom sturen ze dan nu een oorlogsschip?’ Fraser zweeg. In de stilte van het luchtledige kon hij zijn pols koortsig horen kloppen. ‘Ik zou het niet weten,’ zei hij eindelijk nors, ‘en ik zou ook niet weten wat we eraan kunnen doen. Heb jij een voorstel?’
‘Ja. Tref in stilte voorbereidingen om de stad uit te gaan.’ Hij pakte haar bij de arm en riep: ‘Wat denk je dat er gaat gebeuren?’
‘Geen idee. Misschien helemaal niets. Misschien ben ik een beetje hysterisch. Maar… oh, ik wilde zo graag met je praten.’
Ze had niemand anders, realiseerde hij zich. Dat was ongewoon. Geen enkel ander meisje was langer dan twee jaar ongetrouwd gebleven in een nederzetting vol vrijgezellen. Hij klopte haar onhandig op haar schouders. ‘Nou, hier ben ik dan, meisje, en wat ik te zeggen heb, is dat je niet zo moet piekeren. Laten we maar naar binnen gaan, hè?’
Misschien knikte ze. Hij hoorde het gezoem in zijn koptelefoon toen ze haar radio aanzette.
De Wega was geweldig groot. Het schip zou nooit op Aarde hebben kunnen landen en nu Lorraine naar het motief had gevraagd, vond hij het vreemd dat het niet in een baan om Ganymedes was gaan liggen. Een honderdzeventig meter lange sferoïde, de grijze verf beschadigd en geblutst door straling en micrometeorieten, met de lopen van het geschut, de raketlanceerinrichtingen en de patrouillesluizen, die reusachtig afstaken tegen de hemel. Het leek alsof het schip bijna het hele betonnen landingsveld van de normale ruimtehaven in beslag nam. Hij wist dat dat gezichtsbedrog was, net als de indruk die men kreeg van de overweldigende kolos zelf. Ze had een huid die dunner was dan ieder burgerschip, ze vertrouwde op snelheid en vuurkracht als bescherming tegen wapens die elke bepantsering waardeloos maakten. Maar toch had hij het gevoel alsof er een berg geland was en de hele omgeving kwam hem plotseling vreemd voor.
Onbewust naar herkenningspunten zoekend keek hij rond. In het westen strekte zich Sinus Americae uit, die achter de horizon overging in Mare Navium. De Zon hing daar laag boven de Navajo Krater, de schijf was geslonken tot één vijfde van de diameter zoals die op Aarde te zien is, maar was nog steeds te helder om er recht in te kijken. In het oosten lag de lavavlakte, naakt en donker, alleen waar de monorail naar de ijsmijnen liep, kon men een metaalkleurige streep zien. Daarboven, boven alles, was de zwarte nacht van het heelal. Hij kon niet veel sterrenbeelden zien. Hoewel Ganymedes maar vier procent van het licht opvangt dat de Aarde krijgt, past het menselijk oog zich zó goed aan, dat het landschap niet duister lijkt en de pupil vernauwt zich zo sterk bij daglicht, dat alleen de helderste sterren gezien kunnen worden. Maar Jupiter was natuurlijk duidelijk te zien, groot en bewolkt, helder lichtend in zijn halve stand iets ten zuiden van het zenit.
‘Voo-oorwaarts mars!’ zei hij en hij begon te lopen met de lange passen die mogelijk waren door de geringe zwaartekracht. Hij was er in stilte trots op dat hij zich op zijn leeftijd nog zo vlot kon bewegen. Niet dat hij het zo leuk vond om gymnastiekoefeningen te doen, dát niet. Maar je had niet veel keus als je gezond wilde blijven bij een zwaartekracht die achttien procent geringer was dan die van de Aarde. Toen ze langs het schip liepen, zag hij de ring van bewapende schildwachten. Ach, wat, dacht hij, ze hebben alleen maar een uiterst voorzichtige kapitein. Terwijl hij probeerde het gevoel van ongerustheid kwijt te raken dat hij door deze aanblik kreeg, keek hij langs ze heen naar het westelijk eind van het veld. De Olympia stond er nog steeds, met haar grote, onbeholpen uitziende vorm, die een belofte en een hoop inhield. Tenzij… Zijn ogen dwaalden af naar de planeet boven hem. Nog iets gehoord van Jupiter toen ik weg was?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei Lorraine. ‘Pat Mahoney vertelde me dat je vriend, die prins of iets dergelijks, ongeveer vijftig uur geleden gebeld heeft en jou dringend wilde spreken. Iemand van de vertalersgroep vertelde het Pat en zei dat niemand begrijpt waarover.’
Ze sprak afwezig, ze dacht meer aan de kanonnen die haar overschaduwden. Fraser vloekte. ‘Dat betekent gedonder. Ik kan hem het beste meteen terugbellen.’ Hij balde zijn vuisten. ‘Maar wat kan ik doen?’
Aan de andere kant van de ruimtehaven liepen ze door het portaal in de veiligheidsmuur en stonden recht tegenover Aurora. Behalve enige wat apart liggende gebouwen voor speciale doeleinden, bestond de stad uit vier secties van acht verdiepingen hoog, die een vierkant vormden, met op de binnenplaats het vuurtorenachtige skelet van de radiomast. Het bouwmateriaal bestond uit de inlandse steensoort, met witte cement eroverheen. Het was hier niet nodig om ondergronds te bouwen, zoals op de Maan. De Zon was te ver verwijderd om gevaar op te leveren, en als je op tijd je Antion innam, hoefde je je niet bezorgd te maken over de biologische schade door kosmische straling. Meteorieten vormden een theoretisch gevaar, ondanks het feit dat geen enkele grote meteoriet in de omgeving was ingeslagen in de dertig jaar sinds de mens hier een kolonie stichtte. Mocht er een inslaan, dan zou door de interne luchtvakken het luchtverlies miniem zijn. En de besparing aan energie was de moeite van het risico wel waard.
Er komt een tijd, dat we de rotsbodem zullen verwarmen met kernenergie, de bodem zullen veranderen in bouwgrond, een atmosfeer zullen vormen en deze hele wereld groen zullen maken. Fraser bedacht ironisch dat het niet gedaan zou worden uit idealisme, maar uit pure noodzaak. Er kwamen zo langzamerhand zoveel wetenschapsmensen met hun gezinnen op Ganymedes, dat logisch bekeken het uiteindelijke doel moest zijn om Ganymedes in een Nieuwe Aarde te veranderen. Hij schrok op uit zijn droom.
‘Wat zeg je?’ vroeg Lorraine.
Hij merkte dat hij hardop had gepraat en bloosde. ‘Niets. Hoewel… verdomme! Als Theors volk onder de voet wordt gelopen, dan zal dat ons werk twintig jaar achteruit zetten.’ Ze keek hem even aan toen ze voor een luchtsluis stilhielden. ‘Probeer me niet voor de gek te houden,’ zei ze zacht. ‘Ik heb je zien rondlopen toen het slechte nieuws binnenkwam. Die Jupiter-wezens betekenen meer voor je dan een wetenschappelijk project.’
Verrast en een beetje verlegen met zijn figuur keek hij haar aan. Ze was groot en blond en ze was niet echt mooi, maar ze had zo’n figuur waarop een man niet uitgekeken raakt – mits ze zich maar aan haar dieet houdt. Hij had gemerkt dat ze haar werk goed deed en dat ze aardig was. Hij kon zelfs naar haar politieke ideeën luisteren, want ze had een instinct voor de bijna vergeten kunst om een verschil van mening niet gelijk te stellen aan verraad. Ze had gevoel voor humor en ze vond het niet erg om op de gekste tijden te werken. Tot de revolutie de stad in twee kampen verdeelde, was ze veel meer bij het sociale leven betrokken dan hij zelf. Maar tot vandaag was dat zo’n beetje alles wat hij van haar wist. ‘Dat zal wel,’ mompelde hij en draaide aan het wiel om de buitenste deur open te maken. ‘Pieker nou maar niet meer over dat oorlogsschip. Het zal allemaal wel in orde komen. O, zou jij alsjeblieft mijn uitrusting willen opbergen en mijn vrouw opbellen dat ik nog even op het Jupiter Observatorium ben? Ik moet Theor spreken. God weet wat daar allemaal gebeurd is.’